Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLXX.

ACHTSTE REEKS.

XV.

En ik zag eenen anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwig Evangelie, om te verkondigen dengenen - die op de aarde wonen, en - aan alle natie, eawgeslacht, en taal, en volk. Openbaringen 14 : 6.

Terwijl de uitwerking der laatste Bazuinen tot in Openb. XIII nader geteekend wordt, en er eerst in Openb. XV sprake komt van de Engelen met de Phiolén, staat toch tusschen beide het veertiende kapittel in, dat herhaaldelijk aanleiding tot misverstand gaf. Zelfs Kliefoth toch doet 't voorkomen, alsof hetgeen in het veertiende hoofdstuk wordt medegedeeld, een op zich zelf staande verschijning bedoelde, die met de zeven Zegelen, de zeven Bazuinen, en straks met de zeven Phiolen op één lijn zou staan, en derhalve als een vierde in de reeks tusschen de Bazuinen en de Phiolen zou zijn in te schuiven. Men zou dan niet een reeks van drie, maar een reeks van vier machtige openbaringen krijgen, en de actie die ons' van den Christus en van zes engelen in het XlVe kapittel wordt medegedeeld, zou van de zelfde soort zijn, als hetgeen ons van de Zegelen, de Bazuinen en de Phiolen geopenbaard is. Zelfs gaat men hierin nóg verder. Ook na de uitgieting der Phiolen toch volgt er nog een slotactie, die geheel de Apocalypse besluit, en daar ook in deze slotactie nogmaals Engelen optreden, en deze Engelen ook hier tot een zevental zijn saam te voegen, gaf men almeer ingang aan de voorstelling, alsof we feitelijk niet met drie, en zelfs niet enkel met vier, maar welbezien met vijf reeksen van open^ baringen te doen hadden. Met name Kliefoth geeft dan ook feitelijk vijf verschijningen van hooger orde aan: l". de zeven Zegelen, 2". de zeven Bazuinen, S''. de zeven-losse Engelen, 4? , de zeven Phiolen, en 5". ten slotte de zeven Engelen die 't al voleinden. Er dient daarom op het 14e hoofdstuk nader te worden ingegaan, om vast te stellen, wat dit hoofdstuk ons metterdaad aankondigt. Het moet duidelijk voor ons zijn, of ook de Engelen waarvan in dat 14e hoofdstuk sprake is, een op zich zelf staand geheel vermen, dat eensoortig is met de Zegelen, de Bazuinen en de Phiolen, dan wel of de Engelen waarvan in dit 14e hoofdstuk gewag wordt gemaakt, buiten deze reeksen vallen, en op niets anders doelen dan op de gewone, normale werkingen, die de Heere onze God in dit aardsche leven zoo vaak van zijn Engelenheir deed uitgaan. Men gevoelt; welk verschil dit maakt. De inwterking Gods op zijn wereld door Engelen was een gansch gewoon en algemeen verschijnsel. Daarentegen vormt-wat in de Zegelen, in de Bazuinen en in de Phiolen tot ons komt, één saarnhangende profetie. De vraag waarop 't hier aankomt, is derhalve, of de Engelen-actie, waarvan hoofdstuk XIV, en straks het slot der Apocalypse, onsmelding doet, hetzelfde bijzonder karakter dragen, dat de Zegelen, de Bazuinen en de Phiolen kenmerkt, dan wel, of ze hier buiten vallen, en te rekenen zijn tot de gewone, geheel normale inwerking, die het Gode beliefd heeft zoo vaak door zijn Engelen te laten volbrengen.

