Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLXIX.

ACHTSTE REEKS.

XIV.

Het eene wee is weggegaan; zie er komen nog twee weeën na dezen. Openb. IX : 12.

In Openb. IX:12 wordt ons gezegd, dat van de drie weeën, die in hoofdstuk VIII:13 waren aangekondigd, het eerste nu voorbij is, en daarin bestaan moest, dat de Antichrist zijn militaire macht verzamelt en ordent, en door die militaire overmacht zijn heerschappij op deze aarde weet te vestigen. Uit de satanische diepte, of uit den put des afgronds, zal deze militaire macht haar initiatief ontvangen, maar toch zal 't een macht zijn, die zich op het oppervlakte des aardrijks, onder menschen, door menschen, , en tegen menschen ontwikkelt. Onder Abèddon zou deze macht gereed staan, en van dezen ; Antichristelijken Koning zou de kwelling uitgaan. Het bericht hiervan eindigt nu in hoofdst. IX:11, en daarop volgt de mededeeling, dat van de drie we.ëen die komen zullen, thans het eerste wee voleind is, en dat er nu nog twee te komen staan. Het tweede begint nu met het gebazuin van den zesden engel, juist zooals het eerste uitging van het gebazuin van den vijfde, terwijl het derde wee uit moet vloeien uit het gebazuin van den zevenden er gel. De aankondiging van wat het tweede wee brengen zal, vinden we nu opgeteekend in Openb. IX:13 lot in Openb. XI:14. Daar toch lezen we: Het tweede wee is voorbij-^t^'aau. Ziet het der Je wee koi, iit; haast"; •terwijl daarop dan terstond in vs. 14 volgt: En de zevende Engel heeft gebazuind."-De aankondiging van den zevenden Engel verloopt dan in de Phiolen, gelijk we in Openb. XV : I lezen: En ik zag een ander groot en wonderlijk teeken in den hemel, namelijk zeven Engelen, hebbende de zeven, laatste plagen, want in deze is de toorn Gods voleind." Hetgeen samenhangt met het gebazuin van den zevenden Engel zullen we daarom bij de Phiolen behandelen, en thans ons bepalen tot hetgeen uitging van den zesden Engel.

We hebben dan eerst de vier Bazuinen, die ons zeggen wat er op de aarde, in den oceaan, in de rivieren en in de lucht te gebeuren staat.. Daarop volgeji dan de twee Bazuinen die toonen, wat er in de menschenwereld, in verband met de demonische macht uit de diepte, te verwachten is. En ten slotte komt dan de zevende Bazuin, die de Phiolen, en daarmede de zeven laatste plagen inleidt, die ten slotte op de Voleinding uittoopen.

Wat nu uit het gebazuin van den zesden Engel opkomt, draagt geheel hetzelfde karakter als de werking der vijf voorafgaande Bazuinen. Er is toch ook hier geen j sprake van een actie die van de kinderen der menschen, of ook van de onderwereld uitgaat, maar ook hier gaat alles uit van Gods Almachtige beschikking. God alleen is ook hier actief, en het creatuur blijft ook 'hier geheel passief. Opmerkelijk hierbij is de mededeeling in IX:15^ waar we lezen: Vier engelen zijn ontbonden geworden, welke bereid waren tegen de ure, en dag, en maand, én jaar«. Nauwkeuriger kon het niet virorden aangegeven. Ook hierin nu ligt niet anders uitgedrukt, dan dat in dit alles de actie noch van menschen, noch van den Antichrist uitgaat, maar dat aan God in alles het initiatief verblijft. Van Hem komt hier alle actie. En dit nu sluit vanzelf in zich, dat geheel de loop van zaken, die op de Voleinding uitloopt, in alle opzicht Gods doen is. Het is God, die, nu het, oordeel straks zal ingaan, in den bestaanden toestand met hemeische krachten ingrijpt, en dit dan ook natuurlijk doet op het door Hem daarvoor bepaalde oogenblik. Er hangt in dit aangaan op de Voleinding niets voor den mensch, en in niets staat de keus of de beslissing aan Satan. Het is hier in alle ding God de Heere, die als Souvereine Beschikker het alles aanlegt, voorbereidt en op zijn einddoel richt, en juist dit nu wordt zoo sterk voelbaar gemaakt door dat wijzen op jaar, maand, dag en uur. Niets is aan het toeval of aan het vrije spel van het creatuur overgelaten. Het is nu van Boven dat elke beschikking komt, en zij 't al dat in het eeuwige onze menschelijke tijdsbepaling zich vanzelf verliest, toch neemt dit niet weg, dat het indringen van den eeuwigen wil in ons tijdelijk aanzijn, voor ons ook op 't uurwerk waarneembaar moet zijn. Het staat er mede als met ons sterven. Ook ons sterven is een uitgaan uit den tijd en een ingaan in het tijdeloos eeuwige, doch dit belet daarom niet, ' dat wie achterblijven, met stipte nauwkeurigheid op het uurwerk constateeren kunnen, dat de overledene in dit jaar, in die maand, op dien dag en in dat uur, den adem uitblies.

