Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kinderen des Verbonds.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLV.

Hetgeen David in Psalm 22 : 10 en II zegt, is wel een der sterkste bewijzen, hoe God de Heere de belofte des verbonds bij Zijne kinderen reeds van de geboorte af vervult.

David klaagt in • dezen Psalm over het bittere lijden, dat over hem is gekomen. Niet alleen, dat zijne vijanden hem omringd hebben als, sterke stieren van Basan, maar hij voelt zich ook door God verlaten, want hij roept dag en nacht tot God, maar er is geen antwoord. En het bitterste is, dat zijn vijanden hem nog bespotten komen om zijn vertrouwen op God: j> Hij heeft het op den Heere gewenteld, dat deze hém nu uithelpe«. Daarop nu antwoordt "David, door zich tot dien God te wenden, en te zeggen: «Gij zijt .het immers, die mij uit den buik hebt uitgetogen, die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, van dpn buik mijner mi.eder aan zijt Gij mijn God« (vs. 10 en II). Xxi is het zeker' waar, dat heel deze Psalm een sterk Messiaansch karakter draagt en het de Geest van Christus is, die hier door Davids mond van te voren betuigt het lijden, dat over den Man van Smarten komen zou. Christus zelf heeft het eerste woord van dezen Psalm aan het Kruis overgenomen. In zijn toepassing op Christus komt dit lied van het baqgste zieleleed dan ook eerst tot zijn volste recht. Zelfs ge! If dit niet alleen van hetgeen de Psalm dichter van dit lijden zegt, maar evenzeer van hetgeen hij in vers 10 en II getuigt aarigaande de hulp door Gód dit reeds van zij: .e geboorte af hem geschonken was en zijn vertrouwen op God, dat hij reeds als zui geiing aan moeders borst had. Maar het zou toch een geheel averechtsche wijze van uitleg ^ing wezen, wanneer men bij de verklaring van dezen Psalm niet uitging van Davids eigen le^ en en daarom ook deze woorden niet in de eerste plaats verstond van wat David aan gaande zich zelven belijdt. Een zoo uitnemend Schriftuitlegger als Calvijn aarzelt dan ook geen oogenblik deze woorden in de eerste plaats van David zelf te verklaren. Trouwens, deze uitspraak van David aangaande wat God voor hem deed van zijn geboorte af, staat niet alleen. De onbekende dichter i) van Psalm 71 getuigt precies hetzelfde, wanneer hij zegt: »Heere, gij zijt mijn vertrouwen van mijne jeugd aan ; op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijn moeders ingewand aan zijt Gij mijn uithelper; mijn lof is geduriglijk van U« (vers 5 en 6). En dat deze Psalm niet Messiaansch bedoeld is, staat vast. Het is het lied van een, die den ouderdom voelt naderen en nu Gód^ die van zijn vroegste jeugd af zijn uithelper is geweest, bidt dat Hij »hem niet zal verlaten in den tijd des ouderdoms, als zijne kracht vergaat*, (vers 9.)

Zoowel David als de dichter van Psalm 71 belijden dus, dat de gemeenschap met hun God niet eerst op later leeftijd voor hen gekomen is, maar terug reikt, zoover ze zich herinneren kunnen, ja, tot den eersten aanvang van hun leven. Er is niet eerst een tijdperk in hun leven geweest, dat ze los van God en buiten Zijne genade stonden, om pas daarna tot God te komen n nu Zijn kind te worden, maar ze waren inderen Gods van hun geboorte af, en de ulp en genade Gods was steeds door hen rvaren.