Niet weinigen, - en zoo ook Kliefoth, hebben zich ten deze door het getal van zeven laten misleiden. Er wordt gehandeld van zeven Zegelen, van zeven Bazuinen «n van zeven Phiolen, en overmits er nu zoo vóór als na de Phiolen ook sprake is van zeven tusschenintredende en nakomende verschijnselen, - heeft men toegegeven aan het denkbeeld, dat alzoo ook deze beide reeksen vormden, die met de Zegelen, de Bazuinen en de Phiolen op één lijii stonden en van gelijke beduidenis waren. Reeds aanstonds echter zij opgemerkt, dat dit bsweren niet opgaat. Gaat men toch den rijken inhoud van het 14e hoofdstuk met onpartijdige nauwkeurigheid en zonder vooringenomenheid na, dan blijkt het al aanstonds, dat er van een saamhoorend-zevental Engelen hier geen sprake is. Wat hoofdstuk veertien ons biedt, is in de eerste plaats een verschijning van den Christus, en dan volgen hierop niet zeven, maar slechts zes acties die van Engelen uitgaan. Om deze moeilijkheid te ontwijken, heeft men dan opgemerkt, dat ook de Zone Gods een enkel maal in Engelcngestalte verscheen, b, v, aan Abraham. Reeds is deze opmerking niet volkomen juist, want aan Abraham verscheen de Zone Gods in menschelijke gedaante. Nu kan men wel zeggen, dat dit ook met Engelen vaak het geval was, gelijk we gaarne toegeven, maar dan volgt hieruit toch in 't minst niet, dat de Zone Gods zich eerst een Engelengestalte aannam, en toen als Engel wederom in menschelijke gedaante vertoonde. Aan deze opmerking is dan ook weinig beteekenis te hechten. Waar in het 14e hoofdstuk van den Christus gehandeld wordt, is van een verschijning van den Christus als Engel met geen woord sprake. Zelfs is er in wat we lezen, voor die op»vatting geen plaats.

Lees en herlees slechts wat er in de vijf eerste verzen van het 14e hoofdstuk onitrent deze verschijning van den Christus gemeld wordt. Er staat toch: »En ik zag, en ziet, zoo meldt de apostel, het Lam stond op den berg Sion en met hem honderd vier-enveertig duizend, hebbende den naam zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden». Dat hier van het Sion in den hemel en niet van den tempel te Jeruzalem gehandeld wordt, behoeft geen nader betoog. Geheel de ons hier gegeven voorstelling verplaatst ons in den hemel, te midden van de heerlijkheid der gezaligden. Reeds bij den bouw van den Tabernakel zegt ons de Schrift, dat ze gebouwd werd naar het model, dat er in den hemel van was. De vormen die Tabernakel en Tempel op aarde aannamen, zijn tijdelijk en gaan voorbij, wat blijft en dus een altijd duurzaam karakter draagt, is het Sion daarboven, het heiligdom dat bij Gods troon is. Staat er nu, dat het Lam Gods op de'n berg Sion stond, dan beteekent dit derhalve, dat in den hemel daarboven het Lam Gods zich triomfeeren d verhief. Vandaar dan ookj dat bet Lam hier omringd is van de honderd vier-enveertig duizend gezaligden, die den naam Gods aan hun voorhoofden dragen. Uitdrukkelijk voegt Johannes er in vs. 2 dan Qok aan toe, dat hij een stem »z«V den hemel*, hoorde. Een stern , , als van citherspelers", maar zoo hemelsch geweldig en machtig, dat het hem was als een »stem van vele wateren, en als de stem van een grooten donderslag». Wat was deze zang nu? Zie 't in vs. 3. Die hemelsche heirscharen, ze zongen niet op aarde, maar sin den hemel voor Gods troon»; iets wat dan nader daardoor bevestigd werd, dat ze gezegd worden te zingen voor »de vier dieren en de presbyters», die uiteraard niet anders dan in den hemel, voor Gods troon, te denken zijn. En nu volgt er ten slotte, dat niemand dien zang kende, dan »de 144.000 die van de aarde gekocht waren"; (iie VS. 3.)

