Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Pentateuch.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Pentateuch.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Onze eerste bedenking is, ofDr. Aalders niet door enkele ietwat krasse uitlatingen den schijn heeft'doen ontstaan, 'alsof hij het gezag, dat aan de traditie toekomt, en dat zeker ook bij de erkenning van de H. Schrift als Gods Woord van hoog belang is, niet genoegzaam tot zijn recht doet komen. Verschillende gegevens in den Pentateuch, waarop hij wees, , , wekten den indruk, zegt hij, dat zeker niet in laatster instantie 'de redactie van den Pentateuch aan Mozes moet worden toegeschreven. Wij moeten dus een andere richting uit. Wij moeten trachten de oplossing van het vraagstuk van den Pentateuch te zoeken hiiten de traditie em" (wij cursiveeren). En daarop laat hij volgen : „Welk een voorrecht is hier de ruimte en vrijheid van ons Gereformeerd standpunt. Onwrikbaar staart wij pal tegen elk pogen om oas de waarachtigheid van onzen Bijbel te rooven, maar even energiek wijzen wij ook elk streven af ovt ons aan een samenstel van traditioneele beschouwingen te hinden. In volle vrijheid willen wij ons wetenschappelijk onderzoek verrichten enz". {Opbouw, October 1916, blz. 202).

Nu kunnen we de vraag, of de traditie ooit beweeifd heeft, dat de «redactie van den Pentateuch in laatster instantie aan Mozes moet worden toegeschreven» in dien zin, dat de Pentateuch van Gen. 1 : 1 tot Deut. 34 : 12 van Mozes' eigen hand afkomstig zou wezen, in het midden laten. Wanneer de constante traditie zoowel bij de Joden als bij de Christelijke Kerk Mozes aanwijst als den auteur van den Pentateuch, dan is "daarmede toch nooit bedoeld, gelijk we reeds in ons vorig artikel opmerkten, dat Mozes niet gebruik zou hebben gemaakt van schriftelijke oorkonden, of dat niet enkele stukken door een latere hand er aan zijn toegevoegd. Zelfs de Joodsche Rabbijnen schreven het laatste hoofstuk van Deuteronomiiim niet aan Mozes zelf, maar aan Jozua toe.-In hoeverre deze traditie, dat Mozes, altoos onder dit voorbehoud, de auteur van den Pentateuch is, door het gezag van de Schrift zelf, met name door de uitspraken van Christus gedekt wordt, zullen we echter in een later artikel onderzoeken en kunnen we daarom hier l.aten rusten. Het is ons thans alleen te doen om de' principieele vraag, of het gezag van de H. Schrift zoo los kan worden gemaakt van de autoriteit van de traditie, als Dr. Aalders dit schijnt'te doen.

We zeggen met opzet: schijnt, want we twijfelen geen oogenblik, of Dr. Aalders is het van harte met ons eens, dat het roepen van de moderne critiek: »met de traditie hebben we niets te maken«, niet alleen wetenschappelijk onhoudbaar is, maar ook lijnrecht ingaat tegen hetgeen de geloovige geleerden steeds hebben volgehouden, dat de traditie bij de Heilige Schrift het uitgangspunt van alle onderzoek moet wezen. Juist daarom echter achten we het niet onbedenkelijk, wanneer een populair opstel voor de »rijpere jeugd« geschreven, om hen in te lichten, hoe het wetenschappelijke Gereformeerde standpunt tegenover deze critische vraagstukken is, den indruk geeft, alsof de »ruimte en vrijheids van ons Gereformeerde standpunt daarin zou bestaan, dat we de Bijbelboeken kunnen onderzoeken »buiten de traditie om«. Natuurlijk hangt hier alles af van de vraag, wat men onder de »traditie* verstaat; wanneer Dr. Aalders dan ook verderop spreekt van een «samenstel van traditioneele beschouwingen* dan is dit niet hetzelfde als wat men gewoonlijk in wetenschappelijken zin met »traditie* bedoelt. Vat men de traditie^ in wetenschappelijken zin op, als hetgeen uit de oudheid ons is overgeleverd, dan behoort de Heilige Schrift, zooals wij die bezitten, evenzeer als andere gedenkstukken der oudheid tot de traditie. De oorspronkelijke geschriften van de Profeten en Apostelen toch bezitten we niet meer; wat we alleen hebbén is hetgeen als kopie van deze handschriften ons is overgeleverd, Het zou ons dus niets baten, of we al onwankelbaar in het geloof stonden, dat de Profeten en Apostelen door den Heiligen Geest geïnspireerd waren geweest en hunfte geschriften daarom als het Woord Gods waren te beschouwen, wanneer deze geschriften niet door dé fraditie ons bewaard waren geworden. Dat deze traditie, die over eeuwen loopt, niet onfeilbaar is, spreekt van zelf; reeds het verschil in de handschriften wijst dit uit. Maar hoezeer daarom critiek op deze overlevering, geoorloofd en noodzakelijk is, toch blijft de betrouwbaarheid der overlevering, in algemeenen zin genomen, de grondslag van alle wetenschappelijk onderzoek. Volkomen terecht, om slechts op deze twee voorbeelden te wijzen, heeft Dr. J. Woltjer in zijn oratie over Overk' vering en critiek daarom gezegd, dat »de schriftelijke overlevering, wel verre van onbetrouwbaar en wauikel te zijn, integendeel tegenover ons met gezag optreedt, dat zij recht heeft op onze eerbied en vertrouwen* (blz. 30). En evenzoo zegt E. Rupprecht in zijn Binleitung in das Alte Testament, dat het »gezag der traditie het uitgangspunt is voor den weg der historische kritiek* (p. 41).

