Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. KUVPER, DE WORTEL IX DE DORRE AARDE. Openingsrede ter Deputaten-vergadering van 2 November 1916. J. H. Kok — 1916 — Kampen.

Hoewel ik mij van bespreking van politieke geschriften in deze LEESTAFEL, op voor mij voldoende gronden, steeds onthoud, meen ik voor deze rede van den Leider der anti-revolutionaire partij een uitzondering te moeten maken, 'n Uitzondering, die haar rechtvaardiging vindt in de omstandigheid, dat die rede de beteekenis van het, et het leven onzer Gereformeerde kerken innig saamhangend CALVINISME op zoo heldere en duidelijke wijze weer ter sprake brengt, dat haar bespreking in ons blad, hetwelk zich aandient ls de heraut dier kerken, door wel niemand, bij nadere bezinning, voor als > niet-fer-plaatse« al worden geacht.

Voor mij is het houden dezer rede door DR. uYPER in het leven van ons. Calvinisten een evenement, 'n Gebeurtenis wel naar aanleiding van de buitengewone Deputaten-vergadering, die op 2 November j.l. te UTRECHT saamkwam, maar haar oorzaak vindend in den machtigen drang tot bezieling voor het Calvinisme als > het Christendom van groote keur» waarvan de ersoonlijkheid van hem, die haar hield, op het innigst doordrongen is. 'n Evenement, een gebeurtenis waarvan dan ook, omdat zij dus veroorzaakt is, op haar beurt een werking kon uitgaan, die lang niet overbodig was sedert het, in den jongsten tijd, mode is geworden over inzinking, verbastering, verwording van het Calvinistisch leven ten onzent te klagen.

Ook van de nu in druk vastgelegde rede kan, naar ik op grond van eigen ervaring mag zeggen, zulk een bezielende en daarom bemoedigende werking uitgaan. Bezien onder dit aspect, wil ik E WORTEL IS DE DORRE AARDE hier bespreken om hen, die deze rede niet hebben aangehoord en ook nog niet hebben gelezen, er toe te brengen alsnog het laatste te doen. Mocht mij dit gelukken, dan twijfel ik geen oogenblik of aan bezonken overdenking van haar inhoud, zal zich ij hen een even weldadig gevoel van alle depressie te bovenkomend enthusiasme verbinden, als zich bij mij onder en na de lezing aan haar inhoud verbond.

Laat mij, alvorens van wal te steken, nog mogen zeggen, dat de esthetische bekoring, die an den vorm dezer rede op mij uitging, niet inder sterk was dan het zooeven genoemde ustgevoel der herademing dat haar inhoud mij af. En ik twijfel dan ook weer niet of op eder lezer, wiens gemoed voor literair kunstchoon ook maar eenigszins ontvahkelijk is, zal an de lezing van' DE WORTEL IN DE DORRE j ARDE een dergelijke bekoring uitgaan, als er op ij van uitging.

I Na vooraf te hebben gewezen op het eigenaardig karakter van de Deputaten-vergadering waarvoor déze rede zijn inleidend woord was, als niét de Stembus-campagne, maar de reorganisatie der Anti-Revolutionaire Partij tot taak hebbend, teekent DK. KUVPER in het eerste deel het verleden van het CALVINISME ten onzent, met name op politiek gebied. Motief is hem daarbij dat »alle reorganisatie moet aansluiten aan het verleden en aan wat in dat verleden zich organiseeren mocht». Dan, en hier komt terstond uit de eigenaardige mentaliteit van den Leider, die èn Staatsman èn Theoloog is, hij belicht zijn teekening van dat verleden met de eeuwigheidsgedachte, die in het ons Christenen zoo bekende' woord uit de Jesajaansche profetie ligt: Een wortel uit een dorre aarde.

