Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXI.

ZESDE REEKS.

XXXIV.

Menschcnkind, xeg tot den vorst van Tyrus: oo zegt de Heere HEERE: mdal uw hart zich verheft, en zegt: k ben God, ik xit in Godes stoel, in hét hart-der zeeën; daar gij een mensch en géeri God zijt, stelt gij nochians uw hart, als Gods hart. f: ech. 28 : 2.

Gaan we thans tot den tweeden in de rij der groote Profeten, tot Jeremia over, dan vraagt drieërlei meer in het bijzonder onze aandacht. In de eerste • plaats zijn Godspraken tegen de heidenen; in de tweede plaats zijn profetisch ingrijpen in de historie van Juda's laatste koningen; en in de derde plaats zijn profetie met het oog op de Voleinding. Zijn Godspraak tegen de heidenen moge daarbij op den voorgrond ? , ijn geplaatst, wijl het doen uitgaan van zulke Godspraken niet bij hem alleen voorkomt, en het uit dien hoofde zaak zal zijn, op de beteekenis van al zulke Godspraken, ook bij andere profeten, nader de aandacht te vestigen. Vooral de Godspraak tegen Tyrus trekt hierbij de aandacht. Reeds in Joel '3:4 heette het tegen Tyrus en Sidon: En ook wat hebt gij met Mij te doen', gij Tyrus en Sidon. Zoo gij Mij wilt vergel-. den, haastelijk zal ik uw vergelding op uw hoofd wederbrengen." Evenzoo ging bij Amos het harde woord over Tyrus uit (T; 9): Aldus zegt de Heere, om drie overtredingen van Tyrus ^al ik dat niet afwenden, omdat zij mijn volk - met een volkomen wegvoering hebben overgeleverd aan Edom, en niet gedacht aan het verbond der broederen. Daarom zal ik een vuur zenden in den muur van Tyrus, dat zal hare paleizen verteren." Toch waren dit nog slechts op zich zelf staande detail-Godspraken, waarop veelal nauwelijks gelet wordt. Komt ge nu daarentegen bij de groote Profeten, tian vindt ge Gods oordeel over Tyrus voor meer dan een geheel kapittel bij Ezechiël in hoofdst. 26—27, en evenzop in jesaia in hoofdst. 23, alsmede bij Jeremia in hoofdst. ^7. Om Wel te verstaan, hoezeer Tyrus hier op den voorgrond treedt, dient echter vooraf een overzicht gegeven over het geheel dezer Godsoordeelen tegen de heidenen, opdat hun omvang en beteekenis ons duidelijk voor oogen staan. Hierbij is het eigenaardige, dat de drie groote Profeten, Jesaia, Jeremia en Ezechiël. blijkbaar de volle draagkracht van deze eigenaardige Godspraken zelve gevoeld hebben. Immers deze soort Godspraken zijn niet over hun geheele verhandeling verstrooid, maar staan bij alle drie deze profeten groepsgewijze bijeen. In Jesaia beginnen ze met hoofdst. 13 en loopen door tot hoofdst. Zi. Jeremia geeft ze ons in kapittel 46 tot .SI. En Ezechiël voegde ze saam in hoofdst. 25—38. Alles saamgenomen, omvatten deze eigenaardige Godspraken niet minder dan een kleine dertig hoofdstukken.

