Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden Stukken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden Stukken.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie).

„Verrijking van ons Kerkgezang."

„Vooral betamelijk is het, dat men U (in de gemeente uwer gunstgenooten) roeme met een bereid hart, met een voorbedacht lied, met woorden van wetenschap en van gezond verstand en dat men U de edelste en verhevenste klanken wije."

Deze woorden uit het schoone gebed, uitgesproken door Johannes van Spaan, predikant te 's Gravenhage, bij de opening op 11 Januari 1773 der eerste en plechtige bijeenkomst in het Mauritshuis van de „Psalmcommissie'\ die door de Staten-Generaal der v.ereenigde gewesten was benoemd, om te komen tot een psalmberijming ter vervanging van die van Datheen, •— leven ook thans weer in veler hart, getuige, inzendingen in de kerkelijke bladen, een enkele brochure, en eindelijk de vorming van een „kring van belangstellenden" in Rotterdam, die een commissie benoemde, die he.gpvi \ntt ten. .„Gezangencommissie" te zijn.

_ De mededeeling dier benoeming gaf „een zuster der gemeente" aanleiding tot een ontboezeming voor den psalmbundel, zooals wij dien nu bezitten en bij voorbaat tegen het plan der Rotterdamsche Gezangencommissie. Een stuk, dat men naar z'n karakter van ontboezeming geen al te strengen logischen maatstaf mag aanleggen, maar dat om z'n warmte en den geest, die het bezielt, weldadig aandeed.

„Een broeder der gemeente" gaf eenige critiek op dat stuk, vat het plan der Gezangencommissie op als een poging tot vertolking in versvorm voor zang geschikt van dichterlijke gedeelten van het Nieuwe - Testament, — juicht dit toe en wil tegelijk een herziening der melodieën van niet of weinig gezongen psalmen.

Nu noemt de mededeeling van den Rotterdamschen kring als haar doel: uitbreiding van d.e aan onzen Psalmbundel toegevoegde „Eenige gezangen, " én het verzamelen van gereformeerde Kerkliederen, wat meer wijst op een keuze uit het bestaande^ op dit terrein, dan op een nieuwe formuleering in maat en rijm van nog onberijmde Schriftgedeelten.

We hebben hier dus hoofdzakelijk drieërlei opinie, die taftielijk wel uitdrukking geeft aan drieërlei wensch op dit gebied:

Ie. Laat alles bij het oude. Wat we hebben is genoeg : de „Zuster."

2e. Herzie en verbeter wat we hebben en vul het aan, doch alleen met stof aan de Heilige Schrift ontleend: de „Broeder". 3e. Breid het in „Eenige gezangen" toegelaten middel tot „verrijking" van ons kerkgezang uit met een keurbundel uit het bestaande vrije geestelijke lied: de Rotterdamsche Gezangeneommissie..

Drieërlei arbeid is hiermede aan de orde gekomen:

a. restauratie van het oude bergsteen gebouw van 1775 (onzen Psalmbundel). •

b. bouw van een nieuwen vleugel eveneens in. bergsteen,

c. een nieuw gedeelte van baksteen in minder strengen stijl.

Ondanks de wijselijk remmende werking door onze toonaangevende mannen uitgeoefend, komt er een zekere duurzaamheid in de beweging tot j een vernieuwd kerkgezang, en niet onwaarschijnlijk is het. dus, dat eerlang gepreciseerde wenschen of zelfs voltooide arbeid op dit ge­ i bied aan de kerkelijke vergaderingen ter beoordeeling zullen worden voorgelegd.

Mij, is opgevallen hoe weinig bij de gedachtenwisseling over dit onderwerp geprofiteerd is van Dr. Kuyper's artikelen uit „onze Eeredienst, " een boekdeel van vijf en een half honderd pagina's in 1911 bij Kok verschenen — een vondgroeve voor de oplossing van ritueele vragen, zooals onze kerkehjke literatuur er slechts één heeft.

Ik zal trachten de conclusiën dier artikelen met zoo kort mogelijke citaten in te vlechten in mijn betoog.