Düs belicht, doet de redenaar, teekenend met enkele forsche trekken, zijn hoorders het Calvinisme zien. Zien, gelijk het ten onzent ontstond en opbloeide in de 16e, om reeds sedert de tweede helft der 17e eeuw te gaan kwijnen, op het einde der 18e eeuw te versterven, doch in de eeuw die'het naast achter de onze ligt, weer te herleven. En bij dezen kijk, dien de Spreker zijn gehoor op ons calvinistisch verleden geeft, verzuimt hij dan niet op analogie, op overeen-komst met Israels verleden te wijzen.

Dit eerste deel resumeerend, onderscheidt DR. KUYPER in de wc«^teling, die met en door GROEN VAN PRINSTERER sedert de herleving van het Calvinisme, ook op politiek gebied inzette, vier phasen, en de vierde is dan de tegenwoordige, die »zich kon aankondigen in het geroep om Reorganisatiei (p. 7). Om Partij-Reorganisatie en, naar de Spreker er aan toevoegt. Revisie van ons Program, (p. 18).

Was voor de teekening van het Calvinistisch verleden, in het eerste deel het motief dat »alle reorganisatie zich moet aansluiten aan het verleden", het tweede deel der rede zet in met een zeer sterk aandringen om, bij de thans tot »levensbehoefte geworden reorganisatie", vast te houden aan wat ik zou .willen noemen de historische continuïteit. Ook in dit deel der rede brengt DR. KUYPER de eeuwigheidsgedachte die hgt in dat Een wortel uit een dorre aarde., weer op den voorgrond. Met dat: > 0p onze aarde, d. i. in onze menschelijke samenleving, kan 't zoo ligt verdorren, en eenigüjk in den Wortel, die onder deze dorre aarde tieren büjft, d. i. in Christus, schuüt dan de hope der weeropleving", (p. 9), verwijst hij naar den geestetelijken ondergrond van het • Calvinisme. En daarmee doet hij wat ik zooeven noemde het vasthouden aan de historische continuïteit en wat hij zoo teekenendr noemt het »zich niet laten afdllen van uw geestelijken ondergrond, " voor zijn hoorders zien stib specie aeternitatis.. Dit tweede deel is dan verder, onder aanwijzing weer van analogie met wat Israel's historie leert omtrent: leen rusteloos op en neer deinen; een nu eens uitstralen van tintelenden ievensgloed en dan weer verdörring, waarop eerst na eeuwen de vonk 'opgloorde», een doorgiand waarschuwen tegen het gevaar van dai zich slaten aftill.; n van den geestelijken levensgrond.«

'n Waarschuwing, versterkt met voorbeelden, als historisch document, uit de geschiedenis van het CALVINISME ten onzent in de 17e en 18e eeuw. Voorbeelden, die KUVPER met zijn systematischen geest dan in drieërlei groep ordent, waar hij zegt: »A1 spoedig groeide allereerst het aantal van hen, die voor de religie koel en koud geworden, in den slaafschen dienst van den geldgod afdoolden. Daarnaast week even eenzijdig een tweede groep uit, die van de wereld afzag om zich in kleine »Gezelschappen» te verarmen en te vergeestelijken. En tusschen die beide in hield als derde een nog altoos breede groep stand, die wel even gretig als de priesterknaap in Mammon's' tempel, met beide handen naar 't goud en zilver greep, maar toch er niet in opging en ^weven bleef bij de Vijf Artikelen van Dordt.» (p. 10).

En in het slot van dit tweede deel heet het dan : JZOO bleef het, en werd het zelfs in immer droever zin op onze erve steeds meer, de dorre aarde" en (de verkorenen die zalig worden nu buiten gesloten) sproot uit den Wortel in Christus geen kiem meer uit, die Land en Volk doordringen en tot nieuw opleven bezielen kon. Ja, meer nog, het werd hier erger dan waar ook." (p. 11.)

Aldus waS ten onzent de situatie op het einde der 18e eeuw toen, in de dagen der Fransche Revolutie, «geheel Nederland zich van het Kruis van Golgotha afvvendde naar den Vrijheidsboom".