Hoezeer het hier alles steeds meer een optreden van den Almachtige wordt, blijkt uit niets zoo sterk als uit het van allen kant zich voordoen van handelende Engelen. Onder de voorafgaande Engelen was dit uitzondering, maar hier in het zesde Bazuingeschal gaat schier alles van Engelen uit. Wij kunnen ons daar geen voorstelling van maken, doch de massa der Engelen is zoo onberekenbaar groot, dat hetgeen van boven uitgaat, bijna zonder uitzondering alleen door middel van Engelen tot stand komt. Wie nadenkt, gevoelt toch zelf dat de Engelen er niet enkel zijn om lof te zingen en te aanbidden. De Engelen zijn «dienende geesten", d. w. z., gelijk er in Hebr. I : ]4 staat, «geesten die tot dienst uitgezonden worden." Men gaat zeker niet te ver, zoo men staande houdt, dat, welbezicn, alle inwerking van God op 't creatuur door den dienst der Engelen gaat. Vandaar nu, dat onder dit zesde gebazuin, nu almeer het Goddelijk doen van Boven af zich ontsluiert, steeds meer melding geschiedt van Engelen, die Gods wil volbrengen. Zoo blijkt nu uit IX:13, dat zoodra het gebazuin voor de zesde maal te hooren komt, er een stem uitgaat uit de Troonzaal Gods, en wel nader bepaald, een stem die voorkomt uit het altaar, dat in de Troonzaal Gods prijkt; een altaar geheel van goud. En deze uit Gods Troonzaal van het gouden altaar uitgaande stem gelast den zesden Bazuin-Engel, om los te maken vier andere Engelen, die gebonden waren bij de groote rivier de Eufraat. Rangorde in het corps der Engelen zullen we hieruit niet afleiden, maar er blijkt dan toch uit, dat, al naar hun dienst, de ééne Engel van den anderen Engel af kon hangen. Immers de ééne Engel die - de Bazuin ontving om die te blazen, ontving tegelijk zeggenschap over vier andere Engelen, en die vier andere Engelen hadden reeds vooruit den post bezet, die hun bij de Eufraat was toevertrouwd. De Eufraat doet natuurlijk aan Babyion denken, en.Babyion blijft, gelijk in heel de profetie des Ouden Verbonds, tot den einde toe, de symbolische naam voor de aardsche macht, die zich onder menschen geordend en tegen God gekant heeft.

Uit niets volgt, dat deze vier Engelen boozer van aard waren dan de overige Engelen. Wel toch hadden ze den ontzettenden last ontvangen, om het derde deel der menschen op deze aarde te dooden, maar ze deden zulks niet uit eigen lust of aandrift, doch eeniglijk ter uitvoering van den last dien ze ontvangen hadden. Welk een last nu een Engel ook volvoert, in niets kan in een goeden - Engel, na de splitsing, de minste zweem van zonde ook maar opkomen. Al wat er onheiligs in Engelen kon uitbreken, was onder Satan demonisch geworden, en alle overige Engelen waren van meet af, en bleven tot den einde toe, volstrekt heilig. Er kan van eenige zonde, welke ook, in hen geen sprake zijn. Is het derhalve dat een Engel last ontvangt, om een heirleger te vernietigen of een booze krankheid te doen uitkomen, of het bangste lijden te doen intreden, dan volvoert hij hiermede nooit iets anders dan Gods wil, en is hij in het volbrengen van dien last in heiligheid aan zijn God gebonden. Zoo nu was het ook hier. De zeven Engelen, die de Bazuinen hadden te doen weergalmen, waren alle gelast, om een bang lijden onder de kinderen der menschen te doen opkomen, en juist zooals het met den Bazuin-Engel was, zoo was het ook hier met deze vier Engelen. Zij hadden evenzoo last om te plagen, te beschadigen en te verderven, en meer in het bijzonder bestond de last, dii hun_ was verstrekt, hierin dat het thans bij pijniging of beschadiging niet blijven kon, maar dat thans het wrekend oordeel Gods een schrede verder ging, en den dood liet intreden. En zulks wel een dood, als waarvan wij ons nauwelijks een voorstelling kunnen vormen. Naar het heden gerekend, zou een derde deel van de kinderen der menschen ver over de 500 millioen bedragen, en dit ontzaglijke cijfer zou aanwijzen hoevelen uit ons menschelijk geslacht, als in één oogenblik, van het leven moesten beroofd worden. Al is toch ook hier het derde deel niet precies te nemen, ongeveer wijst het toch de massa aan, en geeft te kennen hoe ontzettend de slachting zijn zou.

