Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Be vredesactie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Be vredesactie.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Blijkbaar naar aanleiding van de vredesactie der Protestantsche Kerken in ons vaderland schrijft Prof. Fabius in het Octobernummer van de Studiën en Schetsen:

In Protestantsche kringen wordt herhaaldelijk gevraagd, of toch niet de Kerk meer moest optreden in het belang van den vrede, en dan soms met verwijzing naar de socialisten te Stockholm en den Paus der Roomsche Kerk.

Is deze gedachte op Protestantsch standpunt juist ?

Zeker mogen en moeten de Kerken het volk des Heeren wijzen" op de zware beproevingen, die God de wereld brengt. Meer daa dat. Zij mogen en moeten roepen tot God, of het Hem behagen mocht aan deze beproeving een einde te maken. Maar dit altoos in onderwerping aan zijhen verborgenen raad. De Kerken hebben wel toe te zien, niet als het ware van den Heere eenen vrede af te dwingen. Niet uittegaan van de gedachte, dat nu een einde aan den oorlog moet komen. Zoodanige vrede, dergelijk einde kon erger zijn dan de oorlogstoestand, al had den we dan minder stoffelijken nood. Wie meent, dat vrede thans mogelijk is, moet zich in de vredesvoorwaarden verdiepen. Kunnen, mogen de Kerken dat? En zonder dat te doen, dus een aandringen op vrede zonder meer, op vrede kortweg, houdt in, dat men zelfs het Vaderland zou willen prijs geven.

Zij er daarom helderheid. Laten de 'Kerken toezien, dat zij niet worden gedreven in verkeerd spoor. Er moge worden gemaand tot verdieping van het gebed. Maar uit de Kerken mag nooit andere bede rijzen, ' dan deze, of het Gode behagen mocht de roede op te heffen en zoodauigen vrede te schenken, als Hem welgevallig is; met volkomen onderwerping aan 's Heeren wil, zoo daarin liggen mocht voortzetting van den krijg.

- Het gaat niet aan, thans te danken voor het volharden onzer voorouders in den tachtigjarigen oorlog; voor de onverzettelijkheid van den eenen-twintigjarigcn Prins Willem III in 1672, hoezeer de nood op het hoogst was gestegen; en aan den anderen kant thans het voortduren van den krijg zonder meer te veroordeelen. Of die kriig gestaakt kan en moeten worden,

—•. daarover mist op Protestantsch standpunt de Kerk een oordeel, wijl voor dat oordeel factoren noodig zijn, die vallen buiten haren gezichtskring.

Er schuilt in deze opmerking zeker een element van waarheid, waarmede onze Kerken rekening hebben te houden. Het is volkomen waar, dat elk gebed voor den vrede, hoe sterk het verlangen naar dien vrede ©ok moge wezen, toch eindigen moet met een onderwerping aan en berusting in den wil des' Heeren, wanneer het Hem behaagt de zware beproeving, die deze oorlog over alle volkeren brengt, te verlengen.

Natuurlijk wil dit daarom niet zeggen, dat men niet bidden en vurig bidden mag om den vrede. Zelfs David, al wist hij, dat de pestilentie, die onder Israël woedde, een oordeel Gods was over zijn zonde, heeft toch op den dorschvloer van Arauna gebeden, dat de verderfengel niet langer het zwaard over Jerusalem mocht uitstrekken, en God heeft zich laten verbidden. Niet alleen nood, waar ons eigen volk onder gebukt gaat, maar ook het medelijden met het nog zwaarder lijden, dat de oorlogvoerende volkeren te dragen hebben, moet tot zulk een gebed om afwending van de tuchtroede nopen. Dat is deeisch van Gods geopenbaarden wil.