Een tweede eigenaardigheid van deze Gbjdspraken tegen de Volken of Goiim is, dat ze in hoofdzaak van dezelfde volken handelen. Babel staat natuurlijk op den voorgrond. Naast Babel komt Egypte. En dan als het derde punt in den driehoek Tyrus. En naast deze drie doemt dan het Godsoordeel Moab en Ammon en Edom, Damaskus met de Syriërs, en de Philistijnen. Bij Jeremia komt er dan Elam en kedir nog bij. En bij Ezechiël loopt het iiit op den • inval' van Gog en Magog tegen de erve des Heeren. Reeds uit deze korte opsomming blijkt, hoe deze drievoudige reeks van Godsoordeelen, welbe/.ien, slechts één geheel vomt. Assyrië wordt daarbij meer zijdelings' vermeld. In 625 v. Chr. ging het Assyrische rijk feitelijk in het Babylonische rijk op. Hoe het met alle deze Godsoordeelen tegen de heidenen, wat hun aankondiging betreft, gegaan is, . weten we niet. Het Het zich uiteraard ; ; lenken, dat deze profetieën naar elk volk \vaarop ze sloegen, waren uitgedragen. Joden woonden onder alle deze volken. Vele van die buitenaf wonende Joden kwamen, al was 't slechts éénmaal 's jaars. naar een der hooge feesten op. Het laat zich dus zeer wel denken, dat b.v. in Edom, waar de Joden met bijzondere opmerkzaamheid van de Godspraken tegen Edom kennis namen, er op een rol afschrift van zochten te krijgen, zij deze rol naar Edom brachten en daar op allerlei wijze bekend zocht te maken. Een verkeer, gelijk wij in onze dagbladen en tijdschriften bezitten, hadden die volken niet, maar daarentegen mag men het niet voorstellen, alsof alle gemeenschap nog ontbrak. Zelfs in het begin der Reformatie was de publiciteit in het gedrukte stuk aanvankelijk nog zeer onbeduidend, maar dit nam niet weg, dat men over en weer toch tamelijk wel op de hoogte was van wat er omging. Men mag het daarom volstrekt niet voorstellen, alsof deze Goddelijke toespraken tegen de Volken alleen te Jerusalem bij den Tempel of bij de poort uitgesproken waren, om' voorts in vergetelheid te verzinken. V^eeleer mag aangenomen worden, dat, de volken, - wien ze golden, er wel ter dege kennis van erlangden, of althans dat de Joden, die onder de: ? e gedoemde volken verkeerden, er de kennis wel van overbrachten. Ook de karavanen, men vergete dat niet, konden aan deze mededeelingen dienstbaar zijn. Hierop diende gewezen te worden, omdat anders deze bijna 30 hoofdstukken, in de profetische reden tegen de volken, in zoo onbeduidend licht blijven schuilen. Ze zouden dan geen ander karakter bezitten dan van zekere opinie over he: lot dat deze volken te wachten stond, en het zou volstrekt onverklaarbaar zijn, uit wat hoofde de Heilige Schrift aan deze oordeelen over de Goiim zoo omvangrijke plaats heeft ingeruimd. Iets waaraan zij toegevoegd, dat ook voor ons deze Godsoordeelen over de volken dan eerst hun beteekenis herwinnen, zoo we ze niet aanzien voor korte reden voor de Joden gehouden, maar er in aanvaarden opzettelijke Godspraken om niet alleen de toenmalige tijdgenooten, maar ook ons zélf nog steeds het bestel Gods • over de internationale samenleving der volken te doen verstaan.

Dit mag te meer gezegd, nu de uitkomst toont, wat historische waarheid voor de toekomst in deze geheel eigenaardige drie se^iën van Godspraken bij Jesaja, Jeremia en Ezechiël, verscholen was. Strekking van deze drie reeksen was, klaarlijk te voorzeggen, dat de tien volken, waarvan hier sprake is, er destijds wel in slaagden om het volk Gqds ten onder te houden, maar dat naar Gods bestel de uitkomst juist omgekeerd zou zijn, dat alle deze volken ondergingen of verdwenen, en dat ten slotte alleen het nu zoo gedrukte en benauwde volk Gods stand zou houden. Van Babel en Assur, van Ammon en Moab, van Edom en de Philistijnen, van Tyrus en Sidon, ja van' Damaskus en Egypte als machtige en onafhankelijke staten is in Midden Azië en op de kust van de Middellandsche zee niets meer over. Al was het toen een reuzenmacht, die tegen Israel opkwam, het omrin''gde, insloot en schijnbaar ten onderbracht, zoo is nu nauwelijks het spoor hiervan meer te ont^xkken. Het zijn niet de machtige Staten^van toen, maar hun bouwvallen, die thans de aandacht tot zich trekken. Zelfs Egypte is eerst geheel onder Turkije, en nu onder Engelsche macht, te loor gegaan. En hier nu tegenover staat het machtige en nog altoos, zoo hoogst opmerkelijke feit, dat alleen het volk van Israel, gelijk dit in de Joden naleeft, nog een over heel de wereld verspreide macht vormt, die door handel, rechtsstudie en litteratuur een metterdaad kosmische beteekenis verkreeg en hield. Waarbij dan zeer in 't bijzonder zij opgemerkt, dat het totaal der Joodsche bevolking nog altoos tusschen de elf en twaal millioen bedraagt. Het zoogenaamde 'Jewish Yearbook, dat telken jaar bij (ireenbery en Co te Londen verschijnt, gaf voor het Joodsche jaar 5667 het aantal Joden, zie pag. 241, op als bedragende 11.167.654. Dit cijfer was aizoo verdeeld, dat voor Europa 8.787.217 golden, voor .Amerika 1.584.022, voor Azië 377.410, voor'Afrika 402.602 en voor Australië 17.403. Verreweg de mee.ste Joden wonen in Rusland, namelijk 5.189.401. Het zwakst zijn ze vertegenwoordigd in Scandinavië (40.000) en Zwitserland 12.264. Ons land-was als kleine staat steeds gastvrij geweest, zoodat het aantal Joden ten onzent nog altoos over de 104.000 bedraagt. Maar hoe gespreid en gedeeld ze ook zijn mogen, het feit blijft, dat de Joden als natie alle eeuwen door stand hebben gehouden, terwijl van de meeste volken, over welke destijds het Godsoordeel uitging, met name Moab, Edom, Ammon, Tyrus en Sidon, nauwelijks de historische voetstap in het heden is achtergebleven.