Had men nu allicht verwacht, dat de Engelen deze reusachtige menigte van kinderen der menschen iooden zouden door pestilentiën en ana. e giftige krankheden, die zij zelven onde, de volken deden uitgaan, zoo blijkt daarentegen uit wat volgt, dat integendeel gedoeld wordt op harden oorlog. In vs. 16 toch wordt gewezen op de heirlegers die dezen moord onder de volken volbrengen zouden. Deze heirlegers die over geheel het aardrijk zouden uitgaan, om hun verwoesting onder de volkeren aan te richten, worden ons voorgehouden als zeer talrijk. Er is toch sprake van «tweemaal tienduizenden der tienduizenden». In vroeger dagen hield men deze cijferopgave voor denkbeeldig. Tienduizend maal tienduizend maakt 100 millioen, en dit tweemaal genomen zou uitkomen op een cijfer van tweehonderd millioen. Voegt ge nu alle legers saam die reeds op dit oogenblik in oorlogstoestand verkeeren, niet aileen in Europa, maar evenzoo in heel Azië, China en Japan er onder gerekend, en voorts in Amerika en Afrika, dan' zult ge allicht dit volle cijfer nog niet halen, maar heel ver er van af zult ge reeds aiet meer zijn. Reeds in ons land is een vierde der bevolking onder de wapenen. In de oorlogvoerende landen klom dit cijfer sa^m reeds op één zevende, en deelt ge de bijna 1600 millioen inwoners der aarde door zeven, dan zijn de twee honderd millioen reeds overschreden. Iets waarop we zoo tot in het cijfer wijzen, omdat men anders zoo licht geneigd ; s, al zulke opgaven in de Openbaringen voor louter verzinsel aan te zien, terwijl toch omgekeerd de gedachte niet zoo verre ligt, dat we steeds meer naar het einde der dingen op weg zijn, «n dat dan voorz^jker blijken zal, hoe al ïuike opgaven uit ufc Openbaringen zeer vasten grond onder zich hebben.

Over de teekening die in vs. 17—19 van deze moordende heirlegers gegeven wordt, is vooralsnog weinig te zeggetj. De schildering van het tooneel dat deze onnoemelijke heirlegers zullen opleveren, is weer oostersche mystiek en spreekt ons daarom slechts in zeer algemeene trekken toe, die we niet verbijzonderen kunnen. Al wat we vernemen duidt op de forschheid en geweldige verniellngskracht van deze heirlegers, en het opmerkelijkst is wel, dat hun doodelijke macht schier eeniglijk gezocht wordt in «vuur en rook en sulfer". Oudtijds kon het wel niet anders, of men las hierin louter overdrachtelijke beeldspraak. Wie daarentegen thans de oorlogsberichten tot in hun bijzonderheden nagaat, zal moeilijk kunnen ontkennen, dat steeds meer in de ontzettende worsteling die nog steeds voortduurt, het vuur, de rook en het sulfer de hoofdrol spelen. Er is in vroeger jaren zelfs nimmer aan gedacht, dat dit in zulk een mate, als men thans voor oogen ziet, ooit zou kunnen plaatsgrijpen. Feitelijk ziet men, hoe in alle oorlogsberichten, de sabelslag en het gewoon geweerschot nauwelijks meer meetellen, en dat daarentegen van beide zijden steeds meer alles er op wordt toegelegd, om door vuur, rook en sulfer den wederpartij der te overvleugelen en hem ter neer te slaan. Men vatte dit ernstig op. De profetieën toch, in de Apocalypse ons gegeven, zullen de ééne voor, de andere na, eens in strikte vervulling overgaan, en steeds is daarbij te bedenken, dat de profetie ten deze klare en duidelijke voorstelling had van wat eerst in later eïuwen te komen stond, en het ons daarom dit alles op hoogst verrassende wijze juist in zulk een vorm kon aankondigen, als wij thans zien dat 't uitkomt. Dit nu geldt, gelijk we aangaven, zoowel voor de ontelbare millioenen soldaten die thans in 't uniform staan, als van de oorlogsinstrumenten, waarover thans die millioenen beschikken, met name van het vuur, de rook en het sulfer.

