Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLXXIV.

ACHTSTE REEKS.

XIX.

En de rook van hunne pijniging gaat öp in alle eeuwigheid, en zg hebben geene rust dag en nacht, die het Beest aanbidden en zgn beeld, en zoo iemand het merkteeken zgns naams ontvangt. Openb. 14:11.

Worde nu steeds in dit kapittel voor oogen gehouden, dat het hier aan Johannes verleende visioen, een visioen dat door hem aan de Kerk op aarde moest worden ter kennisse gebracht, in hoofdzaak strekt, om hem, en door hem heel de Kerk van Christus, tot aan het einde toe te doen verstaan, dat na de Bazuinen nog wel de Phiolen volgen, maar dat de zaak dan daarmede ook uit is, en niet verder doorgaat. Dit hoofdpunt, waarop het hier aankomt, staat in VS. 7 zeer duidelijk aangegeven. Daar toch vernemen we niet alleen dat neel de Schepping Gode eere heeft te geven, maar zeer bijzonderlijk, ^dat de ure zijns oordeels alsnu gekomen is, " Na de Zegelen, was het einde er nog niet, want toen moesten de Bazuinen en Phiolen nog komen, en evenmin was het einde er na de Bazuinen, want toen wachtte het nog op de Phiolen. Na de Phiolen daarentegen komt er niets meer. Dan is het einde er. Doch zelfs deze algemeene uitspraak-is niet genoeg. Van het komen van het einde is toch ook in de voorafgaande visioenen keer op keer gewaagd. Hier echter is het sterk dringende dé^rin gelegen, dat nu niet maar het einde in het algemeen, noch zelfs dat het jaar Man het einde komende is, maar dit veel bepaalder, ja, zóó bepaald, dat er nu aan Johannes wordt ter kennisse gebracht: Het zal nu op het uur gaan. Er staat toch: „de ure zijns oordeels is gekomen", d.L de grootst denkbare praecïsiteit. Zoo beslist wordt het aan Johannes geopenbaard, dat er na de Phiolen niets meer komt dan het oordeel zelf, met zijn ontzettende en beslissende gevolgen. Op de wetenschap van dit allesbeslissende feit moet het volk des Heeren nu worden voorbereid. Hetmoetvaststaan, dat, tot op het uur toe, alsdan de Voleinding een voldongen feit zal zijn. Vandaar datdeze betuiging dan ook niet uitgaat van een der volgende zeven Engelen, maar aanstonds door den eersten Engel op den voorgrond wordt geplaatst. Het volstrekt uit-zijn van de historie is toch de hoofdzaak van wat dit geheele visioen aan Johannes en aan de Kerk op 't hart moest binden. Hoe lang ook van te voren reeds op de Voleinding gedoeld en gemunt was, er lag toch ^toos nog een zekere periode tusschen wat plaats greep en die volstrekte Voleinding in. Doch dit heeft thans uit. Van verschuiving noch uitstel kon thans meer sprake zijn. En het is op dit groote feit, dat door dit in hoofdstuk XIV gegeven visioen alle aandacht wordt saamgetrokken. Zoo licht had de verwachting ingang kunnen vinden, dat ook na de Phiolen nogmaals een nieuwe periode van uitstel of van voorbereiding zou intreden. Dit echter wordt hier in volstrekten zin afgesneden. Het drietal is ook hierin het doen Gods de majesteit. Drie in aantal moesten de komende perioden zijn, maar alle hoop en alle uitzfcht, alsof ook na aSoop van deze drie perioden zich nog een nieuwe reeks gebeurtenissen ontsluiten zou, moest, om alle misleiding en alle valsche voorstelling te voorkomen, dan nu ook definitief worden afgesneden, en het is met dit doel, dat in hoofdstuk XTV dit waarschuwende visioen geopenbaard is. Vergis u niet, misleid u zelven niet. Na de Phiolen is het einde, en zou alle hoop op nieuw uitstel niets dan zelfbedrog zijn. En het prachtige hierbij is, dat deze stellige mededeeling aan Johannes te beurt valt, niet als profetie, maar door hem een blik, een inzicht ' te gunnen op wat in den hemel daarboven en wel door den Christus en zijn Engelen hiervan verhandeld wordt. Niet van deze aarde, maar uit den hemel zal ten deze de groote actie uitgaan. Over den loop van het gericht wordt door den Christus met zqn getrouwen gesproken en gehandeld, om op het gegeven oogenblik uit den hemel de werking naar de aarde te doen uitgaan, en het is in dit hemelsch concilabuul, als we ons zoo mogen uitdrukken, dat dit eenig schoone kapittel ons verplaatst.