In geen geval is hier alzoo sprake van wat het lot der Kerk op darde beslissen zal. Er wordt ons hier een blik in het bovenaardsche, in het hemelsche leven.gegund, en van de 144.000 die hier lofzingen, ; wordt niet anders gesproken dan als van' Christenen, die hun aardsch bestaan voleind hadden, stand hielden te midden der harde vervolging, en als martelaren in de eeuwigheid waren ingegaan. »Dezen, zoo staat er; in VS. 4, » zijn gekocht tot eerstelingen^ Gode en het Lam, en in hun mond is geen bedrog gevonden, want ze zijn onberispelijk voor den troon van God." Aan geen twijfel kan hier alzoo worden gedacht. Er w^ordt ons hier niet gezegd of geprofer teerd wat er op aarde in de groote worsteling tusschen geloof en ongeloof straks/èuw^w ^^a/, maar er wordt gesproken als van een voleinde zaak. De groote worsteling tusschen het Heidenland en Christus Kerk is in gang. Bij duizenden en tienduizenden zijn de geloovigen ingegaan in de eeuwige glorie, en terwijl heel het gezicht, dat ons hier gegund wordt, ons verplaatst naar den hemel dSarboven, hooren we nu van het Lam Gods, dat hulde en dank ontvangt, en die hulde en dank wordt aan het Lam toegezongen, niet hier op aarde, doch daarboven; en in heilige harmonie gaat hier de lof en prijs voor het Lam op in het lied der vier dieren, der vierentwintig prijsbyters en der 144, 000 reeds nu gezaligden. Van Engelen is hier alzoo geen sprake, én evenmin van een profetie van wat op deze aarde nog te komen staat. Al wat we hier te lezen ontvangen, geeft ons een blik, in het leven der gezaligden daarboven. Het zijn hemelsche gelukzaligheden en heilige hemelsche tafereelen die ons worden voorgehouden. Het is de glorie van het Lam en de jubel der gezaligden, die ons van voor Gods troon tegenklinkt. Wie dit recht indenkt, voelt dan ook aanstonds hoc ten eenenmale onjuist het is, geheel deze vijf verzen als een Engelenverschijning te willen duiden. Hét heeft er niets gemeen mede, en staat geheel op zich zelf. Alle poging reeds-van oudsher aangewend, om geheel deze inzet van het 14e hoofdstuk in een Engelen verschijning om te tooveren, moet dan ook als valsch en mislukt worden beschouwd, en met h t oog hierop is het zeer te betreuren, dat zelfs een man als Kliefoth aan deze onjuiste gedachte toegaf, en het aan dorst om tusschen de Bazuinen en de Phiolen, dit 14e hoofdstuk als een gelijksoortige reeks van profetieën in te schuiven.

Toch is het te verstaan, wat hiertoe hem, en 2oovelen voor hem, bewoog. Op geheel onverklaarbare wijze toch wordt in vs. 9 gesproken van een derden Engel. Daar nu in VS. 8 nog slechts één enkele Engel voorafging, heeft dit er toe geleid, om ook de verschijning van den Christus in vs. 1—S als een gebeurtenis in de Engelen wereld op te vatten. Het vermoeden ligt dan ook niet verre, dat we hier metterdaad te doen hebben met een bedorven tekst. Er wordt toch zesmaal van een anderen Engel ge wag gemaakti doch bij geen dier overige Engelen wordt een cijfer genoemd. Er is geen sprake van-een tweeden, vierden, vijfden, zesden Engel enz., doch steeds van seen andere Enge!«, en eeniglijk en uitsluitend in het 9e vs. lezen we, met 't cijfer, van een derden Engel. Nu is niet aan te nemen, dat alleen hier 't cijfer zou genoemd zijn, indien feitelijk bedoeld ware, bij alle vijf de overige een cijfer te onderstellen. Alles heldert zich daarentegen op, indien men aanneemt, dat een onnadenkend copiïst het, optreden van 't Lam in vs. 1—5 evenzoo voor een Engelverschijning heeft aangezien, en dat hij zoo er toe kwam om in VS. 9 van een Engel met een cijfer te gewagen. Toch lijdt 't geen twijfel, dat geheel deze voorstelling moet worden prijsgegeven. Wat vs. 1—5 geeft, ha-.'-'? lt niet van een Engel, maar van den Zone Gods, en handelt niet van wat te gebeuren staat, maar van wat in den hemel reeds verwerkelijkt is. Men moet daarom geheel de voorstelling, alsof hier zeven Engejen opkomen, varen laten. Ei is slechts sprake van zes Engelen, en aan wat van deze zes Engelen gezegd wordt, gaat iets heel anders vooraf, dat niet op de Engelen slaat, maar op den Christus, en niet handelt van wat op aarde te gebeuren staat, maar van wat in den hemel bij den Troon Gods reeds tot voleinding kwam. Dat hier na elkander zes Engelen optreden, is dan ook niets ongewoons of abnormaals. De Engelen zijn, van meet af tot den einde toe, de tusschenschakels, als we zoo zeggen mogen, die den samenhang tusschen ons leven hier op aarde en het Albestuur van ónzen God tot stand doen komen. Nu treedt dit volstrekt niet altijd in 't licht, noch wordt 't er altijd bijgevoegd, doch hier moest dit, omdat de Bazuinen alsnu hun werking voleind hebben en met de Phiolen het laatste einde ingaat. Nu toch ging alle actie van God uit. Van Boven kwam alle aandrift en werking. En dit is 't, wat steeds in de Schrift en zooals hier wordt aangeduid, door te wijzen op de tusschen-intredende werking van het Engelenheir.