Men onderschat daarom zoozeer de hooge beteekenis van deze Godsoordeelen, zoo men iiulke kapittelen slechts leest, als voor destijds belangrijk, maar verder zonder beteekenis. Immers de tegenstelling die in deze oordeelen ligt tusschen de Joden en de Volken, is nog .slechts een stukske der^ zaak. Het zijq toch niet alleen de elf nïillioen Joden, die uit het oude volk zijn opgekomen, en die blijkbaar nog hun toekomst wachten, maar veel sterker spreekt hier het geestelijke rijk, dïtt in het vlee.schelijk Israel verscholen was. Reed-< in de belofte aan .\braham gt-geven, kwam dit onderscheid uit. liet was immers niet alleen het Patriarchaal geslacht 'met zijn nakomelingen, dat een bijzonderan zegen zou ontvangen, maar uit dit Pati'iar-ihaal geslacht zou er een zegen overvloeien naar alle volken. Alle volken zouden in .\braham» gezegend worden. Het is de^e zegen die zich in Davids huis heeft gehecht en in de Messiasbelofte zich heeft saarngetrokken, om straks, na Bethlehem, uit dit centrum van het patriarchale volk de C.'hristelijke Kerk te doen opkomen. Van tweeërlei aard is alzoo de vervulling van de belofte, die aan Abraham gegeven was. Waar alle volken van Edom, Moab enz. ondergingen, .staat Israël nog altoos overeind, duurt als volk nog voort, oefent een machtigen wereld-invloed uit, en wacb.t op zijn nationale voleinding. Maar in de tweede plaats is er van de Patriarchen, door David, en dank zij den Messias, een nog veel grootere, allesbeheerschende Christelijke macht uitgegaan, waarbij vergeleken, al wat in Jesaia's en Jeremia's dagen nog groot onder de heidenen was, ten eenenmale in het niet is verzonken. - Zoo nu bezien is het duidelijk, dat de Godspraken over de volken een machtige wereldbeteêkenis hadden. Ongetvvijfeld ging niet heel 't heidendom in het leven der volken die Israel omringden en benauwden, op. In Indie werkten nog heel andere geestelijke factoren. Griekenland heeft - voncferen verricht op meer dan één rijk gebied vari menschelijk leven. En ook de Romeinen wisten tot stand te brengen, vvat thans nog onder alle beschaafde volken nawerkt, maar genomen gelijk de verhouding de.stijds in Midden-Azie en op de kust van de Middellandsche Zee lag, hield nog steeds de worsteling aan tusschen Egypte, Tyrus en Babel, die saam met de Moabieten en hun ilagebuurde stammen, Israel niet slechts bedrukten, maar te niet poogden te brengen, en hierin op zoo pijnlijke wijze geslaagd waren, dat het rijk der Tien stammen geheel in Assyrie opging, Juda voor Nebucadnezar bezweek, en er nog .slechts enkel onderde Macchabeen, voor korte wijle, een Joodsche Staat zich 'al.s onafhankelijk kon handhaven, om straks nogmaals, en dan voorgoed, onder Rome's ovennacht te bezwijken. En wat nu toont dit anders, - dan dat alle eeuwen door de wereldmacht zich aangordde om het Koninkrijk Gods ten onder te brengen, doch dat, hoe gedurig ook het Koninkrijk Gods schijnt onder te gaan, ten leste toch altijd de wereldmacht weer omgaat, en alleen aan de zaak des Heeren de zegepraal blijft ?