Heeft nu de eerste van de zes Engelen in zijn visioen weergegeven, hoe in het hemelsch conciliabuul alles geschiedt wat noodig is, om het Evangeh'e naar de menschheid in haar organischen samenhang van geslachten, natiën en volken te doen uitgaan, en hoe als gevolg hiervan het oordeel komt en zich uit den hemel naar de aarde toebeweegt, dan is hiermede de roeping van dezen eersten Engel ook voleind, en komt nu in vs. 8 het optreden van den tweeden Engel. En van dezen heet 't dan: »En daar is een andere Engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babyion, die groote stad, omdat zij uit den wijn des tooms harer hoererij alle volken gedrenkt heeft." Men gevoelt de tegenstelling tusschen wat de eerste Engel hooren liet, en hetgeen deze tweede Engel vernemen doet. De eerste Engel lief zich hooren over wat strekken zou om de Kerk van Christus tot haar rijkste openbaring te brengen. Hij sprak van het Evangelie, dat van Christuswege onder de volken uitging en van geheel het organisme der menschheid, dat dank zij dit Evangelie, weer " in zijn oorspronkelijken samenhang in geslachten, natiën en volken zou opleven. De eerste Engel verspreidde dan ook licht over wat de behoudenis van Gods uitverkoren volk zou teweegbrengen. Thans echter met den tweeden Engel keert het visioen zich van het uitverkorene en te zaligen volksgehecl af, en doet alsnu visionair doorleven wat in het leven der menschheid zich juist op vlak het tegendeel saimtrekt, niet meer op 't uitverkoren volk, maar integendeel op de menigte, die in verdoemenis zal ondergaan. Nu toch heet 't met, dat 't Evangelie komt, maar vlak omgekeerd, dat zij 5 gevallen is, ja, gevallen, Balylon, de groote stad", en zulks wel hierom, somdat ze alle volken uit den wijn des tooms harer hoererij gedrenkt heeft«.

Wat nu is hier onder dit groote Babyion te verstaan ?