Zonder nu op de verdere beeldspraak, waarin ons het voorkomen en de wapening van deze heirlegers wordt voorgesteld, nader in te gaan, zij er toch op gewezen, hoe zelfs deze geduchte moord op de slagvelden, de gespaarden niet tot inkeer heeft kunnen brengen. We lezen toch in vs. 20: «En de overige, d.z. de gespaarde menschenkinderen, zij die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en de gouden en zilveren afgoden, ja, de koperen en steenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch hooren, noch wandelen, en hebben zich dan ook niet bekeerd van hunne doodslagen, noch van hun venijngevingen, noch van hunne hoererij, noch van hunne dieverijen." Ook dit brenge men nu in verband met den geheelen omme­ keer, die door den nog altijd voortwoedenden oorlog in geheel het wezen der wereld gekomen is. Vroeger was men allicht geneigd, om ook deze profetie voor weinig ons toelachend te verklaren, daar immers de hoofdworsteling in de wereld bijna uitsluitend om Europa ging, en er in Europa van zulk een dienen der afgoden geen sprake meer was. Ook hierin echter is nu reeds een geheele ommekeer tot stand gekomen. Men ziet thans dagelijks in de couranten berichten voor oogen, hoe de groote wereldactie zich volstrekt niet meer eeniglijk tbt Europa bepaalt, maar hoe integendeel steeds meer ook met de Heidensche volkeren in de overige werelddeelen te rekenen valt. Zelfs op het Europeesche slagveld ziet men thans heidensche soldaten en veldheeren uit Japan en uit Indië verschijnen. Zelfs uit Afrika kwamen benden van donkeren tint opdagen. Er is dan ook geen sprake meer van, dat de groote wereldoorlog uitsluitend tusschen de gedoopten zou worden uitgestreden. Vooral nu ook China en Voor-Indië mede deel nemen aan deze wereldworsteling, gaat steeds meer ook wat het slot van het 9e kapittel voorzegt, in schier letterlijken zin door. Het heidendom treedt steeds meer naar voren, en op een vroeger geheel ongekende wijze mengen zich thans ook de verslaafden aan de afgoderij nogmaals in de beslissing van het groote wereldprobleem.

Voor wie aan de echtheid van de Apocalypse gelooft^ heeft dit inmiddels zoo ernstige beteekenis, omdat men zelfs nog in de vorige eeuw over dit alles heen las en er niet aan dacht, dat dit alles ooit in vervulling zou kunnen gaan; en gelijk wel van zelf spreekt, denkt de ongeloovige massa er zelfs nu nog van verre niet aan, om in dit alles eeu kiare veivulliiig te zien van de zoo interessante profetie, ''die de Apocalypse ons brengt. Doch wie bok ten aanzien van de Apocalypse tot waarachtig geloovig aanvaarden van de profetie geneigd is, kan en mag zich niet verhelen, dat in de laatste tien jaren een geheele reeks van verschijnselen zich heeft voorgedaan^ die précieselijk kloppen op wat in de Apocalypse ons wordt voorgesteld, en vooral na het uitbreken van den huldigen oorlog is het de laatste drie. jaren op hoogst opmerkelijke wijze in het licht getreden, hoe tal van stellige aanwijzingen die in de Apocalypse voorkomen, en aan wier heusche vervulling men zoo goed als nimmer gedacht had, thans op geheel verrassende wijze op zoo bijna letterlijke mani.er verwezenlijkt worden, dat reeds van meer dan één kant gevraagd Is, of niet steeds duidelijker het naderen van de Voleinding ons op 't hart wordt gebonden. Voor wat het Paganisme betreft, spreekt dit zelfs volstrekt niet alleen uit het optreden in dezen oorlog van heidensche legerbenden, maar moet men zich zelfs met nadruk afvragen, of de Heidensche sympathiën, aan Plato, Aristoteles en Buddha ontleend, die thans op de hooger ontwikkelde klasse ook in het Christenland steeds meer beslag leggen, niet duidelijk aantoonen, hoe het slot van het 9e heofdstuk der Apocalypse op droeve, maar dan toch ook treffende wijze bevestigd wordt door wat het rèeële leven ons al meer te zien en te hooren geeft.