Die hulp en genade Gods bestond nu in de eerste plaats daarin, dat God de Heere door zijn wónder-voorzienig bestel, over hunne geboorte had gewaakt. Niets is hulpeloozer, niets aan meer~gevaren blootgesteld, dan een kindeke, dat geboren zal worden. Wat de Psalmdichter in Psalm 139 zegt: »Ik loof U, o God, omdat ik op een heel vreeselijke wijze won dérbaarlijk gemaakt ben«, om dan te beschrijven, hoe God de Heere hem bewaakte, toen hij «in het verborgene gemaakt werd en als een borduursel gewrocht werd in de nederste deelen der aarde«, drukt diezelfde gedachte uit; alleen gaat de Psalmdichter hier nog verder terug, tot achter de ure der geboorte, en betuigt hij, dat die trouwe zorge Gods zelfs geldt voor wat hij noemt »zijn ongevormden klomp«. En zoo - als vóór de geboorte Gods oog over hen waakte, zoo was die zelfde God (dat wil David en de dichter van Psalm 71eggen) ook bij ^die geboorte hun Helper en Uitredder geweest. Hij had als met Zijne machtige hand hen »uitgetogen uit moeders ingewand* en aldus hun het levenslicht doen aanschouwen. Toen ze, nog machteloos om voor zich-zelf te zorgen, de beschutting van het moederlijke lichaam verlieten, was er diezelfde trouwe Bondsgod, die ze als 't ware opving in Zijne armen en hen droeg en beschermde: »0p U ben ik geworpen van de baarmoeder af« En wederom was het diezelfde God; die zoo trouw voor hen gezorgd had, dat er de rijk met melk gevulde moederborst was om hen als pas geboren kinderen nu te voeden en te onderhouden.

Bij dit alles nu is er zeker geen sprake van een geestelijke genade hun van de geboorte af bewezen; niet op hun zvedergeboorte uit God, maar op hun lichamelijke geboorte wordt hier gedoeld. Elk kindeke, dat geboren wordt en in het leven blijft, ontvangt in zekeren zin diezelfde weldaad Gods. Maar — en daarin ligt de beteekenis van wat David en de dichter van Psalm 71 hier uitspreken - — voor Gods kind ligt in die hulpe en bijstand Gods bij de geboorte toch meer dan wat God voor elk ander kind doet. Gods voorzienigheid gaat over alle dingen, maar die voorzienigheid draagt voor Zijne kinderen een. gansch bijzonder karakter. Hij bewaakt hen »a!s den appel van het oog". Want Gods voorzienig bestel over Zijn kind is vrucht van de teerste liefde.. En die liefde, dat wil David hier zeggen, is niet eerst later voor hem ontstaan, toen hij ouder geworden was, maar droeg hem en zorgde voor hem van den aanvang zijn levens af »Van den buik mijner moeder aan zijt gij mijn God". Dal nu kan het kind der wereld een David niet nazeggen, maar alleen het kind van God, dat zoover het in het verleden terugdenkt, ziet, dat God de Almachtige altoos isyn God geweest is, d. w. z. de God des Verbonds, de God die hem tot Zijn kind had aangenomen en die hem daarom smet alle goed verzorgen en alle kwaad van hem weren wilde", gelijk ons Doopsformulier het uitüitdrukt. Zoo ligt dus voor hem in die bijzondere zorge Gods de vervulling van de belofte des Verbonds: »Ik zal uw God zijn en de God van inv zaadn.. En waar het hier op aan komt, is dat de vervulling dier belofte niet eerst kwam, toen hij, het zaad des verbonds, was opgewassen, maar dat ze reeds van de ure zijner geboorte af hem geschonken werd. » Van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.»'