Laat ik beginnen met de gezangen. Op pag, 55 leest men:

Dit recht van eigen formuleering voor de gezongen gebeden achten we historisch vast te staan. Nergens blijkt, dat de apostelen het gebruik van de Oud-Testamentische gebeden of liederen in hun oorspronkelijken vasten vorm als het eenig denkbare of geoorloofde aan de gemeente hebben opgelegd.

Maar op pag. 60 :

Met de les der historie voor' oogen kan men daarom wel den wensch koesteren, dat we een Godgewijden, poëtisch schoonen, uit het biddend zondaarshart opgewelden bundel • bezitten mochten, maar blijft het toch zeer, de vraag, of dit ooit zal kunnen en of het ooit zou slagen.

. Dr. Kuyper erkent dus in het afgetrokkene de toelaatbaarheid én de mogelijkheid der verrijking van ons kerkgezang met een bundel vrije geestelijke liederen, maar hij twijfelt zeer sterk aan de uitvoerbaarheid eerst en aan de invoerbaarheid daarna in onzen eeredienst.

De Historie geeft hier lessen, — ook genoemd in deze artikelen — die tot de grootgte Voorzichtigheid manen mede, met het oog op.een nog onvoldragen proces in den boezem der Nederlandsch Hervormde Kerk. Daar wordt bij de confessioneelen het verzet tegen den bundel der Evangelische gezangen steeds sterker. Komt er een derde uittreding eerlang, of een andere losmaking der rechtzinnige elementen van de synodale organisatie — zou dan een toenadering tusschen die broeders en ons door een „gezangenbundel" niet worden belemmerd?

En zelfs a^ezien van de beginselvraag en de vraag van voorzichtig beleid, — zou een parel op het gebied der gewijde muziek als Bach's „O Haupt voll Blut und Wunden" niet absoluut misplaatst zijn in onzen Eeredienst? Want of al niets in zulk een lied strijdt tegen de zuivere leer, er is nog een vraag: past het door diepte van geestelijke opvatting en door de gevoelssfeer, waarin het geboren werd, wel bij het geheel eenig karakter van ons ritueel, een karakter, dat de kern der gemeente om geen prijs zou laten varen? — Inderdaad ik benijd der Rotterdamsche Commissie haar bij uitstek zware, zoo niet. onuitvoerbare taak weinig.

Toch kunnen wij met belangstelling de eventueele 'vrucht der Rotterdamsche Gezangencommissie afwachten. Kan ze der Gemeente als instituut niet dienen, zeker zal ze in het huisgezin en de school met liefde worden ontvangen. Al wat schoon is in het christelijk lied, behoeft nog niet naar de Kerk te worden gedragen.

Dit wat "betreft den nieuwen baksteenvïeugel. Nu komt een tweede arbeid aan de orde-'t bouwen van een nieuwen bergsteenvleugel, of zonder beeldspraak, een berijnnng van poëtische gedeelten uit de Heihge Schrift. In den lofzang van Maria en Zacharias en van de Tien Geboden geeft hier het aanhangsel in onzen psalmbundel 't voorbeeld. In strikten zin gelijkwaardig met de psalmen • is zulk een lied echter niet. De Psalmen zijn gegeven als Kerklied — deze stof niet. Hieruit volgt echter volstrekt niet, dat er een verbod in de Heihge Schrift zou zijn vervat e om deze gedeelten tot KerkHederen om te for-' muleeren. En bevredigd zou hiermee zijn de behoefte van velen aan wat men noemt" het Nieuw-Testamentische lied. — Als echter „een broeder" schrijft: Oud dsraëi had genoeg aan de Psalmen, dan zou ik willen opmerken: 't Israël des Nieuwen Testaments heeft er als Kerkliederen ook genoeg aan, wijl profetie na haar vervulling heel wat meer is dan profetie daarvoor. Het voor te stellen alsof der Gemeente van Godswege een zeker verwijt zou treffen, dat ze geen ander lied in haar eeredienst opnam, is dan ook een miskenning van het feit, dat Gods voorzienigheid onder de profeten wel een dichter van het ritueele lied deed opstaan, — onder de apostelen niet. Het is in dezen zooals Dr. Kuyper zegt: Aan een eigenlijk gebod of verbod zijn we niet gehouden. De vraag ­is alleen: wat is der gemeente meest oorbaar? En dan 'zijn we het er allen tamelijk wel over eens, dat een bundel als hier in kwestie het groote voordeel biedt op een bundel Gezangen van veler erve saamgelezen, dat ze organisch één is met de Psalmen en van gelijken rijkdom en diepte van Opvatting — niet beïnvloed door een of ander tijdvak der profane historie.