Dat hierbij nu, naast Babel, altoos weer T> 'rus, met Sidon, op den voorgronrl treedt, levert geen moeilijkheid op. In Openbaringen 18 : 11 treden, bij het einde dat naderde, de kooplieden der aarde op den voorgrond. Zoo toch lezen we d.t.'U'; sEn de kooplieden der aarde zullen weenen en roiiw maken, omdat niemand hun waren meer koopt, waren van goud en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van fijn lijnwaad, en van purper en van zijde en van scharlaken, en allerlei welriekend hout, en van koï)er en van ijzer en van marmersteen, van kaneel en reukwerk. De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren, zullen van verre staain, weenende en rouw makende-. En alle stuurlieden en al het volk op de schepen en de bootsgezellen, en allen die ter zee handelen, stonden van verre, en zij wierpen stof op hun hoofden, zeggende: ee, wee, de groote stad, want zé is iru één ure verwoest geworden«. En daartegenover volgde dan de jubelzang van Gods volk: Bedrijft vreugde over haar, gij hemel, en gij, heilige apostelen en gij profeten! want God heeft 'uzv oordeel aan haar geoordeeld i. (vs. 20). Ditzelfde oordeel nu, dat eens in de Voleinding de wereldmacht zal treffen, wordt in de Godspraken van Jesaja, Jeremia en Ezechiël op de toenmalige volken, en met name ook op Tyrus, toegepast, en wel in klimmende tnate. Sterk reeds bij Jesaia en Jeremia, maar verreweg het sterkst door Ezechiël, en hierbij nu treft het u aanstonds, dat ook Tyrus destijds was /> de stad der kooplieden^, waarin alle weelde der wereld werd aangevoerd, waarin dé - prachtig.ste paleizen verrezen, en vanwaar de zeehandel over heel Europa en Azië en Afrika uitging, en d.at het nu jui.st deze stad is geweest, die een volkomen ondergang tegemoet ging. Zelf ben ik opzettelijk naar Tyrus'toegegaan, om den vollen indruk te ontvangen van wat in het oordeel over haar gekomen is. Iets dat te opmerkelijker was, ofhdat in Salomo's dctgen Tyrus reeds bloeide en door kunstzin uitblonk, en deswege ook Koning Hiram de architecten leverde voor den bouw van den tempel op , Ston. Thans i.s hét niets meer. Een doodsche kade die in zee zich uitstrekt. Maar alle handel is weg, alle scheepvaart is verdwenen. Een paar kleine visschersvaartuigen is al wat ge er nog vindt. Die tegenstelling met het verleden is voor wie de Profetie kent, o; zoo aangrijpend. Toen de groote zeestad door den handel en de scheepvaart de toen bekende wereld beheerschende, en nu minder geworden dan een onzer Nederlaridsche dorpen in het Gooi. Wat in het Geuzenliedeke van Antwerpen gezegd wordt: 0, Antwerpen rijk, gij keizerlijke stede, wie u's gelijk zag men leven in vrede. Tyrus heeft nooit bestaan 't geen dat gij hebt gedaan. Sion kwaad en verwoed, en heeft nooit Christenbloed gelijk gij doet gedronken», geeft zoo duidelijk den zin en de beteekenis aan, die dit ontzettende oordeel over Tyrus nog steeds in ons wereldleven heeft.