Dit wil niet zeggen, dat deze inwerking •van het Engelenheir anders uitblijft. Veeleer mag verondersteld, dat de werkzaamheid der Engelen rusteloos doorgaat; doch hierin bestaat-het onderscaeid, dat deze inwerking der Engelen gemeenlijk niet aan het oog des menschen ontdekt wordt, en dat ze daarentegen in bijzondere gevallen aan 't licht treedt, en door de menschen kan worden waargenomen.Het getal der Engelen namelijk is zoo reusachtig - groot, dat het geen zin zou hebben, aan te nemen, dat ze slechts in die enkele gevallen handelend optraden, waarvan ook in de Schrift met name melding wordt gemaakt, We mogen het ons dan ook niet anders voorstellen, of die werking der Engelen is altijd doorgaande, edoch met dit onderscheid, dat ze in den regel zich aan ons oog onttrekt, en slechts in bijzondere gevallen van de zijde des menschen is waargenomen. Let slechts op wat ons van Satan 'zoo omstandig gemeld wordt. Satan was ook een Engel, en nu zal er wel geen strijd over kunnen opkomen, of Satans inwerking op de wereld ging, van de ure van den val af, rusteloos door. Zelfs aan ons eigen hart ontdekken we het nog gedurig, hoe de verleidende zuiging die van Satan uitgaat, ons kwelt en vervolgt schier eiken dag. Hoe anders toch zou Jezus ons in het Onze Vader als dagelijksche bede de smeeking op de lippen hebben gelegd: »Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze*. Niemand zal toch onderstellen, dat Jezus in dit gebed, dat hij ons voor eiken dag op de lippen legde, met zulk een nadruk een bede zou hebben ingelascht, die slechts een zeer enkel maal, en bij hooge uitzondering, te pas kwam. Zoo b.v. is er in het Onze Vader geen bede voor krankheid en ziekte. Onze conclusie hier kan daarom geen andere zijn, dan dat de bedreiging van de gevallen Engelen tot onze dagelijksche gevaren behoort, en dat we daarorn dagelijks de bescherming van onzen God tegen dit gevaar behoeven. En ziet men hieruit, hoe de gevallen Engelen eiken dag contact met ons zoeken, zoo volgt hieruit dan toch van zelf, dat met name de heilige Engelen die voor ons waken en ons beschermen, eiken dag, ja als ware 't ieder oogenblik, over ons waken en ons be schermen.