Dat niet gedacht kan worden aan de oude stad Babylon, die eens geheel de landstreek van Tiger en Euphraat beheerschte, spreekt van zelf. Wat bier toch omtrent Babyion betuigd wordt, vormt een visioen, dat Johannes op Pathmos vernam, toen de nieuwe bedeeling reeds was ingegaan, en er van het oude Babyion en van zijn wereldmacht geen sprake meer was. Dat oude Babyion was door de Perzen verwoest, en na de Perzen hebben hier Alexander met de Grieken huisgehouden. De eens aldaar opgekomen grootmacht was geheel uiteengespat en vernietigd. Denk slechts aan Antiochus Epiphanes. Eeuwen later waren de Romeinsche machthebbers hier verschenen, om alle stammen van het Rijk van Alexander den Groote aan zich te onderwerpen. De Romeinen hadden ook het heüige land geheel ingenomen, en het was hun Satraap die op Golgotha het Kruis voor Israels Messias had opgericht, en in het jaar 70 was het hun veldheer, die Jerusalem innam en schier geheel verwoestte. Waar hier nu tot Johannes, nogmaals een kwart eeuw later, van Babylon's val wordt gesproken, zou het uiteraard geen zin hebben, hierbij terug te denken aan de inneming van Babyion vijf eeuwen vroeger door Cyrus. De letterlijke opvatting kan alzoo geen oogenblik steek houden, en onder Babyion-is hier niet te verstaan de eens zoo machtige wereldstad van Mesopotamië, maar moet in overdrachtelijken zin verstaan worden die wereldmacht, die alle eeuwen door, zich tegenover het Godsrijk, tegenover den Christus, en tegenover de Kerk des Heeren gesteld heeft Dat deze Gode-vijandige wereldmacht met den naam van Babyion wordt aangediend, kan niet bevreemden. Het had Gode beliefd de schepping van ons menschelijk geslacht niet in Europa, noch in Afrika, maar in Azië te volbrengen, en zulks ook niet in het reusachtige China of Voor-Indië, maar in het middenpunt van het groot-Aziatisch werelddeel. Alzoo juist in diestreek, waarin later het groote Babylonische Rijk is opgekomen. Ook in.andere deelen der wereld moge de afval van ons geslacht van God op jammerlijke en droeve wijze zijn toegegaan, en nóg steeds voortgaan, maar dit alles nam het feit niet weg, dat èn de schep)ping van ons menschelijk geslacht, èn de afval van God door de zonde, in dit middenpunt van Azië had plaats gegrepen, en dat als noodzakelijk gevolg hiervan, de eerste formatie van de volkenof natiën hier begonnen was. Wat de Schrift ons van Babels torenbouw meldt, stelt de beteekenis hiervan in duidelijk licht. De machthebbers, die er in slaagden in Mesopotamië de eerst geordende staatsinrichting tot stand te brengen, zagen van meet af het gevaar in, dat hun macht bedreigde, zoo de massa hen verliet en naar Oost en West, naar Noord en Zuid de wijde, geheel voor hen openstaande wereld intoog. Deze drang om zich naar alle kanten heen te verspreiden, lag in Gods bestel. De zin en neiging hiertoe moest opkomen, doch dit zou dan ook tengevolge hebben, dat het vooralsnog dicht bevolkte land, om Babyion heen, j allengs ledig liep, en dat andere, allicht gevaarlgke volkscentra zich rondom saamtrokken. Zoo zag men - "at 't gaan kon. Zoo moesfr^feet gaan naar ^ods bestel. En zoo is het toegegaan in de historische werkelijkheid.

Juist hiertegen echter heeft toen de Overheidsmacht in Babel zich trachten te verzetten. De steeds aangroeiende massa mocht zich niet verspreiden, en mocht niet naar allen kant uittrekken. Veeleer moest het alles onder de macht van Babylons Overheid blijven, en de machthebbers in Babel zouden zoodoende allengs geheel de wereld beheerschen. Doch dit hun plan stond lijnrecht tegen het plan des Heeren over. In het plan Gods lag de vrije, rijke ontwikkeling van heel ons menschelijk geslacht over heel het aardrijk, in allerlei volken en natiën, die in geordend verband hun weg door de eeuwen zouden zoeken; in het plan van Babels machthebbers lag 't daarentegen, - om die vrije ontwikkeling te keeren en te stuiten. Desnoods door wapengeweld, moest 't al op 't nauwst saamverbonden en één blijven. Den Vorst van Babyion moest heel het menschelijk geslacht behooren, en niet Grods plan, maar diens plan zou doorgaan. Dit plan heeft God toen verbroken. De torenbouw van Babel, die aan dit onheilige plan dienstbaar was gesteld, werd te niet gedaan Uit den hemel kwam de macht, die den torenbouw stuitte. Van dat oogenblik af nam de verspreiding van de natiën en geslachten over heel het aardrijk een aanvang. En zoo toont de Heilige Schrift ons, hoe 't deze verwoesting van Babels toren en deze spreiding der volken was, die geheel het verdere leven der mensch'*ieid heeft beheerscht. Op zichzelf niet geestelijk, doch veeleer uit natioiiaal politiek, maar toch ook tijdelijk geestelijk, in zooverre dat van God afgedoolde Staatsieven ee& valsehe religieuse macht tegenover de ware religie zocht te plaatsen, en zoo alle afgoderij, en de met haar gepaard gaande demoralisatie, een wereld moest doen opkomen, die lijnrecht tegen het heilige over stond.

