Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

ccxx.

ZESDE REEKS.

XLIII.

En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. Hand. 7 : 22.

Zoo bleek dan op overtuigende wijze, hoe bij het gewagen van een pseudo-Daniel veel meer op 't spel staat, dan de betrouwbaarheid van het verhaal, dat in dit Bijbelsche geschrift voor ons ligt. Neemt men toch de zaak gelijk ze zich voor ons' aandient, dan tast het beweren, dat Daniel's boek geheel onecht zou zijn, niet slechts Daniel, maar Christus zelf aan. Stel u toch duidelijk voor, hoe, bij die veronderstelling, de houding van den Christus uitkomt. Jezus kende het boek Daniel. Hij had ook dit geschrift uit de heilige verzameling gelezen. Onder dit lezen heeft Jezus geheel den inhoud van dit geschrift voor waar aangenomen. Jezus geloofde, dat waar waa, wat hij las. Immers hij heeft er zich met het oog op de machtige worsteling van het Koninkrijk Gods in Israel tegenover de heidensche overmacht op beroepen, en er letterlijk uit geciteerd. Ware 't nu gelijk de Modernen, en, helaas, ook het meerendeel der ethischen, beweren, en hadden we in het boek Daniel niet anders voor ons dan een uit verzinsels saamgeflanst geschrift, dat wel verre van ons waarheid te melden ons niets dan verzinsels en uitdenksels van een valschen auteur ter lezing aanbood, dan zou de bijeenvoeging van deze twee, dat Daniel een verzinsel was, en dat Jezus het niettemin voor geheel waarachtig aannam, een blaam op Jezus geestelijke bevatting •leggen, die geheel onze belijdenis van den Zone Gods zou aantasten. De intellectueele vraag van het uitwendig onderzoek laten we hierbij ter zijde. Ook daarover ware nog heel wat op te merken, maar we laten dit met opzet rusten, wijl er de beslissing niet aan hangt. De beslissing hangt ten deze in den meest volstrekten zin af van de vraag, of ortze belijdenis van den Christus, gelijk die onveranderlijk bij ons vast ligt, zulk een pijnlijke vergissing van Jezus toelaat, dat hij zulk een bedriegelijk geschrift voor echt zou hebben aangenomen, en er zich, als ware 't een Goddelijke autoriteit, op zou beroepen hebben. We nemen geheel het geding alzoo. uitsluitend van de geestelijke zijde, en spraken daarom van geestelijke voelhorens. Daar nu Jezus onder allen die ooit het boek Daniel lazen, geestelijk het hoogst niet alleen, maar eenig hoog stond, zoodat geestelijk zelfbedrog bij Jezus geheel is uitgesloten, en in Jezus op geestelijk terrein een waarnemend gevoel werkte, dat hem niet bedriegen kon, zoo zou metterdaad de persoon van Jezus zelf in zijn eenig hoog karakter worden aangetast, indien Jezus zulk een uitdenksel der fantasie en bewust verzinsel als het boek Daniel dan zijn zou, voor echte munt had aangenomen, er in letterlijken zin op ware afgegaan, en zich derwijs met alle andere lezers door de traditie had laten bedriegen. Dit nu zou niet alleen Jezus onwaardig zijn geweest, maar ware het zoo metterdaad toegegaan, zoo zou Jezus ophouden voor ons te zijn, wat hij steeds blijkens onze belijdenis voor ons geweest is. Het critisch geding gaat dan niet meer om de twaalf kapittels van Daniel, maar om Jezus, om onzen Heiland, om. onzen Middelaar bij den Vader.

