Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Verre doden alle Oberheid en Macht”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verre doden alle Oberheid en Macht”.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST 1916].

Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende. Efeze 1 : 21.

Er is nauwelijks machtiger tegenstelling denkbaar dan tusschen het Kindeke van Maria dat in de Kribbe sluimert, en den Christus die als > boven alle overheid en macht en kracht» aan de rechterhand Gods gezeten, door het apostolaat verheerlijkt en aangebeden wordt. Te Bethlehem 't Kindeke in doeken gewonden, en in den gloriezang van 't Apostolaat de Christus boven alle macht op aarde verheven en als aller dingen Hoofd den scepter zwaaiend over hemel en aarde. En zulks van de hemelvaart op den Olijfberg af, tot op den jongsten dag die ons de Voleinding brengt.

In het stille Bethlehem, vóór nu negentien eeuwen, ontbrak in de spelonk waar de Kribbe stond, al wat luister bijzet of door weelde boeien kon. Geen kindeke wordt om ons heen schier zoo armelijk geboren, of het wordt milder door wat de aarde bieden kan verzorgd. Hier geen wieg en geen beddeke, ja zelfs geen kraamkleedij hoe gering ook, om wat geboren stond te worden, meê te omhullen. Zoo zonder veelzeggendheid welsprekend, is dat »in doeken gewonden» zelfs zonder een hemdeke, en dat »in de kribbe nedergelegd« bij ontstentenis van beddeke of wieg. Voor moeder en kindeke beide, in Bethlehem, een armoede die bij haar eigen kind elke andere moeder droef stemmen zou. Maar al ging de ontstentenis van al wat de kraamsponde anders siert, hier tot op het uiterste in poverheid en verlegenheid door, toch voelt en belijdt al wie naar Christus naam zich noemt, dat er in aantrekkelijkheid en boeiende zielsweelde, nooit en nergens ooit op deze aarde een heilig tafereel is aanschouwd, dat in zijn eenvoudig schoon 't tafereel van die Kribbe te boven ging. Nu reeds zulk een reeks van eeuwen heeft de Christenheid* in de drie werelddeelen, die door de toenmalige wereldssee bespoeld werden, van Bethlehem gezongen en van de Kribbe gejubeld, en toch is 't bij eiken terugkeer van 't Kerstfeest, alsof 't ons nog even magnetisch blijft aantrekken. Ja, zoo overwegend is nog altoos de bekoring die naar Bethlehem lokt en u bij Bethlehem mfet zoo warme voorliefde vertoeven doet, dat 't Kerstfeest nog steeds alle andere heilige gedenkdagen' in de schaduw stelt, en nog altoos zelfs de van 't geloof afgedoolden weer voor een oogenblik met een hooger glans bestraalt.