Toch is.er meer nog wat dit woord ons leert, dan dat God de belofte des verbonds van de geboorte af vervult, want David en de dichter van Psalm 71 gaan nog verder. De laatste zegt: «Heere, Gij zijt mijn Vertrouwen van mijne jeugd aan, op U heb ik gesteund van den buik aan«. En David getuigt evenzeer van zich zelf, dat hij, toen hij nog een zuigeling was, reeds vertrouwde op den Heere: »op U vertrouwde ik, zijnde aan mijner moeders borsten*. Ge vindt hier dus niet alleen de erkentenis dat God van de eerste ure huns levens af hun God en Uithelper is geweest, wiens liefde altoos naar hen uitging en wiens zorg over hen waakte, maar tegelijk de belijdenis, dat ook van hunne zijde, zoover hun heugenis reikt, er altoos was een steunen op den Heere, een vertrouwen op hun God. Hun leven valt dus niet in twee stukken uiteen, het eene, waarin zij ongeloovig tegenover dien genadigen God hadden gestaan, en hun betrouwen op zich zelf hadden gesteld, en het andere, waarin zij, ouder geworden, nu geleerd hadden al hun verwachting en hope op dien God te stellen. Maar van den eersten aa.nvang af, gelijk God hun God wras geweest, hadden zij ook op dien God vertrouwd. Er was dus, om het in de taal van onze. Theologen uit te drukken, van den aanvang af geweest niet alleen een »voorwerpelijke genade*, die bestond in de vervulling van de belofte des verbonds hun geschonken, dat God hun God was, maar ook een »onderwerpelijke genade*, want hun hart was altoos naar dien God des verbonds uitgegaan, om op Hem en Hem alleen te vertrouwen.

Dit nu was gelijk zij zelf erkennen, niet aan hen, maar aan de genade Gods te danken geweest. David' spreekt dit uitdrukkelijk uit. Hij, die zoo diep in het verderf van zijn eigen hart was ingeleid, wist het wél, dat dit vertrouwen op God geen natuurlijke vrucht kon zijn van zijn eigen hart. Hij zelf had het immers in Psalm SI beleden: Ziet, ik ben in zonde geboren en in ongerechtigheid heeft mij mijne moeder ontvangen". Uit dat hart, dat reeds van de geboorte af, zoo door de zonde vergiftigd was, kon dat vertrouwen in God niet opkomen. Daarom zegt hij in Psalm 22: Gij o Goé, hebt mij doen vertrouwen op U, zijnde aan mijner moeders borsten*. Dat vertrouwen had God in hem gewerkt door Zijne genade; het was een gave Gods geweest. Zoo ook de Apostel Paulus in Efese 2 het belijdt: en dat niet uit u, is Gods gave«. als : 6 het

Hoe we het nu te verstaan hebben, dat David reeds als zuigeling op God «vertrouwde", blijft altoos een uiterst moeilijke vraag. Vertrouwen en steunen op God is een geloofsdaad, die zonder bewustzijn voor ons niet wel denkbaar is. En al hebben onze Vaderen altoos volgehouden, dat de kinderen des Verbonds niet voor »ongeloovigen« mochten gehouden worden, omdat de Heilige Geest, »die het geloof werkt«, ook hun beloofd was, en het »zaad des geloofs« of het sgeloofsvermogen«, gelijk zij het noemden, hun zeer wel in hun vroegste kindsheid kon geschonken worden, toch hebben ze tevenseven beslist tegenover de Lutherschen volgehouden, dat er van ^tn fides actualis, d.w.z. een dadelijk gelooven, bij zulke pas geboren kinderen nog geen sprake kon wezen. Van dit dadelijk geloof toch, zoo zeiden zij, geldt het woord

In de vertaling der Zeventigen staat boven dezen Psalm, dat bij van David afkomstig zou wezen. De toevoeging: „en van de kinderen van Jonadab en van de degenen, die 't eerst in ballingschap zijn weggevoerd'', loont echter, dat reeds deze oudste vertalers geen zekerheid hadden, van wien deze Psalm was. veel meer valt dan ook voor het vermoeden te zeggen, dat deze Psalm van Jeremia is geweest. Maar zekerheid is er niet.

des Apostels, dat > het geluof is uit het geheor en het gehoor uit het gepredikte Woord Gods". En zoolang er van een hooren van het Woord nog geen sprake kon zijn, kan er dus ook niet worden gesproken van een dadelijk geloof.