Het verband tusschen de Engelenwereld en onze levenswereld op aarde staat bij Jezus steeds op den voorgrond. Denk slechts aan de bede : »Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde». In het Onze Vader spiegelt zich ons dagelijksch leven af, niet hetgeen slechts bij uitzondering in ons leven voorkomt. We bidden om ons dagelijksch brood, en zoo ook om voorziening in allen nood, die eiken dag in ons leven op aarde voorkomt. Het mag daarom niet anders verstaan, of ook ons contact met de wereld der Engelen, zoo booze als goede, is iets wat tot ons dagelijksch leven behoort. Vanzelf echter is hierbij ingesloten, dat dit contact met de hoogere wereld verschilt en uiteenloopt naar'mate het een ordinair of een bijzonder karakter aanneemt. Al is er eiken dag verzoeking van den boozen Engel, die aan de deur van ons hart aanklopt, zoo behoeft het toch geen nadere aanwijzing, dat we den éénen dag ternauwernood iets van de demonische verzoeking bespeuren, terwijl er een dag kan komen, dat de verzoeking waaraan we bloot staan, een bijzonder fel karakter zal aannemen. En juist zoo als het nu is met den invloed die van de demonische, d. w. z. van de gevallen Engelen op ons uitgaat, juist zoo staat het ook met den beschermenden invloed, dien we van de keiligeKngélen ondervinden. Ook diebescherming kan den éénen dag sterk sprekend, en den anderen dag naüwlijks merkbaar zijn. En zoo nu komt 't, dat we den eenen dag van die bescherming der goede Engelen bijna niets ontwaren, en dat ze daarentegen een volgenden dag ons zoo machtig aangrijpt, 't Best zien we dit aan Jezus zelf, hoe de aanval van Satan op Jezus, en zoo ook de Engelenwacht in Gethsémané, een exceptioneel karakter droeg, al naar gelang de aanval van Satan forscher was.

Is dit nu zoo, dan behoeft 't wel geen betoog, dat het gevaar van demonische extravagantiën al sterker zal worden, hoe meer de Voleinding nadert, en hét tusschen God en Satan op een laatste worsteling gaat Het is daarom volkomen natuurlijk, dat het ons in Openb. XIV zóó wordt voorgesteld, dat bij den overgang van de Bazuinen op de Phiolen, de actie der kwade Engelen eenerzijds, maar dan ook de actie der goede Engelen daartegenover, klaarder en vollediger uitkomt. Het zou onnatuurlijk zijn geweest, indien de heilige Engelen zich in die ure van het hoogste gevaar, niet met dubbelen nadruk hadden opgemaakt, om de macht van het Booze af te weren. Er kan daarom niets vreemds in liggen, dat de heilige Engelen ons hier worden voorgesteld, als rusteloos waken'de voor de eere Gods en voor de behoudenis der uitverkorenen. En is dit zoo, dan is het even vanzelf sprekend, dat deze heilige Engelen hier meer dan anders op den voorgrond treden, en als met den vinger worden aangewezen. Ze zijn er nu niet maar, en het is niet genoeg te laten uitkomen, dat ze ter behoudenis werkten, doch het moest ook aan het licht treden, dat hun gestadige werking uitging, om de volvoering van Gods plan door te zetten en hierbij de geloovigen te beschermen, en dan ook omgekeerd om Gods toorn tegen het onheilige zichtbaarder te doen uitbreken. Er kan alzoo niets bevreemdends in liggen, dat hier, niet ter loops, maar als een noodzakelijk en indrukwekkend gebeuren, de actie der Engelen naar voren treedt, om Gods Raad te laten doorwerken. Engelen hebben dit eigenaardige, dat ze geheel onzichtbaar en onmerkbaar hun heilige functie in het volbrengen van hun Goddelijke last kunnen waarnemen, doch dat ze ook anderzijds, wanneer de toestand dit eischt, zich waarneembaar kunnen maken, gelijk dit b.v. bij den Engelenzang in Efratha's velden, en later bij de Verzoeking van den Christus in de woestijn, en nog later in Gethsémané plaats greep, In dit verband nu was het volkomen natuurlijk, dat de actie der Engelen sterk naar buiten drong en alzoo in de realiteit tich te openbaren m o R m e h d g z h e b z t o z i h e g B m P t d a s o m g G d b s d m m a u z w d w v z v t had, toen na de Bazuinen de Phiolen zouden optreden. Hiermede toch schreed het groote proces der Voleinding een aanerkelijke schrede verder door, en kon het chier niet anders, of hier moest zich op reeder schaal herhalen, wat bij de Verzoeking in de woestijn en zooveel meer, zich had voorgedaan, d.w.z. de Engelen moesten in hun heilige functie uit het onzichtbare in de zichtbaarheid uittreden.