Handel en scheepvaart, verkeer en vertier vormen saam de uitwendige wereldmacht, die de mafcht der Staten bezielt, en zich tot meesteresse van het aardrijk wist op te werpen. Religie, kunst, letterkunde, rechtspraak en zooveel meer zijn elk op zich zelf en al te zaam ook zeer machtig en %'an veel hooger orde, maar de historie toont 't oris telkens weer, hoe 't onder alle volken toch telkens weer op het goud en het edelgesteente, öp weelde én - ^vellust afgaat, en hoe gedurig opnieuw de méfcht zich saamtrekt in het groote middelpunt van handel en zeevaart, of, gelijk het in Openbaringen 18 : 12 'n& eX, v7m ^^de kooplieden der aarde, ", tegen wier heerschappij de fijnere elementen van het leven niet opkunnen. Welnu, die macht was in Babel, die macht was in Tyrus en Sidon destijds opgek.omen, en datzelfde Tyrus dat eens in Salomo's dagen op Sion den tempel heeft helpen bouwen, was nu met de Heidensche machten in band^ en bond getreden, om het volk, dat uit Abraham stamde en op de heilige erve leefde, niet slechts te overweldigen, maar ten slotte zelfs te niet te doen. Dit nu zou over Tyrus het oordeel brengen, en vandaar dat tegen Tyrus de last uitgaat: Menschenkind, zegj tot den Vorst van Tyrus: oo zegt de Heere HEERE : Omdat uw hart zich verheft en gij zegt: k ben God, ik zit in Godes stoel, in het hart der Zeeën, daar gij een mensch en geen God zijt, stelt gij nochtans uw hart als Gods hart« (Ez. 28 : 2). En dan gaat 't voort: Gij hebt goud en zilver verkregen in uw schatten. Door de grootheid uwer wijsheid in uw koophandel - hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart verheft zich vanwege uw vermogen. Daarom zegt < le Heere : Omdat gij uw hart gesteld hebt als Gods hart, daarom zal ik de tirannigste der heidenen over u brengen. Ten grave zullen zij u doen nederdalen, en gij zult sterven den dood eens verslagenen in het hart der zeeën*. Ook voor Nederland is dit Godsoordeel over Tyrus en Sidon daarom van zoo allesbeheerschend gewicht, omdat het de zonde v.-m Tyrus is, waarin ook onze koopHeden van de ISeeeuwvervielen; gevolg waarvan dan ook was dat het oordeel over Tyrus in 1795 ook over ons is voltrokken. Thans volgt onder ons weer opleving, terwijl Tyrus in zijn graf blijft. Dit kon, omdat de lóe eeuw óns niet enkel den handel der kooplieden, maar ook dé macht van het Calvinisme schonk. .Maar de waarschuwing tegen Tyrus blijft zich ook tegen ons keeren, en gelijk uit Openbaring 18 bleek, zal die waarschuwing kracht behouden tot aan de Voleinding.

Nog sterker spreekt deze Godsprake tegen Tyrus bij Jesaia, omdat ze anderhalve eeuw aan die van Ezechiël voorafging. »Huilt gij schepen, want Tyrus is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat. Zwijgt gij-inwoners van de eilandenstad, gij die de kooplieden van Sidon over zee deedt varen. Is dit uw vroolijk huppelende stad ? welker oudheid wel van oude dagen af is, maar haar eigen voeten zullen haar verre wegdragen, om in vreemdelingschap te verkeeren. Wie heeft dit beraadslaagd over T\TUS, dé»kroonstad, welker kooplieden vorsten, welker handelaren de heerlijksten van het land zijn ? " En dan luidt het profetisch antwoord : E)it heeft de Heere der heirschaien alzoo beraadslaagd, opdat Hij ontheilige (de hoovaardij van alle sieraad, om al de heerlijksten der aarde verachtelijk te maken." Straks nadert dit oordeel, en dan, zoo betuigt Jeiremia, zal er geen helper zijn. - > Vanwege den dag die komt om aan Tyrus en Sidon allen overgebleven helper af te snijden (47 : 4); o, wee, gij zwaard des Heeren, hoelang zult gij niet sdl houden? Vaar in uwe scheede, rust en wees stil«. Doch als zoo de verlopen en bezwijkende stad roept, zal ( 't bittere antwoord luiden : »Hoe zoudt gij u stilhouden? De Heere heeft toch aan het zwaard bevel gegeven! En niet alleen tegen Askalon en der Philistijnenland, maar ook tegen de zeehaven, d.i. Tyrus, zal hij het uittrekken»! Tot het dan ten le.ste bij Ezechiël nog veel bepaalder tegen Tyrus' kooplieden ingaat, als het in 27 : 29 heet; »Allen, die den riem hahteereji, zeelieden, en alle schippers van de zee, zullen uit hun schepen klimmen, en op het land staan blijven, om uw ondergang aan te zien. Ze zullen hun stem over u laten hooren, en bitterlijk schreeuwen, ja, ze zullen stof op hun hoofden werpen, ze zullen zich wentelen in de asch. Ze zullen om u weenen met bitterheid der ziel en met bittere rouwklage. En ze zullen in hun gekerm een klaaglied over u opheffen, en over u weeklagen, zeggende: ie is geweest als - Tyrus en als de uitgeroeide in het midden der zee«! (vs. 32). Godspraken d4drom zoo aangrijpend, omdat, toen Jesaia deze reeks van profetieën inleidde, Tyrus in zijn vollen bloei stond en de weeldestad van - geheel de Levant en Voor-Azië was. Vooral voor ons land kan op deze profetie over Tyrus niet genoeg gewezen wórden. Zie 't maar, hoe ook ten onzent de kooplieden in ons vaderland in de grootefsteden veelal den toon aangeven. Aangeven door hun schatten, aangeven door de Pers, en aangeven door geheel den geest, die van hen uitgaat.

