Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVIII.

Zoo is dan de juiste zin van het bekende woord van den Apostel Petrus in Hand. 2:39 ons thans duidelijk geworden. De belofte, waarvan de Apostel spreekt, is niet de aloude belofte aan Abraham geschied, maar de belofte aan Joel gegeven, dat God Zijnen Geest zou uitzenden over alle vleesch. Die belofte wordt door den Apostel in de eerste plaats toegekend aan de Joden en hun kinderen, voor zoover ze zich bekeeren zouden, maar de Apostel breidt terstond diezelfde belofte ook uit tot de heidenen, die tot het Evangelie zouden geroepen worden, en dus evenzeer tot hunne kinderen. Het »eerst den Jood en dan den Griek" (Rom. 1:16) wordt ook hier gehandhaafd, maar een principieel onderscheid tusschen beiden is er niet; het is een en dezelfde belofte, die toekomt aan alle geloovigen en hunne kinderen, onverschillig of ze uit Joden of uit Heidenen afstammen ; een belofte, die daarom ook voor ons en onze kinderen geldt.

Het hooge belang nu van dit woord van den Apostel kan alleen dan recht doorzien\ worden, wanneer men het in verband brengt met hetgeen op den Pinksterdag is geschied, dat wil zeggen met de uitstorting van den Heiligen Geest. Er zijn in de historische ontwikkeling van het Genade-verbond drie beslissende momenten geweest: vooreerst de sluiting van het verbond met Abraham; ten tweede de komst van Christus, die de Middelaar van het verbond is; en ten derde de uitstorting des Heiligen Geestes, die de rijkste gave van dit verbond is. En bij elk van deze drie beslissende momenten wordt ons als de ordinantie van dit verbond wederom verkondigd, dat het niet alleen ons maar ook onze kinderen omvat. Bij de verbondssluiting met Abraham belooft God, dat Hij de^ God niet alleen van Abraham maar ook van zijn zaad zal zijn; bij de komst van Christus, roept Hij, die de Middelaar van dit verbond is, de kinderen tot zich, zegent hen en verklaart, dat hunner ajn Koninkrijk is; en als de Heilige Geest op den Pinksterdag wordt uitgestort, zegt de Apostel , Petrus^ dat de belofte van dien Geest ook aan onze kinderen toekomt. Het is daarom niet toevallig, dat de Christelijke Kerk, wanneer ze het recht onzer kinderen op den doop wil bepleiten, altoos op deze drie: de belofte aan Abraham, het zegenen der kinderen door Christus en het woord van den Apostel Petrus op den Pinksterdag, gewezen heeft, want deze drie saam vormen het hechte fondament, waarop de kinderdoop rust.

De Christelijke doop toch wordt ons bediend in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, en het noemen van deze drie Goddelijke personen bij den doop is niet maar een plechtige formule, maar verklaart, wat de doop zelf is, nl. een in gemeenschap ons brengen met den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Want als we gedoopt worden in den haam des Vaders, zegt ons Doopsformulier, verzegelt de Vader ons door den doop, dat Hij ons tot zijne kinderen aanneemt; als we gedoopt worden in den naam des Zoons, verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wascht van al onze zonden in zijn bloed; en als we gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, verzekert ons de Heilige Geest, dat Hij in onze harten wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil; Dit werk van den drieëenigen God mag nooit gescheiden worden; het is een gouden keten, waarvan niet een schakel kan worden gemist. Want heel de openbaring der Schrift leert ons, dat eerst in deze drie: de liefde des Vaders, de genade des Zoons en de gemeenschap des Heiligen Geestes, alle zaligheid voor ons ligt opgesloten.

Daarom zou de doop ook aan onze kinderen niet kunnen of mogen bediend worden, wanneer Gods Woord ons niet de verzekering schonk, dat God de Vader ook hun Vader is en zij zijn kinderen zijn; dat Christus ook hen wascht met Zijn bloed en hun ' Zaligmaker is; en dat de Heilige Geest ook in hun. harten wonen en werken wil. Met minder dan dat kunnen we bij den doop onzer kinderen niet toe, want de doop wordt hun niet bediend in den naam van den Vader, of van den Zoon alleen, maar in den naam van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Vandaar dat onze Gereformeerde Kerken altoos als grond voor den kinderdoop op deze drie: de belofte aan Abraham, de zegening van Christus en het woord van den Apostel Petrus op den Pinksterdag hebben, gewezen. Uit de belofte aan Abraham toch. blijkt, dat God de Vader de kinderen niet minder dan de volwassenen tot Zijne kinderen aanneemt. Uit de daad van Christus, die de kinderen zegende, dat Hij zijn bloed niet minder vergoten heeft om de kinderkens der geloovigen te wasschen, dan Hij gedaan heeft voor de volwassenen (Geloofsbelijdenis Art. XXXIV), En uit het woord van den Apostel Petrus op den Pinksterdag, dat de Heilige Geest niet weiniger aan de kinderen dan aaii de volwassenen toegezegd is geworden (Heidelb. Catech., Zondag 27, vr. 74).