Dit alles nu, en daarop komt't hier aan, heeft met de opeenvolging van de Zegelen, de Bazuinen en de Phiolen niets uitstaande. Deze intreding van de actie der Engelen is het gansch gewone; alleen met dit onderscheid, dat wij in den regel van deze actie der Engelen niets gewaar worden, en dat deze actie slechts in bijzondere gevallen zich aan onze menschelijke waarneming aandient. Wat daarentegen als profetie in de drie reeksen der Zegelen, Bazuinen en Phiolen zich aankondigt, draagt een geheel op zich zelf staand profetisch karakter. Hierbij lette men er vooral op, dat hetgeen men Apocalypse noemt, op zichzelf niet anders beteekent Azn profetie. Apocalypse is het afnemen van het deksel der verborgenheid van wat voor ons nog verborgen was, en wil derhalve niets anders geven dan profetie, maar profetie van eeri bepaald karakter, en wel van zulk een karakter, dat ze ons de laatste dagen der Voleinding in duidelijke trekken voorhoudt. Met de gewone inwerking van de Engelen op ons leven heeft dit alzoo niets uitstaande. Zulk een profetie of apocalypse gunt ons een dieperen blik in de naderende toekomst, en geeft de vaste volgorde aan, waarin de komende gebeurtenissen op elkander volgen zullen. Vandaar de vaste loop der naderende dingen, die begint met de Zegelen, waarin Gods Raad zich ontvouwt. Die Zegelen worden dan opgevolgd door de Bazuinen, die den machtigen strijd aankondigen welken door Gods oordeel tegen de zondige wereld wordt opgezet. En als 't dan kentert en kap telt, en de bestaande orde van zaken door de Phiolen ondergaat en overgaat in de vernietiging van wat zich tegen God had aangekant, dan is hierin het proces ook ten'einde gebracht, en kan er niet anders meer komen, dan de ondergang van het bestaande en het triumfantelijk zich vertoonen van de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel. Onderwijl echter gaat de actie der Engelen, evenals die der Demonen, gestadiglijk voort, en het is nu die steeds doorgaande actie van het ngelenheir, die ons in Openb. XIV met achtigen aandrang geteekend wordt.

Het proces hier op aarde volgt zijn verrdenden gang. Eerst ontsluit zich het aadsbesluit Gods in de zeven Zegelen. Daarna breekt de strijd uit tusschen de acht Gods en de macht der Demonen, n deze strijd wordt ons geprofeteerd in . et verloop der zeven Bazuinen. Immers e Bazuinen zijn hier wat voor ons de eblazen hoorns en de geroffelde trommels ijn. Onder Israel blies men, als 't op de eftige worsteling aanging, geen hoorns n sloeg geen trommels, maar blies steeds azuingeschal. In dien zin nu genomen ijn ook. hier de zeven Bazuinen de zeven rompetgeschallen, waarmee telkens de strijd p leven of dood zich opent. Zijn nu die even Bazuinen volledig uitgeblazen, dan s de worsteling tusschen de twee alles beeerschende geestelijke machten tot haar inde gekomen. De heirschare Gods heeft etriomfeerd, en de heirschare van den ooze is bezweken. Vandaar nu, dat oniddellijk op de zeven Bazuinen de zeven hiolen volgen, die 't laatste eindtafereel e aanschouwen geven, waarin voor eeuwig e onheilige machten ondergaan en God ls de Almachtige triumfeert.