Elke trek in het tafereel, dat Bethlehem voor ons ontsluiert, werkt hiertoe meê. Allereerst van zelf 't zoo eenig Kindeke, dat uit de Kribbe u tegenlacht. Ten deele trekt en boeit u elk pasgeboren kindeke in de wieg of op moeders schoot, maar hier glinstert u uit de oogen van 't heilig Kindeke een glans tegen, die u niet loslaat, als 't u ook maar even den blik bond. Dan komt het armelijke van het geheele tafereel er 't bijna hemelsche schoon nog van verhoogen. De tegenstelling van dat »Koningskindeken in de windselen met de doeken» grijpt zoo aan. Maria zat bij haar heilig wicht in de Kribbe, half gedoken in den donkeren stal, maar juist in dat halfschemerende scheen de glans van 't heilig Kindeke te heerlijker uit. Juist 't hulpelooze nïaakte hetgeen te zien was, u zoo warm toesprekend. Envingtge dan daarbij zeer van verre 't Halleluja der engelen in Efrata's velden op, dan was het geheel een tafereel van zoo hemelsche schoonheid, dat nog altoos zelfs de niet-geloovige wereld zich schier onweerstaanbaar naar de Kribbe van Bethlehem voelt aangetrokken. Wéér ge op den Kerstmorgen dan ook Qmdoolt, op 't platteland of in de steden, onder de kringen van den hoogsten stand of onder de verarmden of misdeelden, ge merkt 't altoos weer, hoe ons Kerstfeest nog op ieders stemming verheffend inwerkt. Daarbij komt dan, dat 't winter is. Dit bindt aan huis, en doet 't kind van school en kostschool, wie omzwierf voor genot of zaken, oud en jong in het ouderlijk huis samen komen. Men doolt op Kerstmis niet elk langs eigen weg uiteen, maar vindt elkaar in familiekring en huiselijk gezelschap. Reeds naakt bet nieuwe jaar dat te komen staat, en zoo werkt op den Kerstmorgen 't alles saam om in stille, heilige vreugd al wat saamhoort samen te brengen. Van den Kerstlioora spreken we nu niet meer; die is van heidenschen oorsprong, en slechts in jfooverre moet er van dien Kerstboom gerept, als 't helaas, juist in dien Kerstboom vaak uitkomt, hoe uiterlijk in wereldschen vorm geworden is, wat vaak zoo ophield heiliglijk te boeien. Het zijn ook-, helaas, almeer de kleine geschenken aan de takken van dien Kerstboom opgehangen, die de aan^ dacht boeien, en het oog naar zich toetrekken. Van het heilig Kindeke wordt dan ternauwernood meer gerept. Van de Halleluja's voor Maria's jonggeborene hoort men ternauwernood meer. Wat innerlijk zoo rijk was en zoo boeiend, is in zulke van 't geloof vervreemde kringen, dan verstompt en uitgesleten, en meer dan door het heilig Kindeke, Jezus wordt 't oog bij zulk een wereldschen Kerstjubel door de versnaperingen uit den banketwinkel aangetrokken. En toch, al zonk het Kerstfeest in zulke kringen niet zelden zeer diep van zijn heilige hoogte af, toch houdt 't feit stand, dat 't Kerstfeest zijn glorie aan 't heilig Kindeke ontleent, en dat er nog altoos geen tweede dag in 't jaar is, die ons Kerstfeest in wegsleepende aantrekkelijkheid evenaart.

Maar hoe hoog ook nog steeds die jubelzang op 't Kerstfeest in kerk en kluis, in feestzaal en in huislijken kring, weerklinken moge, toch kan niet luide genoeggeklaagd over de kille onaandoenlijkheid, waarmee de machtige levensbeweging op het groote wereldtooneel zich almeer van de belijdenis van den Christus los maakt. Eeuwen liggen er achter ons, wairin alle hooge en lage kringen, in alle sferen van ons menschelijk leven, hoog de Majesteit eerden, die aan den Christus Gods als onzen gezalfden Koning moest worden toegebracht. Men kon zich geen bestuur of regiment yan deze wereld hier beneden denken. of van hem, die daar hoog aan Gods rechterhand was ^zeten, ging de heerschappij en de leiding uit. Juist hier immers sprak zich geheel de' ontplooiing van het Godsplan uit. Israel onder .de volken was het geroepen volk. Uit dit Israel zou de Middelaar en Redder van geheel ons gevallen geslacht ons geschonken worden. En daagde eindelijk de vervuUing der Profetie, zoodat de Christus Gods ons geboren was, en zijn lijden doorleed, en de doem in zijn verrijzenis overwon, en straks opvoer ten hemel om van daaruit wat nu komen zou te beheerschen, tot hij eens wederkwam en in de Voleinding den triomf van God Drieëenig over satan en zijn demonen bracht, dan kon 't niet anders ingedacht of in de eeuwen die tusschen de Hemelvaart en de Voleinding stonden te verloopen, moest door elk geloovig kind van God niet alleen, maar evenzoo door elk ernstigdenker, en zelfs door elk staatsman met dien Scepter van den Zone Gods gerekend worden, en was het de Christus wien de heerschappij inzake het lot der volken, en zoo ook over 't lot van eigen volk en vaderland toekwam. Men gewaagde dan van een Christelijk leven, van Christelijke deugden, van een Christelijke maatschappij, van Christelijke wijsbegeerte, van Christelijken vooruitgang, en zoo ook van Christelijke staatkunde. Nog huisden zeer zeker in, 't hart van Azië en van Afrika steeds de volken, die ongedoopt bleven en van den Christus niet afwisten. Maar in tegenstelling hiermee sprak dan toch een ieder van een Christelijk Europa, en dit kon niet anders bedoeld zijn, en werd dan ook niet anders verstaan, dan dat de Christus Gods, aan Gods rechterhand gezeten, nu het lot der volken in zijn hand hield, en bekleed was met een macht en heerschappij, die alle andere machten in hemel en op aarde zeer verre te boven ging. Niet, dit zij wel verstaan, alsof de Christus voor de uitoefening van deze zijn heerschappij een geheel afzonderlijk regiment had ingesteld, zoodat er nu tweeërlei heerschappij zou zijn opgekomen, eenerzijds het Voorzienig Albestuur van God Drieëenig en daarnaast een afzonderlijk Christelijk wereldbestuur, dat van den Middelaar uitging. Dit konden onze vaderen niet belijden en dit. hebben ze dan ook nimmer beleden. In God Drieëenig was en bleefde mogendheid, die 't al in hemel en op aarde regeerde, doch van de Hemelvaart af was het dan toch de Christus door wien God Drieëenig dit regiment op aarde voerde. En hierin nu juist lag de verrijking van ons leven, Gods Albestuur was er steeds, en gaat over alle schepsel. Maar wat de zonde verbrak was de innige samenhang tusschen God Drieëenig en den mensch dien Hij naar Zijn Beeld schiep. En die breuke nu kon nooit eenig mensch, die kon alleen de Middelaar ondervangen. Eens in de Voleinding volkomen, en nu in de gisting en de woeling van het voorafgaand wereldleven alleen zijdelings. En hier trad dan 't geloof In. En waardit geloof wrocht, werkte de heerschappij van aen Middelaar reeds nu rechtstreeks door. Oe man van Tarsen vooral heeft het in zoo verrukkelijke taal beleden. Er is, zoo schreef hij naar Efeze, een sterkte in Gods kracht, die God gewrocht heeft in Christus, en daarom is nu die Christus gezet aan Gods rechterhand, opdat hij 'alle dingen rithten zou, en zulks niet enkel geestelijk, maar in de geheele levensopenbaring, en wel zoo dat nu de Christus gezet is als aller creaturen Hoofd, en alzoo »verre boven alle Overheid, Macht en Kracht en Heerschappij, en boven alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; want God heeft alle dingen aan Christus voeten onderworpen».