Op hetgeen in het tiende hoofdstuk vermeld wordt over het boeksken, dat, even als aan Ezechiël. zoo ook aan Johannes uitgereikt werd, gaan we althans in het verband van de onderhavige artikelen niet in, al kan het zijn dat we er later toch nog even op moeten terugkomen. Tot aan het ingaan van het derde wee met vs. 14, is daarentegen van hoog belang het optreden van de twee Getuigen, dat nog tot de zesde Bazuin behoort. Vs. 3 van' het elfde hoofdstuk toch openbaart ons, dat er onder het zesde Bazuingeschal op gansch wonderbare wijze twee machtige getuigen zullen verschijnen, die duizend twee honderd en zestig dagen, d. i. een kleine vier jaar, een geheel bijzondere prediking onder de kinderen der menschen zullen doen uitgaan. Het optreden van deze twee Getuigen is daarom zoo belangrijk, omdat van hun verschijning-een laatste genaderoeping in de wereld uitgaat." Niet dat deze Getuigen als gewone Evangelisten zouden optreden, eeniglijk met het doel, om door hun lokkend en bezielend woord de nog niet absoluut verworpenen ten leven te nooden. Zulk een indruk geeft hun optreden in het minst niet. Veeleer zijn deze beide Getuigen ontzettende figuren, die niet anders dan schrik en ontzetting onder de nog gevoelige schare konden veroorzaken. «Vuur zoU uit hun mond gaan, en zou hun vijanden, zoo staat er in VS. 5, verslinden, en zoo iemand hun te lijf ging om hen te beschadigen, die moest op staanden voet gedood worden.» In stee van lokkende Evangelieboden hebben we alzoo in deze Getuigen met indrukwekkende bestraffers te doen. «Deze, zoo staat er in vs. 6, hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in hun dagen ; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed ^e verkeeren, en de aarde te slaan met allerlei plagen, zoo menigmaal als zij zullen willen».

Veelt-er aan Mozes in Egypte, dan aan Jezus bij zijn Bergrede doen deze Getuigen dan ook denken. Slechts dit mag niet voorbijgezien, dat ze toch even als Mozes ook wie nog vatbaar er voor was, tot bekeering konden leiden, en in dien zin moet beleden dat in deze twee Getuigen de laatste genaderoep zich voleind heeft. Alleen maar, het baatte niet meer. De Antichristelijke actie was reeds te ver voortgeschreden, en niet lang meer, of de wreede representant van den Antichrist, optredend in het eerste beest, ging deze Getuigen te lijf, en heeft ze kortweg gedood. In stee nu van deernis, wekte dit onder de volkeren en natiën niet anders dan helsche vreugde. Hun lijken mochten niet eens begraven worden. Tot een spot en ergernis •moesten ze op de. straten blijven liggen.

»Die op de aarde wonen, zoo zegt vs. 10, die zullen verblijd zijn over hun dood en ze zullen vreugde over hen bedrijven, en zullen elkander geschenken zenden*. Toch duurde dit slechts Zy^ dag. Toen immers voer er in hun lijken opnieuw leven. Ze stonden op, en - groot was de ontzetting. Alleen maar, ze bleven toen niet meer op aarde. Aanstonds toch hoorden ze een stem, en wel «een groote stem uit den hemelc (vs.l2)tot zich roepen: «Komt herwaarts opis En zij voeren op naar den hemel. Dit nu maakte indruk. We lezen dan ook, dat in diezelfde ure een groote aardbeving geschiedde, en dat er door die aardbeving niet minder dan zevenduizend dooden vielen, maar dat toen dan ook bij tal van anderen vreeze Gods in de ziel voer. Zoo toch staat er in vs. 13 : Toen hebben deze «den God des hemels heerlijkheid gegeven*, en hier^ mede was het tweede wee voorbij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's