Kan reeds daarom het geloof aan de inspiratie van de Heilige Schrift nooit losgemaakt worden van de traditie, omdat we zonder de traditie geen Schrift zouden bezitten, niet minder geldt dit in de tweede plaats van de vraag, welke boeken we als Goddelijk geïnspireerd hebben te beschouwen. Ook hierbij is de traditie der Kerk zeker niet als onfeilbaar te beschouwen, en de Protestantsche Kerken hebben daarom tegenover de Roomsche Kerk steeds volgehouden, dat de diepste grond, waarom men deze boeken als Gods Woord had aan te nemen, niet lag in de overlevering der Kerk, maar in »het getuigenis des Heiligen Geestes, waardoor we deze boeken van de andere onderscheiden.* Luther ging daarbij zelfs zoover, dat hij den brief van Jacobus en de Openbaring van Johannes niet als Goddelijke boeken beschouwde. En al zijn de Gereformeerden, wat de boeken des Nieuwe Testaments betreft, trouw gebleven aan den overgeleverden kerkelijken canon, — wat het Oude Testament betreft, verwierpen ze beslist de zoogenaamde apocriefe boeken, hoewel de Roomsche Kerk die als Goddelijk beschouwt. Maar hoezeer ze , dus niet in absoluten zin aan de traditie zich bonden, hebben ze toch met het gezag der traditie wel degelijk rekening gehouden. Een van de voornaamste gronden, waarom ze de apocriefe boeken verwierpen, was juist, dat de Joodsche Kerk, »aanwie de woorden Gods waren toebetrouwd*, deze boeken nooit als Goddelijk had erkend. En evenzoo komt dit in derde plaats uit bij de vraag, wie deze boeken geschreven heeft. Voorzoover uit den inhoud dezer boeken zelf blijkt, wie de auteur is, staat de waarachtigheid van Gods Woord ons zelf borg, — altoos wanneer de tekst ons zuiver is overgeleverd, — dat dit boek van dezen auteur afkomstig is. Maar, om dit' eene voorbeeld nu te nemen, bij onze drie eerste Evangeliën blijkt de auteur uit den inhoud niet. Wanneer in onze Bijbels toch boven elk dezer Evangeliën staat: et Evangelie naar de beschrijving van Mattheus, van Marcus en van Lucas, dan berust dit uitsluitend op traditie. Dat deze traditie Goddelijk gezag heeft, zal niemand beweren. In onze Bijbels staat boven den brief aan de Hebreen : De brief van den Apostel Paulus aan de Hebreen, maar onze Staten overzetters zelf deelen ons mede, dat. er steeds verschil bestaan heeft in' de Kerk over de vraag, wie dezen brief heeft geschreven. In zeker opzicht is dit bij dezen brief dan ook onverschillig, want of men dezen brief aan Paulus, aan Barnabas of aan ApoUos toekent, doet er niet to«, wanneer men maar erkent, dat de inhoud Goddelijk geïnspireeiid is. Maar al is men ook hierbij aan de traditie niet in absoluten zin gebonden, toch kan men daarom niet zeggen, dat men deze boekerf wel geheel «buiten de traditie om" beschouwen kan en dat deze traditie geheel los en onafhankelijk staat van het geloof aan de waarachtigheid en betrouwbaarheid dezer boeken. Of onze Evangeliën afkomstig zijn hetzij van Apostelen zelf als Mattheus en Johannes, die met Christus zelf hebben omgegaan en als ooggetuigen en oorgetuigen en verkondigen wat zij gezien en gehoord hebben van het Woord des levens (1 Joh. 1:1), hétzij van mannen als Marcus en Lucas, die in' denzelfden tijd leefden, die met de Apostelen hebben omgegaan en van hun lippen de verkondiging van het Evangelie hebben opgevangen, is zeker niet onverschillig voor de vraag, of de inhoud van deze Evangeliën betrouwbaar is of niet. Wanneer de moderne critiek elk dezer Evangeliën ontzegd heeft aan de schrijvers, aan wie de traditie ze toekent, en beweert, dat ze eerst in - veel later 'tijd geschreven zijn door ons onbekende mannen, dan is dit juist, omdat ze de historische betrouwbaarheid der Evangeliën ontkennen wil. En al kan de fides divina, d. w. z. de Goddelijke betrouwbaarheid der Evangeliën, niet opgebouwd worden op de fides historica d. w. z. de historische geloofwaardigheid, toch kunnen beiden ook niet geheel van elkander worden losgemaakt. Wanneer men de inspiratie, waarop de fides divina rust, puur mechanisch opvat, als een letterlijk dicteeren door den Heiligen Geest van den inhoud, dan doet het er zeker niet toe, of de schrijvers der Evangeliën Apostelen of leerlingen der Apostelen waren, en kon men desnoods de Evangeliën in de 2e eeuw door ons geheel onbekende personen laten geschreven zijn. Maar wie de organische inspiratie belijdt, kan aldus niet redeneeren. De Heere Jezus zelf heeft gezegd, dat de Heilige Geest aan sijne discipelen »alles indachtig zou maken, wat hij hun gezegd had", en waar de Evangeliën de vrucht zijn van deze indachtig makende inspiratie, indien we haar zoo noemen mogen, kunnen de Evangeliën daarom alleen van de Apostelen of degenen, die hun prediking hebben opgeteekend, afkomstig zijn.