Dit stellen nu van een alles beheerschend levensbeginsel en van een daarop gebouwd wereldplan, dat vlak tegen den-raad Gods inging, was, gelijk niet nader behoeft aangetoond, geen plaatselijke gebeurtenis, die tot een enkel volk bepaald bleef, maar een wereldgebeurtenis, die alle eeuwen door onder alle volken zou nawerken. Nawerken, en zelfs nog verder doorwerken, als in de komende eeuwen Babyion zelf had opgehouden mee te tellen, en zijn machtige rol door geheel andere machthebbers zou zijn overgenomen. Doch welke 't alles omkeerende verhoudingen hierbij ook intraden, toch bleef het alle eeuwen door den ouden Babylonischen karaktertrek dragen, en kan zelfs nu nog even beslist gezegd, dat 't alles in Babels woelen en bedoelen zijn oorsprong vond Dit nu is de oorzaak van het anders vreemd aandoende gebeuren, dat de Heilige Schrift tot op de laatste ure der Voleinding geheel de tegen God overstaande wereldmacht steeds onder den naam van Babyion of Babel laat optreden; en wel bepaaldelijk als de stad, de groote stad Babyion. Het ^ Babyion niet meer, want van Babel bezitten we niet anders dan overgebleven bouwvallen, maar 't blijft al Babyion heeten, omdat in Babels woelen het groote, allesbeheerschende uitgangspunt lag voor de geheele wereldontwikkeling. Hier begon het, van hier uit heeft 't zich naar aUe andere Groot-Staten overgeplant. En hoe 't zich ook spreidde en verdeelde, en in den vorm wijzigde, toch bleef het alles zich uit den éénen ouden wortel omhoog heffen, droeg steeds allerwegen gelijke vrucht, en beheerscht feitelijk thans nog even stellig als in Babylon's en Rome's dagen geheel den gang van ons menschelijk leven. Van de groote ^tad Babyion wordt dan ook niet gesproken, alsof de vestingen van die stad alle Goddelijke heerschappij weerstaan zouden. Dat had Cyrus' inneming van Babel wel anders geleerd. Neen, het wijzen op Babel als die ygroote stadt heeft een geheel andere beduidenis. Het wijst name-Ujk op het principieele verschö tusschen den invloed, die op ons menschelijk leven van het platteland en van de groote steden uitgaat, en zich veelal juist in de meest bevolkte wereld saamtrekt. New-York beheerscht het leven van Amerika, en in Europa is het buiten kijf, dat Londen, Parijs, Berlijn en Weenen vier groote kapitale steden zijn, waarvan de geest der volken uitgaat. Zoo nu was het ook oudtijds. Van het "Keizerlijk Rome ging de beheerschende invloed in Paulus' dagen uit, reden waarom de apostel er zoo op stond uist in Rome met het Evangelie op te treden. En zoo nu kan en moet even stellig erkend, dat in de oade dagen van het eerste opkomen der wereldmacht, de groote invloed op de vorming van het menschelijk leven uitging van Babel. Hier in Babel is het groote kwaad begonnen. De onheilige beginselen, waaruit 't demonische opkwam, zijn van hieruit de wereld ingedragen. En uit dien hoofde is het geheel natuurlijk, en als vanzelf sprekend, dat de naam van Babyion als de groote wereldstad tot den einde toe de historische naam zal blijven, om wat tegen God inwroet in * een demonisch wereldleven, in zijn oorsprong, in zijn voortgang en in zijn eigenaardige tj'peering te doen uitkomen. In het machtige leven der groote wereldsteden lag van meetaf de bron, waaruit de afval van God en de demoralisatie is opgekomen. Waar zich dit nu ook v^ertoont, zoo is het toch alles in beginsel met wat in Babyion opkwam, één. En zoo blijft de naam Babyion, en met name Babyion als de groote stad, de nooit uitstervende naam, om het demonisch verzet der zondige wereld tegen haar God aan te geven.