Het was hierom, dat we zoo vollen nadruk legden op de geestelijk-artistieke vraag, die hier het geding beheerscht. Als er een pseudo-Rubens oY een pseudo-Rembrandt te koop wordt geboden aan iemand, die op artistiek gebied een vreemdeling is, kan hij zich aanstonds laten bedriegen; maar als de nabootser een modern stuk van eigen • makelij als een stuk van Rembrandt aan een kunstkenner te koop voorhoudt, dan ziet die kenner dadelijk, dat hij met bedrog te doen heeft, en verzoekt den bedrieger hem niet op te houden, maar hoe eer hoe beter met zijn valsch product" zijn huis te verlaten. Zoo is het op het erf van de schilderkunst, zoo is het op het erf der hooge poëzie, zoo is het met den beeldhouwer. Op elk van deze drie terreinen loopt de niet-kenner er gedurig in, maar niet de wezenlijke' kenner, en vooral niet wie zelf in het vak een virtuoos is. . Zulk een toch proeft en ruikt als 't warÊ onmiddellijk, dat hij met bedrog te doen heeft, en kan zich niets op de mouw laten spelden. Bovenal geldt dit van hoogstaande Kunstgenieën, van mannen wier riaarn straks ook na hun dood mèt eere aan de kunstzaal verbonden blijft. Ëp geheel ditzelfde geldt nu op geestelijk tetrein. Ook op heilig, geestelijk terrein is er ver­ schil van gewaarwording, en "van zien. Dit gaat naar graden. Er is hier klimming. De ordinaire mensch kan 't soms vvèl 'voelen, maar zulks is niet altoos het geval. Wiehooger staat, is reeds niet zoo spoedig te bedriegen. En komt ge ten slotte bij de fijnst gevoeligen en rijkst begaafden, dan wordt alle onderstelling, alsof zelfbedrog nog niogelijk ware, een pure belaching. Ook hier geldt de wet en regel van het artistieke. Is daarom, conform onze belijdenis en de belijdenis onzer vaderen, Jezus metterdaad niet enkel geestelijk hoogstaand geweest, maar was' het geestelijk besef, de geestelijke gewaarwording in Jezus de volstrekt volkomene, dan is het hiermee uitgesloten, dat onze Heiland ooit een valsch stuk voor echt zou hebben aangezien, en is het aannemen, alsof Jezus, in heilige eenzaamheid voor Gods aangezicht een geheel valsch boek, gelijk Daniël dan zijn zou, voor echt zou hebben aangezien, en er met zijn ziel op in zou zijn gegaan, een in volstrekten zin verwerpelijke voorstelling.

De aard van onze artikelen, gelijk ze thans op elkander volgen, laat nu niet toe, dat we hier een geheel zielkundige beschouwing van den persoon van den Heiland zullen geven, maar zooveel mag en moet dan toch herinnerd, dat er in geheel Jezus optreden gedurig allerlei voorkomt, dat aan zijn-geestelijk perceptievermogen een geheel eenig karakter toekent. Ge ziet 't aan Nathanaël. Deze , vrome Israëliet had nog van verre geen vermoeden, dat Jezus hem ook maar kende, en toch blijkt van achter, hoe Jezus hem reeds geestelijk doorgluurd had, en zulks niet in dien persoonlijken zin, dat hij zijn karakter van zijn gelaat gelezen had, maar zoo ten volle geestelijk, dat Jezus aanstonds getuigen kon: »Zie, waarlijk een Israëliet m welken geen bedrog isi.. Denk u nu, da de beweerde pseudo-Daniël, evenals Nathanaël, "tot Jezus ware gekomen, zeg zelf, zou Jezus dan ook tot. hem kunnen gezegd hebben: »Ik eer u als een zoon Israels, in wien waarlijk geen bedrog was«, terwijl toch heel zijn optreden op goed bedoelde, maar dan toch op feitelijke bedriegerij zou hebben gesteund. Dit geestelijke waarnemingsvermogen van Jezus komt gedurig uit, zoo bij vriend als vijand. Jezus doorziet en voelt wat Judas in 't zin heeft. Jezus doorziet en voelt wat Petrus straks overkomen zal. Jezus merkt, dat er genezende heilskracht van hem uitging op die vrouw die aan gevaarlijke vloeiing leed. Waar het op contact met den geest van andere menschen aankomt, merkt ge nooit dat Jezus verrast wordt. Steeds ontvangt ge den indruk, dat Jezus alles voelt wat komen zal, er op voorbereid is, en er zich naar schikt. Er spreekt uit Jezus een rijk geestelijk waarnemingsvermogen, dat nooit en nimmer overtroffen is. Soms is het, of het onderscheid tusschen wat reeds te zien is en wat nog komen moet, bij Jezus geheel wegvalt, en alsof hij door alle tijdphasen heen de werkelijkheid tast, gevoelt en waarneemt. Juist dus wat ge op kunstgebied artistiek bij de groote meesters waarneemt, vindt ge evenzoo bij Jezus op heilig-geestelijk terrein, en dan in de volkomenheid. Dit gaat bij Jezus zoover, dat hij tot zijn jongeren zeggen kon: »Ga heen, in het vlek dat tegen u over is, en gij zult terstond een ezelin, en, een veulen met haar, vinden". Evenzoo betuigt Jezus tegen allen geheel anderen schijn in, dat na twee dagen het Pascha is, en dat vooraf de Zoon des menschen overgeleverd zal worden, om gekruisigd te worden. Jezus heeft een waarnemingsvermogen, dat alle gewone grens overschreed, en zijn bewustzijn in alles door liet dringen.