Beslister, sterker is het niet uit te drukken, dan het hier in dit Apostolisch woord door den Heiligen Geest betuigd wordt. Stonden er derhalve in 't Christenland steeds meer mannen en vrouwen öp, die op 't Kerstfeest ook ja nog' met ons meejubelden, en, o, zoo luid het geroep deden weerklinken, dat ook voor hen dit kindeke Jezus zoo aantrekkelijk is, maar dan enkel omdat uit dit Kindeke voor hen is opgegroeid een ideale Jezus, die onder alle religie-stichters voor hen bovenaan staat; en betoogden ze er u dan bij, hoe ze op zedelijk en godsdienstig terrein geen naam zouden weten te noemen, van wien ook, die als geestelijk Voorganger hooger ware te stellen; dan klonk dit schijnbaar o, zoo verheffend. Maar helaa: s ze deden het altoos zoo, dat ge in Jezus nooit anders* dan een edel man onder de mannen van geestelijken adel mocht zien, zoodat weg moest vallen al hef verder gaand beweren, alsof Maria een maagd ware gebleven, alsof Jezus wonderen deed. alsof Jezus opstond en ten hemel voer, 'ïtinn van God Almachtig het bestuur en regiment over onze geestelijke saamleving ontvangen heeft; — een iof bij het aanhooren waarvan al die schijn van lof toch onmiddellijk af moest stuiten op 't intense gevoel van ons hart. Zoo moet dan, tot zelfs op 't Kerstfeest, ons protest steeds tegen al zulk verkleinen en onteeren van den Christus uitgaan. Neen, uit het Kindeke te Bethlehem geboren, is niet maar straks een ideale mensch opgegroeid, die, hoe ideaal ook, toch als mensch met ons op ééne lijn zou staan. Niets ervan! Dat Kindeke is en blijft onze Immanuel, dat heilig Kindeke is onze Koning geworden, en zijn majesteit verkleint en aan zijn eerc doet te kort een iegelijk, die, onder wat vorm ook, loochenen komt dat de Christus Gods niet bekleed zou zijn met een wereldmacht, die boven de macht van alle Overheid uitgaat.

