Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLXXX.

ACHTSTE REEKS.

XXV.

En de menschen werden verhit met groote hitte, en lasterden den naam Gods, die macht heeft over deze plagen; en zij bekeerden zich niet, om Hem heerlijkheid te geven. Openbaring 16 : 9.

Met de vierde plage treedt verandering in ten opzichte van ons zonnestelsel. Nadere verklaring van die verandering wordt niet gegeven. Men ontvangt dan ook den indruk, dat het ten principaleeen verandering, of wil men verergering, zal zijn van vyat ook in het gewone leven reeds ten deele soms voorkomt. De werking van de zon op de aarde kent steeds tweeërlei onderscheid. In de eerste plaats het gewone onderscheid tusschen de koude, en vorst in den winter, en de soms drukkende hitte in den zomer; maar dan ook in de tweede plaats het plaatselijke verschil tusschen de koelere en gematigde iuchtstreken in het noorden, en de soms verzengende hitte in de meer zuidelijke en oostelijke streken. Reeds nu tfeedt soms in de Cordilleras de los Andes een zoo brandende hitte in, dat wie in gematigder streken thuis hoort, er dreigt te bezwijken. Soms zijn het in dat Amerikaansche gebergte temperaturen tot over de 12S°. Hier nu, bij de vierde plage, wordt ons profetisch aangekondigd, dat deze ondragelijke temperatuur nog aanmerkelijk stijgen zal, en wel stijgen niet op een enkel punt in het zuiden, maar over het geheele terrein, dat bewoond wordt door de van God afvallige volkeren. Hieruit blijkt, dat alsdan in geheel de atmosfeer een bange wijziging zal intreden, die het karakter zal dragen van een verandering in den wederzijdschen stand van onze aarde met de zon. Aan deze over en weder tusschen onze aarde en de zon bestaande verhouding hangt feitelijk geheel ons aardsche leven. Vermindert de werking van de zon op onze aarde, dan gaat het natuurleven in den natuurdood over, Aan de polen is dit nu reeds zoo. Denkt men zich nu de verhouding tusschen onze aarde en de zon allerwegen herleid tot de verhouding die nu reeds aan de polen bestaat, dan is het een algemeen sterven van de natuur, en een generale natuurdood die allerwegen intreedt. Maar dan ook omgekeerd, denkt ge u een verhouding tusschen onze aarde en de zon, gelijk die nu reeds in de Cordilleras de los Andes bestaat, en dan nogmaals verergerd, zoo straalt er een zoodanige hitte op onze aarde dat alle leven als door vuur verzengd wordt en te niet gaat. En doelende op de plage in dezen laatsten zin zegt nu VS. 8 ons: »En de vierde Engel goot zijn Phiool uit op de zon, en haar is macht gegeven, om den mensch te verhitten door vuur». Hier treedt alzoo een verergering in van wat reeds vroeger soms bang werd, en dit niet alleen, maar het bange wat uit deze verergering zal voortvloeien, zal zich over geheel de wereld en onder alle volken doen gevoelen. De zon, die thans ten zegen is en het menschelijk leven in stand houdt en bloeien doet, zal, zoo die laatste ure nabij, komt, worden omgezet in een verzengende en ten leste doodende macht.

Men merkt dit aanstonds aan de gevolgen van deze wijziging in de verhouding tusschen zon en aarde. Zoo toch lezen we in VS. 9: »En de menschen werden verhit met groote hitte, en ze lasterden den naam Gods, die macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet, om Hem heerlijkheid te geven < . Voorzoover zulk een verhitting in de natuur reeds nu, ook ten onzent, in een heeten zomerdag gevoeld wordt, heeft ze reeds nu een' merkbare ontstemming in de saamleving ten gevolge. Treedt een enkel maal een zomerhitte in, die bijna niet is uit te houden, dan is 't één klacht en weegeroep die van allen kant opkomt. De arbeid lijdt er onder. Het is of de samenleving zich ontbindt. Ten slotte is 't of men het niet meer uit kan houden. Toch is zulk een hoogere warmte-uitstraling 'onder ons nog geheel onbeduidend. Reeds in New-York kan deze sterkere verhitting zooveel banger intreden, dat men bijna niet meer voort kan. Nog veel erger is zulks vooral in de hooge bergstreken van Amerika. En denkt, men zich nu een verhitting van de zomerwarmte, die nog veel booger stijgt, dan gevoelt men, hoe er ten slotte een temperatuur moet intreden, die niet meer is uit te staan, en waar alle normale leven onder bezwijkt. Het wordt dan ten slotte of men door een gloeiend vuur wordt aangetasten overstelpt. Vandaar dat het hier in vs. 8 ons ook zoo wordt afgebeeld, alsof feitelijk het vuur de bewoners der aarde zal aangrijpen en verhitten, tot het wordt alsof zij zich voelen verbranden. Dit, zoo hooren we hier, zal dan op zulk een wijze toegaan, dat de bewoners dezer aarde die deze plage treft, er zich volkomen bewust van zullen worden, dat hiermede het oordeel over hen ingaat, en dat het Gods Almacht is, die hen in hun zondig en demonisch bestaan aangrijpt. De groote hitte waaronder de volken alsdan lijden zullen, en die hen zal verzengen, moet dan van tweeën één uitwerken, óf dat deze volken zich tot God bekeeren, oftewel dat ze in demonische woede tegen den Heilige uitvaren. En nu zegt vs. 7 ons, dat van bekeering onder deze afgedoolde volken geen sprake meer zal zijn, en dat ze veeleer omgekeerd nu eerst recht in helsche woede tegen den Heilige zich keeren. Vandaar dat er nu volgt, dat de volken God lasteren zullen, en dat ze zich niet zullen bekeeren om den Almachtige de eere en de heerlijkheid te geven. Indien iets nog een kentering in de gesteldheid der gemoederen zou kunnen veroorzaken, zou het deze plage der verhitting moeten wezen, doch ook door deze plage zal geen keer in de harten worden teweeggebracht, en daarom wordt er zoo met nadruk op gewezen, dat ook het laatste, wat nog zou kunnen redden, op verergering en lastering van Gods heiligen Naam zou uitloopen.

