Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Neigende tot Zich ons hart.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Neigende tot Zich ons hart.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Neigende tot zich ons hart, om in alle zijne wegen te wandelen, en om te houden alle zijne geboden, en zijne inzettingen, en zijne rechten, dewelke Hij onze vaderen geboden heeft. I. Kon. VIII: 58.

Salomo’s gebed bij de inwijding van den Tempel te Jerusalem blijft iets raadselachtigs, zoo men op zijn zedelijken val 'en zijn ouderdorn ziet.

Hoe meer ge zijn Tempelgebed met geestelijk oog doorgluurt, des te meer verrast het u, dat reeds toen ter tijd een kind des menschen zoo innig diep in de mystiek van 't-hart voor God kon indringen. Mpn voelt aan de wijze en aan den toon, waarop hij zijn gedachten uitte, dat hem in zeldzame mate hoogere bezieling ten deel - viel. Hij toch had bij zijn optreden als Koning om wijsheid gebeden, en juist in dit Koningsgebed, waarmee de Tempel werd ingewijd, gevoelt ge hoe teederlijk die bede om hooger wijsheid verhoord werd.

En hierbij taste men niet mis.

Velen beelden zich in, dat Salomo's hooge wijsheid schier eeniglijk uitkwam in het rijke inzicht dat hem gegund was in de wereld der natuur, in het leven der dieren en in de onderlinge verhouding der stoffen en krachten, waarom men zich dan ook veelal op den Prediker en de Spreuken beroept.

Doch al moet erkend, dat ook hierin, althans voor die oude tijden, een glans van kennis schitterde, toch vergist men zich, zoo men hierop in de eerste plaats het oog richt. Ook geestelijk stond Salomo's inzicht, bij zijn eerste optredei), - zoo verrassend hoog, en met name zijn heerlijk gebed' bij de inwijding van den Tempel ontplooit zulk een weelde van geestelijk gevoel en geestelijk doordenken.

Met name spreekt dat zich uit in de bfde, die we voor deze-Meditatie ter overdenking kozen en waarin van Jehovah gesproken ' wordt, als »neigende tot Zich ons hart".

Breed zelfs zet Salomo deze bede uit. Zoo toch heet 't: »De Heere onze God zij met ons gelijk Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, en Hij begeve ons niet, neigende tot Zich ons hart, om in al zijn wegen te wandelen."

Ons zou 't consequenter hebben toegeleken, zoo er omgekeerd gestaan had: meigende tot ons zijn hart, ter onzer behoudenis."

Maar zoo staat 't er niet.

Er is geen sprake van, dat Hij zijn hart tot zijn volk neigt, maar heel anders dat Hij ons hart neigt tot Zich.

De toeneiging 'des harten laat zich, over en weder, hier vierzijdig denken.

De eerste onderscheiding die. hierbij opkomt, is dan dat öf God zijn hart naar ons toeneigt, of dat wij ons hart neigen tot onzen God. Maar aanstonds volgt hierop dan de tweede onderscheiding, en wel deze, dat wij óf zelve ons hart naai onzen < ? ö(f.toeneigen, oftewel dat 't God is, die op mystieke wijze, ons hart in zijn hand neemt en overbuigt naar Zich; en van dit laatste alleen is hier sprake.

De oorspronkelijke, natuurlijke verhouding ware uiteraard geweest, dat van onzen God zulk een onweerstaanbare aantrekking op ons hart uitging, dat we, om 't zoo uit te drukken, van God niet konden afhouden.

Vooral bij jeugdige verliefdheid komt dat onder menschen voor. Een jong man komt dan voor 't eerst en onverwacht in aanraking met een jeugdig meisje, en de indruk dien dan 't meisje op den jongen man maakt, kan zoo overweldigend zijn, dat hij haar beeld niet meer van zich kan zetten, dat 't hem veeleer overal vervolgt, en dat geheel zijn innerlijk wezen naar haar toeneigt. IDaar speelt en spreekt dan zelfs zekere hartstocht in, maar ook als we den vrome naar zijn God zien neigen, ' behoeft volstrekt niet alle hartstocht weg te worden gedacht. Zal 't goed met ons zijn, dan moet er zelfs een trekken naar God aan ons hart gevoeld worden, en moet 't een enkel maal uitkomen, dat dit trekken van onze ziel naar God ons overmeestert, en sterker doorzet dan wij 't onszelf verbeelden kunnen. Alleen kiest de Schrift, waar van de liefde voor God sprake is, niet het woord van trekken, maar het teederder woord van neigen. Maar dan toch altoos in dien versterkten zin, dat er geen weerstand kan geboden worden, en innige zielsverbintenis

Doch ook bij den jongen man en het voorwerp zijner liefde bespeurt ge dan tweeërlei werking: of dat hij de aantrekkingskracht niet kan weerstaan, die van de jonge maagd op zijn hart uitgaat, oftewel dat zij zich gewonnen geeft, zoo als de jonge man haar boeit.