Juist hiertegen nu gaat op schier tergende wijze de sprake der wijzen van onze eeuw in, en schier al wat als hoog in wijsheid onder ons optreedt, ^" is er steeds meer op uit, om • deze eerebieding aangiet Kindeke van Bethlehem te betwisten. In zeer breeden kring is dit thans zelfs reeds zóóver voortgeschreden, dat niet weinigen 't niet eens der moeite meer waard achten om over dit Christusgeding nog te redetwisten. Dit ; geding is h.i. immers uitgewezen. De hooge eerebieding, die eeuw na eeuw den Christus werd toegebracht, zoo zeggen ze u, ging uit van een rijke fantasie, maar was niet op waarheid gegrond. Thans is met dit alles dan ook voorgoed afgerekend. Hoog blijft de eere van den Christus als ideale verschijning onder de gewone menschenkinderen, maar van de geboorte uit de Maagd mag niet meer gewaagd worden. Van wonderen was bij Jezus geen sprake. Hij stierf aan zijn kruis en is begraven. En sinds ging niet een enkel levensteeken meer 'van hem uit. Geheel de fantastische voorstelling, alsof die ideale Jezus aan Gods rechterhand zou gezeten zijn, en alsof deze Christus nu de wereld zou bezielen en regeeren, was niet anders dan product van fantasie en inbeelding. En daarom in de wetenschap, in de wijsbegeerte, in het leven der volken, - in het bestel der staatsmacht is met Jezus in geen enkel opzicht meer te rekenen. Op al deze levensterreinen mag van den Christus dan ook niet meer gesproken worden. Zedelijk kan de herinnering aan den-Christus u verheffen, " teedere liefde kan hij tegen ons egoïsme over stellen. Zijn naam draagt de Philanthropie, die zooveel schoons voor ons oog tooverde. In dit alles willen ook wij, zoo zegt men dan, van heeler harte Jezus naam verhoogen. Maar dit ééne zult gelooven en helder verstaan : Van een regiment van den Christus, hoe ook, op aarde of van uit den hemel uitgeoefend, kan onder bezonnen denkers en nuchtere staatslieden geen oogenblik sprake meer zijn. Dit alles is de schijn van oude tijden geweest. Het was de fantasie die de Middeneeuwen beheerscht heeft. En ook mannen als Luther en Calvijn lieten zich door niets dan die aloude traditie nog meesleepen. Maar sinds meer dan een eeuw is nu over dit alles het klare licht opgegaan. Geheel die voorstelling berustte op misleiding der historie. Realiteit school er niet in. En daarom mag noch door ons, noch door u in den gedachtengang van het wereldleven met zoo fantastische voorstelling langer gerekend worden.

En wat zag men nu gebeuren? In die onttrooning van den Christus Gods groeiden natuurlijk de stofaanbidders, die tuk op geld, op weelde en zingenot, sinds eeuw na eeuw, een weerzin hadden gevoeld, als er altoos weer op de heerschappij van den Christus werd teruggekomen.-Toen dan ook eindelijk die heilige traditie omver werd gestootèn, en geheel dit nu zitten van het Kindeke van Bethlehem aan de Rechterhand Gods, als bekleed met macht en heerschappij over alle Overheid, werd weggeworpen, kon 't niet anders of er moest een heerschappij van het Materialisme opdagen en veldwinnen, die dan ook zoo diep in het maatschappelijk leven indrong en doortrok, dat men nog vóór nu meer dan vijf en twintig jaren van allen kant in dat zinnelijk en weelderig Materialisme als geklemd en als gebonden zat. Doch hierbij kon het niet blijven. Zoo dikwijls het Materialisme er in geslaagd scheen, om zich van de heerschappij over het menschelijke leven meester te maken, liep altoos weer zoo ernstig bedoeld pogen, o, zoo spoedig dood. Zoo is ook nu dit brute Materialisme reeds van meer da» één kant onthoofd en weer ter zijde geworpen. Het stond zoo laag, het werd zoo eentonig, het miste zoo alle hoogere bezieling, en nu zijn we reeds weer zoover, dat de Materialist allerwegen met zijn eigen houding verlegen staat, en hij vooral op 't Kerstfeest zich over zich zelf bij na schaamt. Soms durft hij 't reeds weer aan, om-zelf, van Bethlehem meê te zingen. Ongetwijfeld nu kan dit onderstbovenwerpen van het Materialistische gebouw niet dan dankbaar, aanvaard worden. Het brengt ons toch weer eenigermate van de al te dwaze doolpaden terug. En vooral nu de ellende van den oorlog tot meerderen ernst stemt, voelt de Materialist zich bijna nergens meer op zijn gemak, en ziet hij als voor oogen, hoe er vrij snel een geheel andere levensbeschouwing aan 't opkomen is, en stormenderhand schier eiken kring van hoogere ontwikkeling weet te veroveren. Het is niet de oorlog die dezen ommekeer in de geestenwereld tot stand heeft gebracht, want deze oorlog rekent pas van Augustus '14, en deze ommekeer in de gedachtenwereld dagteekent reeds van de laatste jaren der vorige eeuw. Maar wel is de oorlogsjammervoor dezen omkeer gunstig geweest. Men zag nu toch als voor oogen, hoe er w& \ waarlijk nog andere dan stoffelijke belangen zijn, waarvoor de natiën hun bloed veil hebben. Er-bleek dan toch in den wortel van het nationale wezen nog iets anders, dan zucht naar weelde, om voldoening te roepen. En al ontbreekt ook in de oorlogsstemming de materieele trek niet, toch mag zonder overdrijving gezegd, dat in de beide jaren, die sinds de schrikmaand van. Augustus '14 verliepen, het Materialisme nog meer en nog sneller aftakelde, en dat de neiging om op hooger te mikken weer ingang vond.