Doch al dringt naast Babel gedurig Tyrus met Sidon zich in deze Godsoordeelen naar voren, niet minder beslist is de Godspraak die over Moab, Assur en Edom uitgaat. Van Moab heet het in Jeremia 48 VS 6: Vlucht, redt ulieder ziel! en wordt als de heidestruik in de woestijn, wantom uw vertrouwen op uw werken en op uw schatten, zult ook gij ingenomen worden, en Camos, uw afgod, zal henen uitgaan in gevangenis, zijne priesters en - zijne vorsten te zamen. De verstoorder zal komen over elke stad, het dal zal verderven, en het effen veld verdelgd worden, want de HEERE heeft 't gesproken.* Eh in vs. 42: 2> Moab zal verdelgd worden, 'dat hij geen volk meer zij. De vreeze en de kuil en de strik over u, gij inwoner van Moab, spreekt de Heere.« Niet anders ging het oordeel tegen Ammon uit. Zoo in Ezechiël 25:3: Alzoo zegt de Heere, omdat gij gezegd hebt Heah! over mijn heiligdom als het ontheiligd werd, en over het' i land Israels, als het verwoest werd, en over het huis Juda, als zij in de gevangenis gingen; daarom zie, Ik zal u aan die van het Oosten overgeven, dat zij uw vruchten zullen eten en uw melk zullen drinken. Omdat gij met uw hand geklapt hebt, en met den voet gestampt hebt en van harte verblijd zijt geweest in al uw plundering over' het land van Israel, daarom ziet, zal Ik mijn hand tegen u uitstrekken, en Ik zal u uit de volken uitroeien en u uit de. landen verdoen. Ik zal u verdelgen, en gij zult weten, dat Ik de Heere ben« (vs. 6, 1). En schier feller nog gaat 't woord tegen Edom, ter wille van de bitterheid van Ezau, uit, als het ir^hoofdstuk 25 : 12 heet: Alzoo zegt de Heere HEERE: mdat Edom met enkel wraakgierigheid gehandeld heeft tegen het huis van Juda, en zij zich aan hen gewroken hebben, daarom zal ook Ik mijn hand uitstrekken tegen Edom en Ik zal mensch en beest uit haar uitroeien, en zal haar tot een woestheid stellen. En Ik zal mijn wrake doen aan Edom door de hand van mijn volk Israel; zij zullen tegen Edom naar mijn toorn en naar mijn grimmigheid handelen. Alzoo zullen zij mijn wraak gewaarworden, zegt de Heere HEERE«. (vs. 15). In Herodes, den Idumeeër, is toen het aloude Edom nogmaals aan het woord gekomen, en de hoon aan den Messias door Herodes aangedaan, hernieuwde de herinnering aan Edom's wraakgierigheid.