Die nawerking van het oude Babyion is thans nog geenszins gestuit. Veeleer mag gezegd, dat 't al den schijn heeft, alsof in de revolutionaire geestes'sringen van onzen tegenwoordigen tijd, deze geest van het oude Babyion op vroeger nauwlijks gegiste wijze doorbreekt. Wie de historie van het oude Babyion nagaat, voelt hoe hier nog altoos nog zekere religieuse behoefte nawerkte. Abraham de patriarch was uit het land van Babel naar Palestina getogen. De wijzen uit bet Oosten bij Bethlehem's kribbe spraken nogmaals van een godsdienstige behoefte, die zich in Babyion steeds bleef openbaren. Zelfs bij Nebucadnezar en Belzazar kunnen we opmerken, hoe steeds in die streken, althans in de oudheid, iets van het Paradijs ten goede nawerkte. Maar juist dit zou niet aanhouden. Dit nog te waardeeren bijmengsel zou steeds in beteekenis afnemen, en allengs zou de tijd naderen, dat de tegenstelling tusschen het hemelsche van den Hoogen God en de bestaande wereldidee der onheilige wereldmacht haar toppunt bereikte. Daarvan nu is 't dat deze tweede Engel gewaagt. Het is deze tweede Engel die ons inzicht geeft in het besliste weten, dat in den hemel de gedachten \-ervult, hoe, als 't einde komt, deze ontzettende Babylonische geestesmacht tot volkomen vernietiging zal komen, zoodat de wanhoopskreet vanBabylon heel den 'nemel door zal klinken, en uit den hemel daarboven tot op onze aarde neer zal dreunen. Zoo hooren we dan nu ook, hoe in den hemel daarboven, de Christus en zijn Engelen den glans reeds zien doorbreken van de toekomst, waarin het met Babel en den geest van Babel voor altoos uit zal zijn. Het woord «hoererij* wordt hier bij > den wijn des tooms* gebezigd, om aan te dulden, dat de zondige wereldmacht zich er steed». op_heeft toegelegd, om den geest der menschheid als in een staat van dronkenschap te verdwazen; om te doen gevoelen hoe deze staat van onheilige opgewondenheid het heilig karakter van teedere liefde in brooddronken wellust verkeeren deed; eo hoe het de toom Gods is, die zich, eeuw in eeuw uit, tegen deze onheilige demoralisatie van het menschelijk leven gekeerd heeft. Zoo komt ook hier in VS. 8 elk woord tot zijn recht, en heeft elk woord beteekenis, altoos mits men niet poogt dit kapittel op onze aardsche saamleving te doen slaan, maar erkent, dat het hier betuigde verhandeld wordt daarboven, in de saamleving van Christus met zijn heiligen.

Volgt hierop nu de derde Engel, dan hooren we d& zexiy met een groote stem*, uitroepen wat hij te betuigen had. Van dit roepen met teen groote stemt, was geen sprake bij den eersten Engel bij de verkondiging van het Evangelie, maar eerst bij het intreden van VS. 7, toen > de ure des oordeels* was gekomen. Er ligt alzoo in die bijvoeging van die groote stem die we ook in VS. 15 en vs. 18 vinden, een uitdrukking van den toom, die in het leven daarboven den Christus en zijn Engelen tegenover het zondig leven der wereld vervult. Er werkte van Boven steeds de zoekende liefde, om te redden wat gered kon worden, en die stem was steeds lieflijk en innemend. Zoodra echter gaat 't niet over tot een indenken van de zonde der wereld en den toom Gods die zich tegen die zonde ontdekt, of de zachte stem gaat over in de stem die dondert, en ten slotte zelfs in een groot geroep (rs. 18). Wij vatten dit dikwijls niet. Ons trekt schier eeniglijk de zachte liefde van het Evangelie aan, en als tolken van den toom Gods kunnen wij geen dienst doen. Zelfs hindert 't ons vaak, wanneer in de Psalmen zeker roepen van den zanger, of toch de toom Gods mocht nederdalen, niet bestraft wordt. Denk maar aan Psalm 73. Maar in den hemelraad daarboven is dit zoo geheel anders. Zoo dikwijls de Christus daarboven met zijn gezaligden en met zijn Engelen als inleeft in wat te komen staat, is er altijd tweeërlei trekken van 't hart, dat volmaakt evenwijdig en even krachtig zich voortbeweegt. Dan toch spreekt er eenerzijds een zachte teederbeid, die al ónze zachte liefde verre te boven gaat, maar uit zich hierbij en hier naast even beslist, en even sterk, een hiilige. toom tegen alle schepsel, dat aan de eere Gods te kort doet, en hooren we den grondtoon van het: ïGij roeit hen uitdieafhoereercn en U den trotschen nek toekeeren*.