Gaat dit nu reeds door voor wat zulke uitwendige bijzonderheden aangaat, veel, veel rijker nog bewoog zich dit geestelijke vermogen van den Christus op geestelijk terrein. Hierin vooral is zijn waarneming en gewaarwording klaar, helder en juist werkend. Wat onder menschen slechts ten deele voorkomt, dat ze vooruit niet maar gissen, maar met vasten blik al zien wat te komen staat, denk b. v. aan Swedenborg, was bij Jezus een volkomenheid. Vergelijk in den bangen wereldoorlog dien we thans doorworstelen, wat een gewone burger durft gissen, en wat een doorkneed staatsman en veldheer vooruit al ziet, en ge ontwaart terstond, hoe de doorkneede staatsman die over alle gegevens beschikt, een blik om zich heen en in-, de toekomst kan werpen, die ieder ander verbaast. En zoo : ook is 't hier. Wat de gewone geloovige op dit geestelijk terrein vooruit, voelt en als van verre ontwaart, heeft ook ^eer zeker beteekenis, maar het beteekent zpo goed als niets, zoo ge het vergelijkt met wat Jezus voorzag, doorzag en inzag. Het kleed der geheimenis was voor 'Jezus van alle zijden althans zoover opgelicht, dat 't verschijnsel geheel-" fnS''Maa: ffièidoi3 hem aandrong. En daarom is het zoo met geheel de verschijning van den Zoon des menschen in onverzoerilijken strijd, u te denken, dat Jezus zulk een boek van Daniel, als 't onecht was, in stille heilige aanbidding zou doorlezen en er den inhoud van als heilig in zich zou hebben opgenomen, indien 't metterdaad niets anders ware dan een aaneenrijging van verzinselen, op 't - heilig terrein aangedurfd, doch waarvan geen woord waar was. Jezus' geestelijk vermogen van voorvoeling en gewaarwording zou hem op onfeilbare wijze, de 'onware nabootsingskunst, die in dezen pseudo-Daniel voor hem lag, onthuld en ontdekt hebben, en Jezus zou heel dien valschen Daniel 'v^an zich hebben geworpen, ja, er zijn discipelen tegen hebben gewaarschuwd. Maar dan gaat ook omgekeerd onze tegenovergestelde conclusie door. Nu vast staat, ' dat Jezus met dit absolute artistieke toétsingsvermogen op het heilige, geestelijke gebied gewapend was, en dus ook Daniel las, zich in Daniel verdiepte, al wat in Daniel stond voor waar aannam, en zijn discipelen met een beroep op Daniel de toekomst ontsluierde, nu randt wie Daniel, als in bedriegelijke gestalte voor ons tredend, ontrnaskeren wil, de geestelijke perceptie van den Christus zelven aan, en het gaat dan niet meer om een pseudo-Daniel, maar om een pseudo-Messias.