Er jest mij nog een enkel woord over , ^en bouw van 1774 in steiger." Dat jaartal wekt al een vaag vermoeden, dat het met dien bouw niet heel en al pluis is. Rede en deugd., men weet het, speelden in die dagen een gewichtige rol, de geest van 1618 en '19 leefde maar meer in enkelen als Petrus Hofstede, Barueth en Comrie. Tot de Psalmcommissie, benoemd door de Staten-Generaal, die, zoo vredelievend, theologische twisten in den „staatsdoofpot" stopten, d.w.z. ze verboden, behoorde geen hunner, maar wel een man als Ahasuerus van den Berg, te Barneveld, later te Arnhem, een der vaders van den Gezangenbundel. Van Rutger Schutte van Amsterdam weten we, dat hij rechtzinnig was. De 13 leden der commissie mochten kiezen uit drie bundels: De Honigraat door Hendrik Ghijsen, die in 1686 alles wat hij het best vond in de vele toen reeds bestaande berijmingen, bij heele en halve regels, bij verzen of pauzes eerst had uitgeknipt en toen weer ineen gevlochten, — den bundel van „Laus Deo, Sahis populo", een genootschap van 8 dichters onder wie Wilhelmine Lucretia van Merken de beste was; zij sprak over Voltaire en Rousseau „in diepe bewondering." De derde bundel was van Johannes Eusebiiis Voet, als „Proeve" ter beschaving gegeven aan een genootschap van godgeleerden, taalkundigen en kunstminnaars. Bilderdijks oordeel over dezen Voet vindt men in z'n brieven 4 p. 135, waar hij hemeen godvruchtig man en goed Neerduitsch dichter noemt, maar die later (p. 136) va.a As Dordtsche Synode niet meer sprak, dan onder den naam van Paus van Dordt en leervdjheid propageerde in de Kerk, dank zij zijne philosofische studiën. Heel soliede was z'n godsvrucht dus niet geweest.

Een wonder is 't niet, dat in zulk een bundel ernstige fouten huizen, — een wonder van Gods bijzondere voorzienigheid is 't wél, dat bijna 150 jaar lang het volk Gods met die psalmen in het hart en op de lippen geleefd heeft en gestorven is. De 72ste, de 68ste, de 118de, de 138ste — ik behoef de juweelen van kracht en zoetvloeiendheid niet te noemen, die wij danken aan de samenwerking van al die mannen, grootendeels gedragen door een traditie, nog altijd sterker, dan de snel doorzettende losmaking van geloof en openbaring.

Zoolang in Neerlands ad'i en één polsslag Neerlands slaat, en Christus de kandelaar van onze erve niet wegneemt, zullen deze zangen leven — leven tot de wederkomst van Hem, die er 't middelpunt van is.

Liefde voor „dit hoofdbestanddeel van onze liturgische zangen" doet Dr. Kuyper op pag. 61 van „Onze eeredienst" vragen, „of herziening van onze berijming niet aan de orde zal moeten komen." Zijn scherpe blik en rijke ervaring wijzen ons de volgende gebreken:

lo. De indeeling der berijmde psalmen en de duur der lange noten belet veelal een bijeenhoorend gedeelte af te zingen en leidt tot een soms al te willekeurig af br^en en uitkiezen.

2o. Bindwoorden tusschen de verzen in den vorm van een voegwoord of bijwoord in den eersten regel van een veirs, of voornaamwoorden, wier antecedent in het voorafgaande vers ligt.

3e. Een groot deel van onzen rijmbundel doet geen dienst:

a. door de indeeling van den Psalm in pauzen en verzen;

b. doordat het rijmwerk bij de melodie niet past;

c. doordat aan klaaglied en juichtoon in één psalm slechts één melodie uiting moet geven.