Hoofdzaak blijft derhalve, wél te vertaan, dat hetgeen in het XIVe hoofdstuk ns wordt voorgehouden, niet op aarde, aar daarboven, in den hemel, plaats rijpt. Eerst vernemen we wat het Lam ods-doet, en als meeleeft met wat op eze aarde staat te gebeuren. Maar hiertoe epaalt zich dit meeleven van de heirchare daarboven niet. Ook in de koren er Engelen is warme actie. Ook zij leven et hetgeen op aarde te gebeuren staat, ede. Die machtige actie die op onze arde staat te komen, zal toch van Boven itgaan, en de Engelen Gods die hierbij ullen optreden, leven vooruit reeds in bij at te gebeuren staat. Ze kennen de rol, ie hieriri door hen zal mogen vervuld orden, en zoo leeft nu reeds in hunne oorstelling, al wat straks mede van hen al uitgaan. Ze leven in dit alles reeds ooruit in. Ze behoeven niet te wachten, otdat ze als met oogen zullen zien wat staat

plaats te grijpen, maar ze zien en voelen reeds nu als vooruit, wat te komen staat. En zoo wordt dan achtereenvolgens, in een geheele reeks gezichten, voor hen levendig, wat eenmaal de historische afloop van het leven hier beneden zal zijn. Het eerste is, dat het Evangelie niet beperkt zal blijven tot den kleinen kring, die in Johannes' dagen de Blijde boodschap ontvangen had, maar dat straks het Evangelie uitgaat naar allen die op aarde wonen, naar alle geslacht en natie. Eeri heerlijke profetie, die gepaard gaat in vs. 7 met het vermaan, om van de ijdelheid af te laten, en God van alles eere te geven. Tegenover dit vreugdegeroep komt dan in de tweede plaats (zie VS. 8) het nederzien op het gevallen Babyion, waarmede niet juist het aloude Babel, maar de.geheele onheilige wereldmacht wordt bedoeld. De engel die daarna komt, doet zien, hoe de beslissing van wat door het eeuwig Evangelie gered, en met Babels ondergang ten verderve gaat, aan het Beest hangt, dat in den Antichrist op zal treden. Hiervan zal de beslissing zich aankondigen. Al wat voor het Beest van den Antichrist kiest, gaat voor eeuwig ten onder. En daartegenover spreekt vs. 12 dan van de lijdzaamheid der heiligen, die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus. Vandaar de last dien J_ohannes ontving, om 't nu reeds neer te schrijven: ïZalig zijn de dooden, die in den Heere sterven van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid, en hun werken volgen met hen« (vs. 13).

Hierna verschijnt nu in dit visioen de Christus ten tweeden male. Een wolk beweegt zich door de hemelen, en op die wolk was de Zoon des menschen gezeten, nu niet als het Lam dat lijdt, maar als de gekroonde Koning die triomfeert, en daarom den sikkel in de hand houdt, die wat niet blijven mag, zal te niet doen en verderven ïwant de ure om te maaien was gekomen, dewijl de oogst der aarde rijp was geworden* (vs, 15). Straks grijpen ook de Engelen den sikkel, en maaien gelijk de Christus maaide. Zoo worden de druiven van den wijngaard der aarde in de groote • wijnpersbak van Gods toorn geworpen, en bet eindtafereel is, dat er menschenbloed tot aan de toomen der paarden uit de wijnpersbak uitstroomt, en zulks zestienhonderd stadiën ver. Ontzettend beeld van wat eens de ondergang der afvallige en voor bekeering onvatbare wereld zijn zal. Dit alles nu wordt daarboven in het Engelenheir reeds bij voorbaat aanschouwt, als de voorafspiegeling van wat 't eens in de ure der Voleinding zijn zal. Het is er nog niet. Het toeft nog. Maar in de sfeer der Zegelen wordt het reeds vooruit gezien, en dit werd aan Johannes nu in beeld getoond.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's