Wat nu deze derde Engel met een groote stem uitroept, keert zich naar den jammer die door satan en het optreden van het groote Beest op deze aarde bewerkt was. Hij roept dan ook: »Indien iemand het Beest aanbidt en zijn beeld, en ontvangt het merkteeken aan zijn voorhoofd of aan zijn hand, die zal ook drinken uit den wijn van den toom Gods, die ongemengd ingeschonken wordt uit den drinkbeker zijns tooms; en hij zal gespijzigd worden met vuur en sulfer voor de heilige Engelen en voor het jLam". En voorts : , , De rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het Beest aanbidden en zijn beeld, en zoo iemand het merkteeken zijns naams ontvangt*. Met dezen derden Engel gaan we alzoo van Babyion uit de dagen van het eerste opkomen dex-wcrddmttckt oTcr tot het einde. Eerst is eeuw na eeuw ingewacht, wat keer in het zondig leven zou kunnen doorbreken, doch aan het eind is het uitgewezen, dat er geen mindering van het kwaad is in te wachten. Dat veeleer het demonische kwaad, dat almeer de wereld gaat beheerschen, steeds toeneemt, zich sterker uitf en voordurend machtiger wordt, en dat waar eindelijk de Anti-christ zijn gestalte ontsluiert, de mensch, in stee van in aooger geestelijken zin over te gaan, veeleer zich verdierlijkt, niet God, maar het Beest zoekt, nu in dat dierlijke nadoet wat de Afgoderij deed, door God na te bootsen, en alsnu van het Beest een beeld maakt, zoo als Israel bij de Sinaï een beeld van Jehovah in het gouden kalf maakte, en nu vraagt om een merkteeken van aanhoorigheid tot het Beest en zijn beeld, juist zoo als de besnijdenis onder Israel een teeken was van de aanhoorigheid tot de gemeente Gods. Noch het spreken van het Beest, noch het gewagen van zijn Beeld kan ons hier vreemd aandoen. Waar Satan zich in den Anti-Christ in de plaats van God stelt, komt evenzoo in het afgodsbeeld het beeld van den Anti-christ, en waar in de Afgoderij de mensch zich in Gods plaats stelt, treedt hier in plaats van het beeld van het hoogste, het beeld van het Beest in zijn afschuwelijkheid, en de besnijdenis is nu door het teeken op de hand of aan het hoofd vervangen. Zoo laten alle beeldspreukige uitdrukkingen zich hier als vanzelf verstaan. Zoo ook »de wijn van den toom Gods." Waarom heet die toom Gods een uiting, die ais denken doet aan de uiting van iemand die door den wijn is bevangen.' Dronkenschap verleidt tot zonde, en tot boosaardige bejegening van zijn naaste, zoo hij ons hindert. Hoeveel doodslag is niet als gevolg van de verhitting door den wijn in de criminaliteit voortgekomen, en komt er nog gestadig in voor. Matigt nu de mensch zich het recht aan, om wat hem in het leven der wereld hindert, te keer te gaan onder den invloed van den hartstocht dien de wijn in hem opwekt, dan is de uitdrukking volkomen verstaanbaar, indien hier, bij wijze van tegenstelling, ook van God 'oetuigd wordt, dat de toom tegen de afgoderq en tegen den Antichrist ook in God de macht van de passie opwekt, en Hem zich zonder sparen keeren doet tegen alle demonische, niets ontziende en niets sparende uiting. Zelfs wordt er bijgevoegd, dat deze wijn van Gods toom ditmaal onvermengd zal worden ingeschonken, om ook hiermee uittedrukken, dat er thans van geen sparen meer sprake kan zijn, en dat tenslotte de eeuwige jammer het deel moet worden van wie zich principieel en zonder bekeering tegen de heilige majesteit des Heeren verzetten zal.