Doch ook nog uit ander oogpunt moet tegen de vernietigende critiek, die Op Daniel is toegepast, van Scbriftgeloovige zijde protest worden ingediend. Vergeet toch niet, dat de volstrekt ongeloes.Ige en de moderne even beslist in verzet komen tegen hetgeen ons in den Pentateuch omtrent Mozes' optreden wordt bericht. Ook op die periode toch in t Israels geschiedenis passen de zoodanigen den stelregel toe, dat 't wonder een ondenkbaar iets is, en dat uit dien hoofde al het mirakuleuse, dat ons omtrent de plagen in Egypte, en zooveel meer, uit Mozes leven verhaald Wordt, niet anders dan product van fantasiö zijn kan. Men mijdt dan wel de aanklacht van'bedrog. Men stelt 't dan voor, alsof de eenig groote persoonlijkheid die uit Mozes sprak en in Mozes handelde, een indruk achterliet dien de sage kweekte, en hoe uit deze sage alstoen een breede historische voorstelling is opgekomen, die te goeder trouw allerlei fantastisch getinte en beeldsprakige figuren in het verhaal opnam, alsof ze echt gebeurd en volkomen.werkelijk geweest waren. Doch hoe men dan ook de misleiding der sage verzwakt, het blijft er dan toch altoos op neerkomen, dat 't geen gezegd wordt geschied te zijn, , feitelijk niet alzoo geschied is, en dat zoo met name van de Egyptische plagen niet kan noch mag worden aangenomen, dat ze plaats grepen conform het verhaal. Hoe hoog men Mozes dan ook nog stelle, het kleed der fantasie moet dan ook hem van de schouders worden genomen, en ook van de verhalen die ons gewagen van allerlei miraculeuse voorvallen en gebeurtenissen in zijn leven, moet dan erkend, dat ze ons geen historie geven, maar slechts wat louter verbeelding van de historie gemaakt heeft.

Plaatst men zich op dit standpunt, dan loont 't vanzelf niet meer, het vraagstuk van Daniel nader te onderzoeken. Dan toch is er geen val geweest, en greep er geen verandering in de orde der dingen plaats; en dan is er van een openbaring die tot in bijzonderheden 'afdaalde en aan 't vaste woord gebofiden zou zijn, geen sprake meer. Er is dan, van de eerste ontkieming der atomen af, niet anders geweest dan een natuurproces. Weg valt dan alle wonder. Mozes is dan niet anders dan een vaardig wetgever en kundig volksleider geweest, en met al het wondere dat ons van Mozes bericht wordt, valt dan uiteraard ook al wat van Daniël geboekt is, in 't niet terug. Zoo echter oordeelt wie in Christus zijn Verzoener belijdt, niet. Wie aan de Schrift in 't gemeen blijft vasthouden, blijft dan ook belijden, dat in Egypte metterdaad, in de dagen van Mozes, een geheel eenige reeks van gebeurtenissen heeft plaats gegrepen, die een geheel buitengewoon karakter droegen, en die, keer op keer in het wonder als ware ingekleed, ' door dat geheel exceptioneel karakter de tegenstelling tusschen de heidensche wijsbegeerte en de wijsheid van Israel aan 't licht brachten. En dit nu zoo zijnde, schijnt 't niet wel voor tegenspraak vatbaar, dat hetgeen tusschen Israel en de heidenwereld in Egypte onder Mozes is afgespeeld, schier riep om herhaling, toen Israel onder de volken als verplet; in geheel gewijzigde verhouding tegenover de heidenwereld kwam te staan. Alles loopt dan geleidelijk en als van zelf, zoo men belijdt, dat de eerste regeling der verhouding tusschen Israel en het volk van Egypte onder Mozes tot stand kwam, en dat daarna, toen Israel als vrij en zelfstandig volk onderging, geheel gelijke verhouding zich opnieuw geregeld heeft, onder Daniël aan het hof van Babyion en Susan. Zoo moest zich wat onder Mozes in Egypte voorviel, bij het ingaan van Israels geheel gewijzigde verhouding, herhalen. En dit is dan ook geschied. Onder Daniel is een gewijzigde verhouding tusschen Israel eri de volken tot stand gekomen, en wie hier de profetie niet mee laat spreken, maar aan Daniel het zwijgen pplegt, kan den overgang van Israels historie uit zijn eerste in zijn tweede periode op geenerlei wijze zich duidelijk maken.