4o. In de berijming komen vaak woorden en uitdrukkingen voor, " die in 't oorspronkeüjk niet te vinden zijn — en wat erger is, die met den geest en de bedoeUng geheel strijden.

Onder punt 3 zou ik nog een tweetal oorzaken willen thuis brengen:

d. hoewel muziektheoretisch kunstig gestyleerde, toch onzangerige, onzingbare en dan ook ongezongen melodieën,

Uit den overvloed onzer melodieën zouden deze kunnen wegvallen en de daardoor ontbloote psalmen opnieuw berijmd worden op meer geliefde wijzen.

e. eentonige geur-en Éleurlooze berijmingen. Wat neuriet bijv. psalm 9 eentonig voort, psalm 10, psalm 11. Nu is natuurlijk ook verschil in heerlijkheid in Davids eigen werk, maar er is er onder dat oorspronkelijke toch geen, die het hart des geloovigen niet in trilling brengt. Zulke zijn er onder de berijmde wel en dat is met Cods hulp te verbeteren. Regels in psalm 77 als:

'k Zei daarna: «dit krenkt mij 't leven;

d'Allerhoogste maakt het goed Na het zure geeft Hij 't zoet".

zijn wat den inhoud betreft wel juist, maar hier struikelt de majesteit der taal — en zulke plaatsen zijn er meer. Naar mijn overtuiging is van psalm 104, hoewel niet van de slechtste, iets schooners te maken, dan er van gemaakt is. Als ik b.v. naast elkander zet uit de Statenoverzetting:

De boomen des Heeren worden verzadigd, de cederboomen van Libanon, die Hij geplant heeft,

en onze berijming:

't Is God alleen, die door zijn sterke hand Den Libanon met cederen beplant 't Geboomte voedt en kracht schenkt onder 't kweeken Aan 't lomm'rig woud, aan schaduwrijke streken, heb ik moeite mijn toorn te bedwingen over zulk een verdrinken in een glas rijmelwater van een teug perelehden schoonheidswijn uit het woord Gods.

Voor wie bij dit alles de schrik om het hart mocht slaan met de vraag: wat blijft er dan bij herziening van den ouden bundel over, is deze geruststelling op pag. 68 van onzen EeredienSt gegrift; De grootste .voorzichtigheid /al er naar moeten streven om de wijzigingen zoo weinig in 't oogloopend mogelijk te doen zijn, omdat het formulier zijn grootste kracht in den ijk der traditie vindt en in den vasten vorm.

Neen, onze psalmbundel, onze heerlijke psalmbundel moet zichzelf blijven. En vooral niets van dé taal der natuur-, kiinst-ofik-aanbidding van de 19/2 0ste eeuw moet er in komen. De bouw moet in steiger, maar alleen gerestaureerd en bijgewerkt worden in eigen stijl^ in eigen taal, die ons Gereformeerde volk — en terecht — harteUjk liefheeft.

»Dit alles moet echter wachten tot tweeërlei > voorwaarde vervuld is«.

»De eerste is, dat de kerken op ruste ge-»komen zijn, overmits anders te vreezen staat, > dat woelige geesten zelfs van zulk een nietig-> heid zich meester maken, om onhadenkenden »tegen hun kerk op te zetten*.

»En de tweede is, dat er onder ons, Gerefor-»meerden, één of meer dichters opstaan, die »genoeg dichterlijke meesterschap over stof en > en taal bezitten, om deze wijzigingen zóó > uit te voeren, dat heel de kerk er ongedwongen »Amen op zegge«.

Aldus Dr. Kuyper op pag. 65 van O. E. Het oordeel over de eventueele vervulling' dezer voorwaarden na 15 jaar, bhjft natuurlijk aan Dr. Kuyper, maar mij wil het voorkomen dat de.urgentie van een herziening der Psalmen veel grooter is, dan die van het verzamelen van een bundel gezangen en dat ze voor de rust der kerk nu en in de toekomst heel wat minder gevaarUjk zal zijn.

Uw. dw. en zeer verplichte

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Ingezonden Stukken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1916

De Heraut | 4 Pagina's