In het begin van het derde en laatste deel zijner rede stelt de redenaar dan, teruggaande op het: »Ja meer nog, het werd hier nog erger dan waar ook», erger dan in Frankrijk.zelf, dan in Amerika, Engeland en Schotland, de vraag: «Waaraan nu is dit smadelijke zonder weerga van onze toenmalige positie to wijten.'» en zijn antwoord op deze vraag is dan : Aan het allen "Mrband verzakend individualisme.

Hier raakt KUVPER aan het groote probleem van de verhouding tusschen het bijzondere en het algemeene, het individueele en het sociale, den eenling en de gemeenschap. De mensch is, al maakt zijn individualiteit, zijn anders-zijn dan alle anderen, hem ook tot nreer dan een exemplaar van de soort, naar Gods bestel, 'n gemeenschapswezen. Maar in de denkwereld der 18e eeuw was al meer het sociale achtergesteld by het individueele en de eenling ten slotte zoo losgemaakt van de gemeenschap, dat hij in zijn ingebeelde losbandigheid met Kaïn ging vragen : ben ik mijns broeders hoeder?

Dit indiviiiualisme, wat men ook als ethisch atonomisme zou kunnen aanduiden, was het booze, wijl Gods bestel ontkennend beginsel der Fransche Revolutie; vond zijn toepassing op staatkundig, op religieus en straks ook op ekonomiesch gebied; en het is dit beginsel hetwelk nog nawerkt in het Liberalisme.

»Tusschen de twee zoo rechtstreeks tegen elkaar indruischende bewegingen als uitging in Geneve eenerzijds van Calvijc, en anderzijds te Parijs van de constituante» (p. 13), — de Nationale vergadering welke in den tijd der Fransche Revolutie in 1791 de nieuwe grondwet ontwierp, — ziet dan KUYPER, met zijn sterke combinatie-gave en zijn scherp oog voor de «eenheid der tegendeelen», een o.vereenkomst.

„Voor den Calvinist staan alle uitverkorenen éen voor één en allen te zaam ingeschreven in het Boek des Levens, niet éen zal er ooit afgedaan, Hiaar ook niet een komt er ooit bij» (p. 14.) Maar, wie deze waarheid nu niet verder en bij het licht van Gods Woord doordenkt en dan vtrgeet, »hoe geen verkiezing anders dan in den Christus denkbaar is, en hoe al Gods uitverkorenfïn, in den Christus als in één lichaam liggen saamgevat, voor hem ontbreekt dan alle verband» (p. 14). En ook hier klinkt weer door de rede heen de Jesajaansche godspraak, wanneer hij eraan toevoegt:

»Verkiezing, maar nooit anders dan in Christus. In de dorre aarde., maar uit den worteU. Bij hef, in zijn denken, verbraken van dezen organischen samenhang «doolt dan een Calvinist af, naar het pure alle verband missende en als in een hoop zandkorrelen uiteenspattend individualisme«, (p. 14).

Iets wat op p. 13 teekenend heet: «ontspoord Calvinisme».

Juist de grondgedachte, het grondbeginsel van de Fransche Revolutie.

En daarmede is dan het antwoord gegeven op de vraag', in het begin van dit derde deel gesteld en die daarin later ook düs wordt geformuleerd : „hoe is 't te verklaren, dat ditzelfde Nederlandsche volk, dat voor pas twee, drie eeuwen de glorie van het Calvinisme tot den hoogsten luister had opgevoerd, op het einde der 18de eeuw, gereeder dan eenig ander volk, zich in de armen der revolutie wierp.? » (p. 13)

Daarbij komt dan nog, en ook hier wordt de aandacht op gevestigd, dat het milieu waarin wij leven, „de splitsing van onze erve in op zich-zelf liggende en scherp ingedijkte polders, van meetaf schier alle eenheidsbesef had doen te loor gaan" (p. 15). Een gedachte welke, in verband, met het individualisme, als „een trek in ons volkskarakter», dan nader wordt uitgewerkt.