Wat nu, zoo ge dit op God en zijn menschenkind overbrengt, hierbij verrassend aandoet, is dat God zich tot ons keert, om op ons hart beslag te leggen.

Ge zoudt zeggen, de aantrekkingskracht die van God op ons hart moet uitgaan, is zoo overweldigend en albeheerschend, dat ons hart aanstonds voor onzen God gewonnen moet zijn, of dat althans de aantrekkingskracht die van God op ons uitgaat, zoo doordringend moest werken, dat het ons bijna ondoenlijk ivas, ook maar een oogenblik ons hart aan God te ont^ trekken. In niets komt dan ook het demonisch karakter van de zonde zoo sterk uit, als in de onverschilligheid waarin ge vaak d^n mensch voor zijn God ziet verkeeren, ook al werd hij tot zijn kennisse ingeleid.

Behoort ge zelf tot de begenadigden, die in geloof wandelen mogen, dan weet ge hiervan genoeg aan uzelven. Ge kent zeer! zeker oogenblikken, dat heel uw ziel dorst naar den Heilige, maar ook, helaas, maar al te zeer tot zelfs halve dagen, dat er geen heimwee, geen passie, geen verzuchting uit uw ziel naar uw God opgaat.

Het staat dus alzoo, dat gij in uw nietigheid tegenover den driemaal Heilige in zulk een verhouding verkeert, dat uw God u van oogenblik tot oogenblik als met magnetische kracht tot zich trekken en aan zich boeien moest, en dat ge toch feitelijk van Hem gescheiden ligt, eer.die magnetische kracht weerstaat, dan dat ge er gevolg aan geeft; en nu wordt 't de vraag, of-gij weer, dank zij uw wedergeboorte, naar uw God als zult zuigen en trekken, dan wel of ge nog altoos verzet en weerstand zult bieden, en afdolcn zult van wie u eeniglijk boeien moest.

En zoo nu de vraag gesteld, dan betuigt Salomo hier zoo inniglijk teeder^ dat het ten sloue toch weer uw God is, dié 't doet, en die op mystieke en verborgen wijze uw hart neigt naar Zich.

Gij staat in uw armoede tegenover dien rijken God, en blijft van verre staan, en ' die rijke God, die u niet van noode heeft, buigt zich naar u over, en neigt u tot Zich, en zulks door trekkingen van den Heiligen Geest.

Bedoelt dit nu, dat zulks een enkele maal, en als bij uitzondering, zoo voorkomt? Mag gezegd, dat op zichzelf de wedergeborene, zoo hij aan zichzelf werd overgel3, ten, zich als aan zijn God geboeid zou gevoelen? Zou in den regel, na de wederbaring, geen verdere actie van God op onze ziel noodig zijn?

Zoo zegt men het vaak, en zoo stellen niet weinigen het zich Voor. En toch, zoo is 't bij niemand. Er is nimmer in de zaliging één voorkomende werkeloosheid van Gods zijde, dat de actie eigenlijk-van ons zou uitgaan. En zulks zoomin vóór als na de wederbaring.

Onze God is in 't werk der zaliging nimmer één enkel moment rusteloos of zich terugtrekkend, zoo, dat de actie aan ons zou zijn overgelaten en, van ons alleen zou moeten uitgaan.

Het is juist omgekeerd.

Uw God werkt altoos door, tot ge eenmaal ingaat in het Vaderhuis. En nu moet er zeer zeker onzerzijds een actie zijn die hieraan beantwoordt, en hierop terugslaat. Edoch, en dat nu is 't, waarop 't hier aankomt, die actie die uit ons zich naar God toebuigt, vindt haar oorsprong niet in ons innerlijk ik, maar in de actie die door God in onze ziel gewrocht wordt.

Niet wij bewegen ons hart naar God toe; maar 't is onze God die uit ondoorgrondelijke liefde ons hart naar Zich toebuigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Neigende tot Zich ons hart.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's