Het uitgangspunt ligt hier uiteraard in Abram's roeping uit Ur der Chaldeën; maar t wat we van Abraham, Isaac en Jacob lezen, vestigt voor het opkomend volk van God in verband met de heidenwereld nog geen nieuwen, geheel eigenaardigen toestand. We hooren wel van geloofsworstelingen, van een uittrekken naar Kanaan, zelfs van een krijg tusschen Abraham, en Keder Laomer met de zijnen, maar tot de vestiging van een volk Gods in Kanaan komt 't nog niet. Al wat zich vertoont, is voorbijgaand. Veel anders dan de grafsprfonk van Machpela kent 't land van Kanaftn ten slotte van den patriarch niet, en al wat uit de drie patriarchen het geroepen volk van God zou doen voortkomen, is uit Kanaan uitgetreden, verloor straks alle eigen terrein, en werd verplaatst naar het land van Egypte, waar alsnu Israels verblijf, ook al duurde het vier eeuwen, toch slechts van voorbijgaand karakter zou zijn. Het heilige volk, dat nog niet veel meer dan in de belofte bestond, moest ingeleid in de gemeenschap met een der destijds hoogst ontwikkelde heidensche volken. De keuze stond hier tusschen Babyion en Egj-pte. Dat waren destijds de twee machtigste heidensche cultuurstaten. Nu kon Babyion hier voor Abraham's zonen geen dienst doen, omdat de patriarchen zelve uit der Chaldeën land waren, en alzoo een nationale ontwikkeling en opvoeding in Babyion, Israels eigenaardig karakter zou hebben doen te loor gaan.

Egypte was daarom als aangewezen. In Egypte stond de cultuur, destijds vooral, zeer hoog, en toch lag er tusschen de Egyptenaren en de Israëlieten een te hemelsbreed verschil in afkomst en volkskarakter, om te vreezen dat Israel in het Egyptische leven op zou gaan. Dat is dan ook niet geschied. In Gozenland bloeiend, is Israel later op ruwe wijze door een laterèn Koning van Egypte geknecht en terneergeslagen, en zoo was de tijd gerijpt, om het tot een volk uitgegroeid patriarchaat geheel zelfstandig, en nu in het Kanaan der belofte, te laten optreden. Zoo moest Israel derhalve uit Egypte uit, door de woestijn naar Kanaan worden overgebracht, en eerst in Kanaan B zou het als een zelfstandig volk, en wel als 't volk Gods, kunnen optreden. ,

Daarom nu heeft 't God beliefd destijds een eenig man te verwekken", en door dien man Gods zijn volk te verrijken en tot een volk van nationalen zin te vormen. Nu was heel Mozes' levensloop er op aangelegd, om hem voor die hooge bestemming te doen rijpen. Hij wordt als kindeke in de wieg naar het Hof gedragen. Een prinses is zijn pleegmoeder. En in de hoogste kringen der toenmalige Eg}'ptische maatschappij wordt Mozes opgevoed „in al de wijsheid der Eg.vptenaren", terwijl van Mozes geheel afgescheiden, een Aholiab en Bezaleël reeds als voorbereid werden voor de taak die hun bij het bouwen van den Tabernakel wachtte. Naast die aristocratische, wereldsche opvoeding aan het Egyptische hof, komt dan tweeërlei geestelijk element te staan. Vooreerst de rechtstreeksche openbaring die aan Mozes in het braambosch te beurt valt, en in de tweede plaats de naWerking van wat bij zijn schoonvader in Midian nog van de oude heilige traditie te vinden was. Aldus voorbereid, onderneemt Mozes dan tèn slotte óp Gods bevel de groote worsteling. Bij die worsteling treedt gedurig het miraculeuse in. En de einduitkomst is, dat Mozes zijn volk tot op de grenzen van Kanaan kon brengen ; dat Aaron en Jozua, als hij sterft, de leiding op zich nemen; en dat het woord van Mozes achter blijft als een profetie van een heerlijke toekomst.