Toch blijft in 't eind altoos Babyion het uiterste mikpunt in de oordeelen Gods die profetisch worden aangekondigd. Bij Jesaia heet het in hoofdstuk 13 : 9: Ziet, de dag des Heeren komt, gruwelijk met veVbolgenheid en hittigen toorn, om het land (Babel) te stellen tot verwoesting*! En dan heet 't met heenwijzing op Babylons sterrenwichelarij: Want de sterren des hemels en zijn gesternteti zullen hun licht niet laten lichten, de zon zal verduisterd worden, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen, want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken, en over de goddeloozen hun ongerechtigheid, eri Ik zal maken, ' dat een man dierbaarder zal zijn dan dicht goud, en een mensch dan fijn goud van Ophir«. En evenzoo getuigt Jeremia (50 : 13) »Vanwege de verbolgenheid des Heeren zal Babel niet bewoond worden. ' Al wie aan Babel voorbij gaat, zal zich ontzetten en fluiten over hare

plagen. Rust u tegen Babel rondom. Hare fundamenten zijn gevallen. Haar muren zijn afgebroken. Want dat is des Heeren wraak. Wreekt u aan haar. Doet haar gelijk zij u gedaan heeft. Roeit uit van Babel den zaaier en dien die den sikkel hanteert». En dan gaat 't in hoofdstuk 51 : 25 aldus voort: Ziet, Ik wil aan u, gij die de gansche aarde verderft. Ik zal mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en gij zult tot eeuwige woestheden worden, zegt de HEERE« (VS. 25). „Babel zal worden als steenhoopen, een woning der draken, tot een ontzetting en aanfluiting dat er geen inwoner in zij" (vs. 37). En het eind zal zijn, zegt vs. 48, , , dat de hemel en de aarde zullen juichen over Babel. Haar gansche land zal beschaamd worden, en al haar verslagenen zullen in het midden van haar liggen" (vs. 47). „De doodelijk gewonde zal kermen in haar gansche land". Ja, »al klom Babel ten hemel op, zoo zullen haar toch verstoorders van mij overkomen. Haar helden zullen gevangen worden, hun bogen zullen verbroken zijn, en de Heere, de God der vergelding, zal haar zekerlijk betalen" (vs. 56). Over Nineve en Assyrië heen, trekt altoos weer in de profetie de toorn Gods zich boven Babel samen. Ook Assur had 'gezondigd. Ook Nineve was een stad des verderfs geworden. Maar toch, in Babyion had de onheilige geest van satan zich als belichaamd. Op kunstgebied, op wetenschappelijk gebied, op sociaal gebied, had de - macht der onheiligheden zich als in Babyion saamgetrokken. Niet in Nineve, maar in Babyion was ze tot haar uiterste hoogte opgeklommen. Vandaar dat Babyion altoos weer en Babel steeds nog het zinnebeeld van het Satanisme blijft, niet enkel in de Profetie, maar ook in de Apocalypse, die aan Johannes op Pathmos ten deel viel.

i Bij dit alles nu blijft dit steeds het opmerkelijke, dat dit profetisch vergezicht van wat eens over Babyion te komen stond, niet pas opging toen Cyrus zijn legermacht uit Perzië aan liet rukken, maar van meet af in de profetie gefundeerd is. Jesaia profeteerde van 750—700, alzoo bijna tWee eeuwen eer dit alles in vervulling ging. Jeremia trad reeds in 628 op, alzóo nog altoos lang eer in 586 de ballingschap begon, en veel langer nog eer Babyion overweldigd werd. Hieruit verklaart 't zich dan eok, dat wie in de Profetie nooit iets anders kan zien dan heilige vooruitgissing van wat te komen staat, en alzoo niet gelooft aan voorafgaande openbaring van feiten en (gebeurtenissen die komen zullen, Jesaia'.s pjofetie ovet' Babel aan hem ontzegt, en die op een ander overdf-aagt, juist zooals dat met Jesaia's en Zacharia's laatste bundels pleegt te geschieden. Maar dan spreekt 't ook van zelf, dat, vlak omgekeerd, wie nog aan waarachtige voorzegging vasthoudt en die dankbaar aanvaardt, niet anders in dat oordeel mag begroeten dan klare waarheid van voorstelling, en dankbaar den adel der waarachtige profetie èeren blijft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's