Zoo nu opgevat, zal het ook verstaan worden, waarom dit woord van den Apostel

Petrus op den Pinksterdag niet maar een eenvoudige herhaling en bevestiging was van hetgeen reeds aan Abraham was beloofd, maar dat eerst met dit woord de voltooiing en afsluiting van de belofte in het Genadeverbond voor onze kinderen ons is geschonken. De rnoederbelofte van dit verbond aan Eva in het Paradijs geschonken, sprak reeds van genade, niet alleen voor haar, maar ook voor haar zaad. Maar deze belofte was de nog onontloken knop, en we hebben gezien, hoe ze steeds rijker zich ontplooide en steeds heerlijker haar inhoud ons toonde, naarmate de openbaring voortschreed eerst onder Israel en later bij de komst van Christus. Haar hopgs'te ontwikkeling bereikt ze echter eerst in het woord door Petrus op den Pinksterdag gesproken. Daarmede is het hoogtepunt der • openbaring bereikt, en al wat verder volgt in de Handelingen en Brieven der Apostelen is niet anders dan de nadere toepassing en bevestiging van deze belofte. En niet alleen, dat deze belofte zoo den sluitsteen op het geheele gebouw zet, maar zonder haar zouden de voorafgaande beloften ons niet baten. Want er kan ook voor onze kinde ren geen gemeenschap zijn met den Vader en den Zoon mogelijk zijn, indien de Heilige Geest hun niet werd geschonken. Niemand toch kan zeggen Jezus den Heere te zijn dan door den Heiligen Geest (I Cor. 12 : 3) en zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe (Rom. 8 : 9). En hoe zou het Abba Vader ons ooit in waarheid van de lippen komen, wanneer de • Geest der aanneming tot kinderen ons niet geschonken was, de Geest die met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn ? (Rom. 8:35, 16)

Dat .de Gereforrneerde Kerk daarom he: echt om de kinderen te doopen, inzonderheid mede gegrond heeft op deze belofte van den Heiligen Geest, die hun op den Pinksterdag is geschonken, is dan ook volkomen in overeenstemming met de Heilige Schifift, want deze zelf verbindt doop en mededeeling des Heiligen Geestes ten nauwste. Johannes de Dooper doopte wel met water alleen tot bekeering, maar hij wees reeds naar Hem, die na hem komen zou en »die doopen zou met den Heiligen Geest en met vuur« (Matth. 3:11). Bij den doop van Christus zelf wordt dan ook waterdoop en Geestesdoop verbonden, want terstond nadat Hij gedoopt was, daalde de Heilige Geest op Hem neder in de gestalte van eene duive (Matth. 3 : 15). Eer Christus ten hemel voer, beloofde Hij zijn discipelen : »gij zult rnet den Heiligen Geest gedoopt worden niet lang na deze dagen« (Hand. 1 : 15) en het Pinksterfeest bracht de vervulling dezer belofte, want toen heeft Christus zijn Apostelen met den Heiligen Geest gedoopt. En dat die belofte van Christus niet alleen voor de Apostelen gold, maar evenzeer voor aljen, die in Christus geloofden en zich doopen lieten, heeft de Apostel Petrus gezegd, toen hij sprak tot de Joden: een iegelijk van ü worde gedoopt in den naam van Jezus Christus en gij zult de gave des Pleiligen Geestes ontvangen, want u komt de belofte toe en uwen kinderen* (Hand. 2 : 38 en 39). Het recht om den heiden Cornelius en zijn gezin te doopen, ontleent de Apostel dan ook aan het feit, dat de Heilige Geest op hem gevallen was. »Kan ook iemand, zoo vraagt hij, het water weren, dat deze niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben zooals ook wij ? « (Hand 10 : 47). En als hij, naar Jeruzalem teruggekeerd, voor de gemeente aldaar den doop van dezen heiden rechtvaardigen moet, beroept de Apostel zich op de belofte door Christus gegeven : , , ik werd indachtig aan het woord des Heeren, toen Hij zeide: ohannes doopte wel met wa: er, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest. Indien dan God hun evengelijke gave gegeven heeft als ook ons, die in den Heere Jezus geloofd hebben, wie was ik toch, die God k'onde weren? « (Handelingen.il : 16, 17).

En evenals de Apostel Petrus zoo het nauwste verband legt tusschen den doop en de uitstorting des Geestes, zoo doet het ook de Apostel Paulus in zijn brieven. »God, zoo schrijft hij aan Titus, heeft ons zalig gemaajkt naar zijn barmhartigheid door hét bad , der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, dewelke Hij rijkelijk over ons heeft uitgegoten door Jezus Christus" (Tit. 3 : 5). De doop wordt hier het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door den Heiligen Geest genaamd, welken Geest God over ons heeft uitgestort, waarmede de Apostel ons naar het Pinksterfeest verwijst. En ditzelfde verband tusschen de mededeeling van den Heiligen Geest en den doop komt evenzeer uit, wanneer de Apostel in I Cor. 12 : '13 zegt', dat »wij allen door eenen Geest tot éen lichaam gedoopt zijni-, want de doop wordt hier genomen als sacrament van de inlijving in Christus genteen te, en de Apostel wil ons laten gevoelen, dat deze inlijving alleen mogelijk is door den Heiligen Geest, die op den Pinksterdag de levensgeest van Christus gemeenten geworden is en die alleen ons tot lidmaten van Christus maken kan.

Kwam nu de Heilige Geest alleen aan volwassenen toe, kon Hij alleen in hunne harten Zijn heerlijk werk aanvangen en volbrengen, zoo zouden we onze kinderen niet mogen doopen, want de mensch mag niet scheiden, wat God aldus vereenigd heeft. Maar nu de Apostel Petrus op den Pinksterdag ons verklaren komt bij de uitstorting van den Heiligen Geiest, dat de belofte van dien Geest niet alleen aan de volwassenen maar ook aan onze kinderen toekomt, ligt daarin de vaste grond, waarom we onze kinderen den doop in den naam des Heiligen Geestes mogen bedienen. Immers ook hier geldt het woord van den Apostel: indien dan God hun, d.w.z. de kinderen, evengelijke belofte geschonken' heeft als ook ons, die in Christus geloofd hebben, hoe zou dan iemand het water kunnen weren, dat deze niet gedoopt zouden worden ?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1916

De Heraut | 4 Pagina's