In VS. 12 en 13 wordt hier nu nog aan toegevoegd: »Hier is de lijdzaamheid der heiligen, hier zijn zij die de geboden Gods bewaren en het geloof in Jezus". Tenslotte komt 't toch hierop neder, dat de alles be-

heerschende tegenstelling voleind wordt. En die tegenstelling is, eenerzijds de Drieëenige God, en zijn majesteit daarboven in den hemel, en daartegenover in de diepte des verderfs de Antichrist, in wien de Satan zijn eindpoging waagt om de heerlijkheid Gods te niet te doen.

Doch tusschen deze lijnrecht tegenover elkander «taande, principieel alles beheerschende machten van God en Satan staat nu de schare der geloovigen midden in, en het moest in deze schare van geloovigen uitkomen, aan wien de triomf zal blijven, aan God of aan Satan. Die schare wordt daarom aangeduid als de schare van heiligen, en wel van heiligen in tweeërlei zin; iets waarop men scherp lette. Eerst toch wordt hier gezegd, dat ze de geboden . Gods bewaren, en in de tweede plaats dat ze leven door het geloof in Jezus. Hierin ligt als ware het een saamvoeging van het Oude en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament alles zich keerend tot de volbrenging van Gods geboden, en in het Nieuwe Testament alles zich saamvattend in - het geloof dat zich eeniglijk op Jesus richt. Doch gaf dit oorsponkelijk strijd, zoodat het wettelijke standpunt moest worden te niet gedaan, hier in dezen heiligen kring i.s die strijd weggevallen, en juist door het geloof in Jezus wordt~nu in de volbrenging van Gods geboden het heil gezocht en gevonden.

»Zal!g" dan ook worden dedooden hier in VS. 13 genoemd, »die in den Heere sterven van nu aan." Dit duidt er op, dat voorheen nog altoos verschil bleef bestaan tusschen het heil dat nu reeds in het Vaderhuis werd genoten, en de volle zaligheid die eerst onder den nieuwen hemel op de nieuwe aarde zou doorleefd worden. Thans echter, nu het einde der Voleinding nabij is, valt ook dit verschil weg. De geloovigen die in de laat.ste worsteling vlak voor de Voleinding den dood zullen ingaan, zullen de heerlijkheid aanstonds genieten, en ten volle genieten wat de einduitkomst hun toezegt. Zij, die als geloovigen in deze eindperiode gedood of gemarteld worden, en zoo wegsterven, rusten in deze tijden die nog volgen, in het genot van hun geestelijken' arbeid, en hun werken volgen met hen.

Hier ziet Johannes in dit rijke visioer het beeld van de einduitkomst, gelijk de Christus met zijn Engelen en" gezaligden bezig is die inmiddels voor te bereiden en ons nader te brengen. En zoo zijn het drie uitwerkingen van wat de Christus met zijn Engelen doende is. In de eerste plaats zet de Christus rusteloos de aanbieding van het Evangelie onder alle volken en natiën voort, opdat geen der uitverkorenen onkundig blijve en de roepstem van hooge genade tot op het laatste oogenblik moge doorklinken, en heerscht er. in den hemel vreugde over het heerlijke feit, dat er nog altoos, ja tot het laatste toe, zondaars zullen zijn die zich bekeeren. Dan in de tweede plaats betuigt een tweede Engel in Babylons val ons, dat de Christus met zijn heiligen nu reeds inleeft in de heerlijkheid, als eens al wat uit Babel oprees zal zijn te niet gedaan, en niet langer Gods Schepping zal ontheiligen. Maar dan ook in de derde plaats is er een derde Engel, die in het hemelsche leven daarboven op de heilige kudde des Heeren het oog richt, de verkorenen steunt in de laatste worsteling, ze tot overwinning leidt, en in het eind hen in de eeuwige zaligheid roept en doet ingaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's