Na dan van den Napoleontischen tijd te hebben gesproken en van den dageraad onzer nationale vrijmaking in '13, brengt de redenaar met dank aan God, ter sprake, dat, «na België's afval, wat eens de vaderen bezielde, niet enkel op Godgeleerd, maar ook op staatkundig terrein weer zoo krachtige 'teekênen van herleving begon te vertoonen."

Hier sluit de rede weer aan bij haar begin waarin op «een door Reorganisatie vaster zetten van onze Antirevolutionaire Partij" als de bijzondere taak dezer Deputatenvergadering werd gewezen.

'n Taak, voor den individualist, voor den «ontspoorden Calvinist", niet dan maar wereldsch gedoe; voor den Calvinist, die zich van den band der gemeenschap óók met zijn Land en Volk bewust is, een taak bij wier vervulling hij weet te dienen zijn God.

En na door zijn toespraak het gehoor in dat bewustzijn te hebben gesterkt, spreekt DR. KUYPER dan, op het einde van de rede, met al de detail-kennis waarover hij als ervaren Staatsman beschikt en terwijl gij er het: een wortel uit een dorre aarde voortdurend in kunt beluisteren, over de twee onderwerpen van praktische politiek die aan de orde zijn: Partij-Reorganisatie en Revisie van ons Program.

Ik noemde in den aanvang deze" politieke rede daarom van belang voor het leven onzer gereformeerde kerken, wijl zij de beteekenis van het Calvinisme op zoo duidelijke. en klare wijze releveert; Ik dacht daarbij allereerst aan het in haar zoo sterk doen uitkomen van twee gedachten. Eenerzijds de rechte verhouding tusschen religie en godsdienst. Anderzijds tusschen, wat ook een niet-Calvinist onzer dagen, de Heidelberger hoogleeraar ERNST TROELTSCH, in het Calvinisme zoo hoog waardeert en wat hij dan omschrijft als: «het buitengewoon sterken van het persoonlijkheidsbesef door de idee van de uitverkiezing en tegelijk het hierdoor gegeven zijn van de idee der gemeenschap", 'n Omschrijving, op wier juistheid ook wat het laatste gedeelte , betreft, zeker niet valt af te dingen mits men, zooals KUYPER in zijn#-ede aantoont, voor zijn denken „de verkiezing in Christus" niet uitschakelt.

Maar. dat zal niet doen wie met KUVPER de godsgedachte uit Jesaja 50:62b ^cen wortel uit dorre aarde" gegrepen heeft. Hij toch verstaat dan, dat, gelijk naar Gods besiel in de natuur, uit den levenden wortel, die in en onder den dorren, dooden grond ligt, weer opschiet een loot of spruit, zoo ook, naar Gods bestel in de genade, uit den levenden Christus, die in en onder het, door de zonde verdorde en verstorven menschelijk geslacht kwam, weer telkens opschiet en uitspruit en opbloeit het leven. In den eenling en in de gemeenschap en in haar in al haar verbijzonderingen, ook in die van Maatschappij en Staat.

Dan, ook en in de tweede plaats noemde ik deze politieke rede van belang voor ons kerkelijk leven, omdat er zoo onomwonden in wordt uitgesproken: «Het tintelend opbloeien uit den Wortel, en het weder als verdwijnen van wat opbloeide onder de dorre aarde., blijven elkaar in de historie steeds afwisselen", (p. 17.). Want laat het - .al zoo zijn, dat gevaar van veruitwendiging, inzinking, verbastering van calvinistisch leven, ons kerkelijk leven heden ten dage bedreigt, niet door daar over te klagen kinderen van den weemoed te worden, maar door, in innige levensgemeenschap met Christus, in Wien wij als geloovigen zijn geworteld, als mannen van den • ernst er tegen te strijden, is het te keeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's