Doch hoe komt nu deze hoogere en edeler beweging der geesten op den jubeldag van ons Kerstfeest te staan? Kan men nu zeggen, dat • de ontgoochelde wereld, die in haar materialistisch drijven den Christus verzaakte, thans, nu ze de ijdelheid en nietigheid van het Materialisme zelf weer inziet, dan nu ook met berouw en' boete tot den Christus terug keert, om bij hem vernieuwing van hoogeren vrede te zoeken ? En, als ge zoo de vraag stelt, o, dan klinkt u immers uit schier heel de wereld slechts dat ééne, zoo diep teleurstellende antwoord tegen, dat men er niet aan denkt, om bij den Christus weer de heilige bezieling van het verleden terug te zoeken, en dat men, den Christus, daar hij ons niet kon redden, liggen latend, schier in niets anders zijn heil zoeken gaat dan in wat het oude Heidendom van beter heugenis achterliet. Waar men zich van allen kant voor opmaakt is in 't minst niet, om weer innig, in teeder geloof, den ouden band met den Zone Gods in Immanuel. aan te knoopen. Men denkt er in die kringen niet aan. Op heel iets anders gaat men uit. Het Christendom laat men dan liggen voor wat 't scheen. Daar acht men toch geen. realiteit in te kunnen vinden. Dit heeft afgedaan, en daar komt, zoo smaadt men, geen nieuw leven meer in, Wat men nog wel wil beoogen is, zekere Christelijke manier van spreken bijhouden, zekere Christelijke vormen bestendigen, en zich uitdrjikken in spreekmanieren die aan de Christelijke traditie zijn ontleend. Soms stelt men zelfs op dat opvijzelen in nieuwen zin van de Christelijke traditie prijs, al ware het slechts omdat in dien Christelijken vorm de heidensche utopieën, die men drijven gaat, gereeder ingang vinden. Het kan dan tot op zekere hoogte allesnog > Christelijk» heeten, en onderwijl wordt 't toch alles in heidensch-philosophische beteekenis omgezet. Maar van de meesten is zelfs dit nog te veel gevergd. Ijlings schudt toch meer dan één zelfs dien verleidelijken vorm af, en ontziet zich niet, luidkeels Buddha of Plato terug te roepen. Onder die beide namen toch, zoo beweert men, schuilt wat eens het rijkste leven onder de kinderen der menschen was. Daarheen moet het dan ook terug. En waar het Materialisme er onder moet, omdat het onze menschelijke eere verlaagde, staat in deze nieuw opwakende kringen dit vóór alle dingen vast, dat men ja, aan Jezus ideale liefde, aan zijn moreele hoogheid, en aan zijn intens-religieus leven in niets te kort wil doen, maar dat we, op wetenschappelijk en staatkundig gebied, met dezen nobelen Rabbi van Nazareth toch ganschelijk niet meer rekenen kunnen, en dat we, om straks weer verder te komen, eerst op Buddha en Socrates, en dan op de Theosophie en dé Stoa-Philosophie terug moeten. Aan Jezus als den Rabbi van Nazareth alle hulde die hem toekomt voor zijn hoogheid van ziel en zijn teer menschlievenden zin, maar als 't u te doen is om de wetenschap op te bouwen, of om het staatsieven en het lot der volken te verheffen, blader dan niet langer in Augustinus de Civitate Dei •), maar ontsteek dan - uw licht bij de wijsgeeren van Indië en Griekenland. Niet natuurlijk om dan bij wat deze heidensche philosophen oudtijds vonden, te blijven. Geenszins. Steeds moeten we vooruit en verder. Maar om zeker te zijn dat ge niet bedrogen uitkomt, zult ge toch eerst tot deze oude corrypheeën moeten terug gaan, om voorts van hen uit verder te komen. Waar ge 't in elk geval nimmer bij te zoeken zult hebben, is de fantasie die u een Christus verzon, die nooit bestaan heeft. En daarom de Christus, of liever nog de Rabbi van Nazareth, moge u teeder en lief zijn, en hij mag u bezielen door zijn pbüantropischen ijver, maar voor wetenschap en staatkunde is niets in dien Christus vQor uw land of voor uw volk te winnen. Zeker, we moeten niet materialistisch zijn, maar ons geestelijk evenals de Christus deed, openbaren, doch dan hebt ge met God en met God alleen, en niet met een gefingeerden Middelaar te doen. En wat nU die God voor u zijn zal, dat zal immers alleen de groote philosoof der Heidenen u openbaren. En alzoo met den Christus als Hoofd van alle dingen kunnen noch mogen we meer rekenen. Een lief licht op 't Kerstfeest bij een Kerstboom, waarom niet? Maar'kom niet met uw Jezus van Nazareth, om ons op wijsgeerig gebied de vleugelen te doen uitslaan en veel min nog op staatkundig gebied ons land en volk te zegenen. Met Jezus in de staatkunde te rekenen is een te kort doen aan den ernst, dien de staatkunde, dien het staatsrecht, dien het staatkundig leven dër volkeren van u vraagt.