Maar al is dit zoo, tweeërlei mag hierbij, toch niet-vergeten worden. Vooreerst dat het «zuigeling zijn aan moeders borst" bij kraël veel langer duurde, dan bij ons de gewoonte is, zoodat we bij deze uitdrukking van David nog volstrekt niet behoeven te denken aan een pas geboren kind. Ook het woord dat Christus uit Psalm 8 heeft aangehaald, toen de kinderen te Jeruzalem hem toejuichten : »uit den mond der zuigelingen hebt gij u lof bereid" (Matth. 21 r 16) bewijst dit. En in de tweede plaats heeft Delitzsch in zijn Bijbelsche Psychologie niet ten onrechte opgemerkt, dat naar de voorstelling der Schrift, het bewustzijn bij een pasgeboren kind veel eerder opkomt, daft wij gewoonlijk aannemen. Zelfs wordt van Johannes den Dooper gezegd, dat hij reeds voor zijn geboorte »vreugde* heeft gekend. En wie zal dan zeggen, hoe en wanneer het geloofsvermogen in zulk een • kindeke reeds kan beginnen te werken ? Vooral, waar toch niet uit het oog mag worden verloren dat_het geloofsvermogen, dat door den Heiligen Geest ons ingeplant, nooit door Hem aan zichzelf wordt overgelaten, maar dat Hij er altoos over waakt en dus ook dit door Hem ingeplante zaad op voor ons onbegrijpelijke wijze kan ontkiemen doen. »Indien de kinderen, zegt daarom Ursinus in zijn uitlegging op den Catechismus terecht, den Heiligen Geest hebben, dan moet Hij ook zeker in hen werken niet alleen de wedergeboorte, maar ook goede neigingen, nieuwe bewegingen en andere dingen, die voor hunne zaligheid noodig zijns. En zulk een nieuwe beweging was het vertrouwen van David als zuigeling op den Heere zijnen God.

Maar hoe dit oók zijn moge, vast staat uit dit getuigenis van David en eveneens van den dichter van Psalm 71, dat van hun vroegste jeugd af God hun God is geweest en zij op dien God hebben vertrouwd. Dat vertrouwen nu is geloof. En waar dit geloof ondenkbaar is zonder den Heiligen Geest, die alleen het geloof in ons werken kan, daar heeft onze Catechismus volkomen gelijk, wanneer als bewijs, dat , , God de Heere aan de kinderen des verbonds den Heiligen Geest beloofd heeft, die het geloof werkt", naar deze uitspraak van , David in Psalm 22 bijzonder verwezen wordt.

Want wat David in dezen psalm, en de onbekende dichter in Psalm 71 belijden, is door deii Heiligen Geest niet bedoeld als iets, wat hen alleen, aangaat, iets, dat gansch exceptioneel was, bij geen ander kind des verbonds zoo voorkwam, maar bij hen alleen. Zoo zijn de Psalmen nooit bedoeld. Ze zijn altoos de uiting van i3e ervaring van het gelsofsleven van Gods volk in zijn geheel. Daarom zijn deze beide psalmen door Gods bestel in den eeredienst van Israël opgenomen en dan ook door heel Israël David nagezongen. En nog altoos neemt de Christelijke gemeente deze zelfde psalmen op de lippen en belijdt ze daarmede in deze heerlijke geloofstaal in te stemmen. Het is de uiting van haar eigen geloofservaring, wanneer zij in die treffend schoone berijming het een David nazingt: 'k mocht nauwelijks 't licht aanschouwen, of Gij, Gij zijt, o grond van mijn vertrouwen, mijn God geweest*. En wat is dit anders dan het amen des geloofs op de belofte Gods: Hoor naar Mij o Jacob, die van Mij gedragen zijt van den buik aan en opgenomen van de baarmoeder af; en tot den ouderdom toe 'zal Ik dezelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal Ik u dragen.» (Jes. 46 : 3, 4).

^^-Dr. H, H. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De Kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's