En evenzoo staat het, om ook op dit eene voorbeeld uit het Oude Testament te wijzen, , met Jesaja's profetie. Een van de voornaamste vraagstukken van het Oude Testament is juist, of dit boek in zijn geheel van Jesaja zelf afkomstig is, dan wel een saamvogging is van twee boeken, waarvan het eefste de echte profetie van Jesaja bevat, het tweede, dat met hoofdstuk 40 begint, van een onbekend, auteur afkomstig is, dien men als den dcutero-Jesaja aan­ v duidt. Indien man hier de traditie bulten i spel wil laten en alleen wil afgaan op den inhoud van dit boek zelf, kan men niet ot een beslissing komen. In het eerste edeelte, dat ook de kritiek aan Jesaja oekent, wordt uitdrukkelijk in den tekst elf vermeld, dat dit de profetie van Jesaja s. Maar in het zoogenaamde Troostboek, at met hoofdstuk 40 begint en dat oor de tu.sschenin geschoven historiche hoofdstukken 38 en 39 duidelijk van et voorafgaande onderscheiden is, wordt e naam van Jesaja nergens genoemd en og veel minder deze profetie als geheel an Jesaja toegekend. Waar nog bijkomt, at beide gedeelten, ook wat taal, 'stijl en nhoud betreft, zeker niet onbelangrijk verchillen. Wanneer we toch aannemen, dat eide boeken één geheel vorjnen en dat ok het tweede deel van Jesaja afkomstig s, dan berust het daarop, dat de Joodsche Kerk beide als één geheel ons heeft overeleverd. Laat deze traditie los, zeg dat ge dit tweede boek geheel buiten de traditie om te beschouwen hebt en dat ge aan deze traditie niet gebonden zijt, dan valt daarmede elke zekerheid weg, dat dit «Troostboek* van Jesaja afkomstig is. En al doet het er in abstracto niet toe, of dit «Troostboek* door Jesaja of door een anderen profeet geschreven is, wanneer men maar aanneemt, dat de daarin vervatte profetie door, den Heiligen Geest is ge'inspireerd, toch zal Dr. Aalders wet toestemmen, dat het een uiterst - bedenkelijke conclusie zou wezen, wanneer men dit «'Troostboek* niet aan Jesaja toekende, maar aan een lateren schrijver uit de dagen van het Exiel. Het profetisch karakter van dit boek hangt daarvan wel degelijk af De diepste grond toch, vyaarom de kritiek dit boek niet aan Jesaja wil toekennen, is juist, omdat zij aan de profetie niet gelooft en dit boek, dat zulk een sterk profetisch karakter draagt, daarom'als een «vaticinium ex eventu* beschouwt. En wat hier van Jesaja gezegd wordt, geldt ook ten opzichte van de profetie van Zacharia, die evenzeer volgens de critiek uit twee stukken bestaat, van onderscheiden auteurs afkomstig, en in zekeren zin van alle profetische boeken, voorzoover de kritiek hierin later ingeschoven stukken aanneemt. Want dat deze profetische geschriften een geheel vormen en als geheel afkomstig zijn van den aangegeven auteur, berust op de overlevering, de traditie, niet op den inhoud zelf, daar natuurlijk niet boven elk hoofdstuk ons vermeld wordt, wie de schrijver is.

Zoo blijkt uit' deze voorbeelden wel, hoe het vraagstuk van de betrouwbaarheid en waarachtigheid van de Schrift niet los te maken is van de traditie, die ons de Schrift heeft overgeleverd. Dat Dr. Aalders dit alles met ons eens is, betwijfelen we geen oogenblik. Beter nog dan wij zal hij, die in deze Oud-Testamentische quaesties zoo uitnemend thuis is, gevoelen, hoeveel hier aan de traditie hangt. We wezen op deze voorbeelden alleen, om duidelijk te maken, welk bezwaar we tegen de door hem gebruikte formule hebben. Ze zou misverstaan kunnen worden, vooral door degenen die liefst zoover mogelijk met de moderne critiek willen medegaan. En daarom is eenige nadere toelichting niet geheel overbodig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De Pentateuch.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's