En vandaar nu komt de valsche positie, waarin men zich bij het heilig feest van Bethlehem gebracht ziet. Die Kerstboom is dan voor de kinderkens, die liedekens zijn dan goed voor de Zondagsschool, en wie persoonlijk voor zich zelf wil, kan ook in dit Kindeken van Bethlehem nog een zoen voor zijn zonde begroeten. Ge moogt niet alle toon en tint van het leven afnemen, en als ge weer een Kerstfeest doorleeft, moogt ge_ niet te arm in uw verbeelding zijn. Maar de sprong van uit Bethlehem in het publieke volksleven mag niet meer gewaagd worden. Gaan we uit de jubelende Kerstzaal weer het nuchtere politieke leven in, om over land en volk saam van gedachte te wisselen, leg dan uw Heilige Schrift ter zijde, sluit dan uw verouderd liederenboek dicht, wees dan nuchter en verlies u dan in geen andere gedachte meer dan die ook de verwerpers der Christelijke Religie toelachen kan. Op het terrein van de Staatkunde vooral is wie gelooft en wie niet gelooft één'". Met het geloof hebt ge op Staatkundig gebied niets uitstaande. Dan komt het eeniglijk aan op die voorstellingen en denkbeelden die de hooge Cultuur, vobr zoover ze zich op politiek gebied ontwikkelde, op allerlei manier in geschrift bracht. Geen Materialisme alzoo. Dat booze monster most met

') Van den Godsstaat,

hand en tand te keer gegaan. Zelfs aanbeveling verdient h'et, indien ge in uw wetenschap en in uw Staatkunde het nog aandurft om van God te gewagen. Maar als g^ dit onderneemt, dan kan en mag daar nooit uit volgen een weer binden van uw wetenschap of Staatsrecht aan Jezus van Nazareth. Laat om den Kerstboom de lichtjes ontsteken, meer niet. We zijn óók kinderen geweest, en moeten zelfs op onzen ouden dag nog met de kleinen kunnen meegenieten. Maar dit épne, zoo heet 't dan, dit éénê bidden we u, verwar nu toch nimmer wetenschap met kinderfantasie, noch ook uw staatkunde met het spel van een geheiligde imaginatie.