Na Mozes' heengaan op den Pisga, is toen eerst de historie van het eigenlijke volk gevolgd, en die historie is doorgeloopen van Jozua tot op Zedekia.' Mozes stelt men dan in 1320, Zedekia in 586, alzoo een tijdperk van ruim zeven eeuwen. Doch toen viel Jerusalem, de Tempel werd verwoest, het yolk in ballingschap weggevoerd; en al is onder Cyrus, of Kores, een deel van het volk nog naar Palestina teruggekeerd, en al heeft zich daarop nog een eigen Joodsch leven in den zin van strengd orthodoxie ontwikkeld, vrij en onafhankelijk is toch het Joodsche volk nimmer meer geworden. Uit de handen der Assyriërs en Babyloniërs ging het over onder de macht der Perzen. Toen kwam het onder Alexander den Groote. Na hem onder de Syriërs. En ten slotte hebben de Romeinen aan Israel tot in Jerusalem hun overmacht doen gevoelen. Zoo sterk zelfs, dat, toen 't tot opstand kwam, het einde van Jerusalem intrad en alle sprake zelfs van een eigen volk verdween en te loor ging.

Die derde, geheel nieuwe periode van Israel's bestaan droeg van zelf een geheel ander karakter, dan eigen was eerst aan het verblijf in Egypte, en daarna aan het vrije bestaan in Kanaan. De ballingschap leidde deze derde periode in, en het was in Daniel's verschijning dat ze getypeerd werd. En nu ziet ge dan ook, hoe Daniel, even als Mozes, leeft in het Heidensche land, dat heerschappij over Israel uitoefende; hoe ook Daniel even als Mozes-aan-het hof der Heidensche potentaten in eere is; hoe ook Daniel de Heidensche cultuur van die dageri in zich opnam ; en hoe 't Daniel was, die even als Mozes dè bemiddelaar mocht zijn van de wondere dingen, welke 't God beliefde aan zijn volk bij het ingaan van deze derde nationale periode te betoonen. En met deze drie périoden is 't riog niet uit. Thans verkeert het Joodsche volk in een periode, die als vierde weer een geheel eigenaardig karakter draagt. Het geslacht sterft niet uit. Eer is het talrijker dan 't ooit in vroeger dagen geweest is, en telt meer dan tien millioen. Maar 't is onvrij. Het kan zich niet meer als volk onder eigen koning aandienen, en wat de Sioriisten beproeven, het mikt wel op beter verschiet, maar 't kan het Joodsche volk als natie niet tot zelfstandig bestaan leiden. Het is en blijft een maatschappelijk werk wat deze Sioni'sten doen. Oeconomisch, en niet politiek van aard. En daarom, de afwikkeling van deze vierde periode kan eerst in het einde komen, als naar de belofte van het. Nieuwe Testament, een gèheele heirschare uit Israel tot den Christus zal bekeerd worden. Voorshands echter spreken de voorzeggingen zich klaar en duidelijk uit. De aanvankelijk patriarchale periode eindigde met Jozef als onderkoning in Egypte. Toen verliep de eerste volksperiode van Egypte tot op Mozes. De tweede periode is de politieke belichaming van wat in den persoon van Mozes zoo wonderbaar door God gegeven was, en deze periode loopt door tot op - de vernietiging van Israels zelfstandig volksbestaan in de ballingschap. Wat daarna komt, toont dan nogmaals schier gelijke - verschijnselen. Voor Mozes staat thans Daniel. Het heidensche land is thans niet Egypte, maar Babyion, gevolgd door Meden en Perzen. Ook nu komt wonder na wonder de positie van den Godsman bevestigen en sterken. Ook Daniel heeft zijn getrouwe hulpen in Sadrach, Mesach en Abednego, gelijk Mozes in Aaron-en Jozua, met de zevjentig oudsten. En ook nu evenals in Mozes'periode komt en blijft de profetie zich op den Messias richten. Op dien Messias wees Mözes, , op dien Messias heeft ook Daniel gewezen. Het machtige wonder ziet ge zoowel bij Mozes als bij Daniel schitteren. En het principieele verschil tusschen beider optreden is, dat Mozes stichtte en opbouwde wat een vrij, echt nationaal bestaan zou geven, terwijl Daniel de Godsman werd, toen. Israels nationaal bestaan juist onderging. Zóó echter, dat Daniel even vast en beslist als Mozes op den Messias aanhield, tot straks de geboorte te Bethlehem van Maria's Kindeke het doel van Israels voortbestaan ook in die laatste periode in het licht stelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's