Hij wil er van zijn volk om gebeden zijn. En hoe vurig zulk een gebed wezen mag, bewijst wel het voorbeeld van Mozes, van Samuel en van de profeten, die ook wanneer Israël gezondigd had en daarom dé andere oordeelen Gods Israël kwamen, toch altoos voor Israël gepleit hebben bij God. Alleen, dit gebed moet altoos eindigen met een : Niet onze wil, maar \Z^ wil geschiede. En geen waarachtig kind van God zal dat gebed om den vrede in anderen zin verstaan.

En evenzoo is het goed, dat Prof. Fabius er op wijst, dat wij als Christenen niet eiken oorlog als zoodanig veroordeelen mogen. Al is de oorlog steeds een kwaad, toch is daarom niet elke oorlog een zonde te noemen. Dat onder Christen-volkeren de oorlog eigenlijk niet voorkomen mocht, is zeker waar, maar een volk, dat wordt aangevallen door een machtigen vijand, en zich verdedigt, zondigt niet, maar doet zijn plicht. Tot zulk een volk de vermaning te richten, dat het vrede moet sluiten, zou metterdaad een zedelijke misdaad wezen. Er schuilt in het pacificisme, dat ook in onze kringen veel ingang vindt, een gevaar. Het vredesmanifest onzer Kerken is '.elfs misbruikt gevi/orden, om daaruit munt te slaan voor de dienstweigering. En dat kan zeker niet de bedoeling van deze vredesactie onzer Kerken wezen.

En eindelijk is het evenzeer juist, dat wij als Protestantsche Kerken niet kunnen of mogen doen, wat de socialisten op de Stockholmsche conferentie of de Paus in zijn jongste nota aan de Mogendheden heeft gedaan, de voorwaarden aangeven, waardoor een herstel van den vrede mogelijk zou worden. Terecht is in de Standaard, bij alle waardeering voor de vredelievendheid van den Paus, daarop dan ook captie gemaakt. De Kerk heeft niet op politiek gebied zich te bewegen'; ze heeft geen diplomatieke, maar een zedelijke, roeping. Maar hoezeer we dat met Prof. Fabius van harte eens zijn, daaruit volgt niet, dat de Protestantsche Kerken niet een roepstem tot de regeerjflgeri en volkeren, die in dezen oorlog betrokken zijn, zouden mogen laten uitgaan om hen te wijzen op de zedelijke en geestelijke schade, die deze oorlog over Europa brengt, en hen niet zouden mogen vermanen om tot een vrede te komen, die niet; door overmacht van wapengeweld wordt afgedwongen, maar door een andere en betere gezindheid wordt verkregen. Deze oorlog toch draagt een gansch ander karakter dan onze worsteling tegen Spanje of de krijg tegen het Roomsche Frankrijk, gevoerd in 1672. Het ging toen om de vrijheid der religie, om het bestaan van het Protestantisme. Zoolang de vijand ons belaagde, kon en mocht daarom aan geen vrede gedacht worden. De aandrang tot vrede zou het heroïsme, waarmede ons volk tegen een oppermachtigen vijand Gods zaak verdedigde, hebben verzwakt. De roeping der Protestantsche Kerken in die dagen kon geen andere wezen, dan door gebed de benarde Nederlanden steunen en voor hen kracht van God af te smeeken om de worsteling tot het einde toe vol te houden. Thans staat ée zaak geheel anders; want de oorlog, die ontbrand is, heeft geen religieus motief; het gaat niet om de handhaving van het Protestantisme of van het Christen-, dom; veeleer dreigt deze oorlog, waarin zoo demonische hartstochten ontketend zijn geworden, de Christelijke Kerk onberekenbare schade toe te brengen. Onder die omstandigheden nu gaat de Kerk zeker haar roeping niet te buiten, wanneer ïij de oorlogvoerende volkeren vermaant om van de bittere vijandschap, die hen tegen elkander in 't harnas jaagt, af te laten en tot een eerlijken en .oprechten vrede te komen. Ze treedt daarmede niet op politiek terreinj ze vervult alleen haar zedelijke roeping.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Be vredesactie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1917

De Heraut | 4 Pagina's