En waarop komt deze nuchterheid nu ten slotte neer ? Waarop anders, dan dat voor het beeld van den Christus Gods, dat u de profesten en apostelen voorhielderi, en dat door den Christus zelf geheel beaamd is, u een puur verzonnen beeld van zekeren Rabbi wordt voorgehouden, dat alle heusche realiteit mist. Als Jezus zelf betuigt en verzekert, dat hem alle macht van den Vader is overgegeven, en dat Hij straks wederkeert tot deze wereld om de Voleinding te doen ingaan, en als zijn apostelen aan de wereld betuigen, dat er geen Overheid of geen macht of geen sterkte op aarde, ja, in heel deze wereld, is of de Christus die aan Gods Rechterhand is gezeten, staat er in rang boven, en ontving heerschappij om als Hoofd aller dingen, ze te sturen en te richten, — dan is immers al dit wel anti-materialistisch streven, maar dat ons dan toch van den Christus af, en ^ naar Plato of Buddha terug blijft lokken, een rechtstreeks tegen den ChrisUis ingaande actie, welke een ieder die nog beweert te gelooven, met allen nadruk en ernst heeft te weerstaan. Vooral thans, nu zelfs op den Kerstdag de slachtoffers op het slagveld zullen worden uitgedragen, mag geen onzer er het stilzwijgen toe doen.

Drieërlei toch is de gezindheid der geesten, die zich thans • bij de Kribbe van Bethlehem nog tot een jubelzang leenen. Van de Materialisten zwijgen we nu. Hun toch isa het hoogstens nog om de lichtjes aan den Kerstboom of om't banket van den kunstbakker te doen. Doch dezen er nu buitengesloten, dan hebt ge op uw Kerstfeest óf te doen met wie in geen God gelooven, doch enkel in Cultuur, óf met dolenden, die dan nog wel-Gods hulp inroepen, doch zich daarbij in de oudheidensche Godsidee verliezen, èf eindelijk met dezulken die nog, met Gods heilig Woord voor zich, bplijden, dat hun aangebeden Christus alle macht op aarde, en dus pok de Overheid beheerscht. De Cultuur-aanbidders zijn uiteraard van het Koningschap van den Christus geheel vervreemd. De lofzingers van een eigen Godsidee, bidden nog wel, bidden ook nog wel om vrede na dezen bangen krijg, maar de Christus ligt buiten hun innerlijke zielsbeweging, en althans in zaken van Staat en Oorlog hebben ze alleen met God en nimmer met den Christus te doen. En daartegenover staan dan nu afgezonderd de geloovigen in Christus, die in wat uit Bethlehem hun zoo zaliglijk toespreekt en toegeroepen wordt, in geen enkel opzicht fantasie, doch veeleer louter heilige realiteit zien, en die daarom op 't Kerstfeest beginnen met den gang naar het Kindeke van Maria, van de Kribbe naar het Kruis, van het Kruis naar de Verrijzenis, en van de Verrijzenis over de Hemelvaart naar de Rechterhand Gods staren. Zij nu wien het alzoo uit genade mag gegeven zijn, verbinden daarom op dit heilig Kerstfeest het machtig gebeuren op 't oorlogsveld, en.het bange 'overleggen in den raadzaal der Vorsten, niet enkel met Gods wondere Voorzienigheid, maar wel waarlijk ook met den Middelaar die aan Gods Rechterhand is gezeten. Hun is het drang en behoefte om Christelijk op elk terrein en op elk gebied te zijn. Christelijk in hart en nieren, 't Christelijke moet hun als richtsnoer gelden in het burgerlijke leven en in het gezin, 't-Christelijke de rechtsregel in hun maatschappelijk opkomen zijn._Maar dan ook moet het Christelijk devies tot in het heerschen over land en volk doordringen.

. 't Kerstfeest, o, 't is een zielsverkwikking, maar bij 't Kerstfeest hoort dan ook een zien op onze toekomst, ja, een zien op heel ons volksleven, dat, gelijk we vastclijk gelooven, door Immanuel wordt beheerscht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's

„Verre doden alle Oberheid en Macht”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1916

De Heraut | 4 Pagina's