De door niet weinigen gevolgde voorstelling, alsof we hier de zeven plagen niet hadden in te deelen in een eerste reeks van drie en daarna een tweede reeks van vier, doch veeleer de vier hadden te laten voorafgaan, om door drie gevolgd te •srorden, meenen we niet te mogen overnemen. Klaarlijk blijkt toch uit den tekst, dat de drie eerste plagen een ander karakter droegen dan de vier daarop volgende, en dat de vier daarop volgende ook in de voorstelling anders zijn ingekleed. In de drie eerste plagen heeft een uitwendige aangrijping, van het natuurlijk leven plaats. Eerst overvalt bange epidemie . de volken, zoodat' krankheid allen aangrijpt, en wel door een epidemie als te voren nooit gekend was, en die alle epidemische pest, cholera of wat ook verre te boven gaat. De tweede plage openbaart zich in den Oceaan, en doet al wat in den Oceaan leefde te niet gaan. En de derde plage heeft gelijk effect voor de wateren, die in de rivieren, fonteinen en meren op het land gevonden worden. Met de vierde plage daarentegen begint geheel iets anders. De vierde plage toch brengt te weeg, dat geheel de positie van onze aarde in het zonnestelsel gewijzigd wordt, en dat alzoo de principieele strijd tusschen God en menschen zijn hoogtepunt bereikt. Hier begint dan ook de lastering van Gods naam, waardoor alle uitzicht op genade teloor gaat, en de toorn Gods ongetemperd en 't al vernietigend doet ontbranden. Hiermede nu treden de vier saamhangende en bijeenhoorende plagen in, die als de vier Ie Phiool wordt uitgegoten, een lastering van God door alle volken tengevolge heeft, bij de vijfde Phiool zich omzet in een doodélijke worsteling tusschen den heiligen. God en den Antichrist, door de zesde Phiool den grooten worstelstrijd met Gog en Magog doet ingaan, en bij den uitgang van de zevende Phiool de finale breuke doet intreden, zoodat 't nü voor altoos uit is, en het geroep van Boven gehoor J wordt: > Het is geschied!», wat dan zeggen wil, dat de worsteling ten einde is gekomen, en dat een geheel nieuwe orde van zaken intreedt. Bij de epidemie die de zweren teweegbrengt, en zoo ook bij het sterven van alle leven in de fonteinen en rivieren, blijft het menschelijk, historisch leven op aarde nog zijn loop behouden, maar vanaf de vierde Phiool verandert^it. Er komt nu een totale verandering in de temperatuur, de Antichrist treedt tegen den Christus op, de strijd tusschen de volken eriangt zijn doodelijk karakter, en tenslotte komt in de zevende Phiool het eindbesluit, en gaat de nieuwe orde van zaken in.

Dit geheel gewijzigde karakter der vier laatste plagen komt niet 't minst sterk uit in de vijfde plage. Daarvan toch heet het in VS. 10 en 11, ten eerste dat de vijfde Phiool nu wordt uitgeworpen op den Antichrist. Er staat toch: > En de vijfde Engel goot zijn Phiool uit, dat wil dan zeggen, zal zijn Phiool uitgieten, op den troon van het Beest. > Gevolg waarvan zal zijn, dat »'t rijk van het Beest verduisterd zal worden». Gevolg waarvan weer zijn zal, dat de ongeloovige menschheid zich in nijd en woede tegen al wat heilig is zal keeren; dat bange weeën en pijnen heel 't volksleven zullen aangrijpen, en dat de volken, door die weeën aangegrepitn, hun tongen van pijn zullen kauwen. V el verre van tot berouw te leiden, zal .-^ bange pijn de volken dan veeleer tot Godslastering verlokken, en 't zal worden één klare, openlijke, in niets zich meer verschuilende woede, die' onder de heerschenda volken tegen den Heilige uitbreekt. Hier draagt niet 't minst toe bij, dat de booze epidemie die was uitgebroken, ook onder de vijfde Phiool voortduurt. Er staat toch uitdrukkelijk bij, dat ze niet allen vanwege h.\xnpijnen, maar evenzoo vanwege hun zweren God lasterden, en in hun helsche, demo lische woede tegen den Almachtige voortvceren. Blijkbaar had de Antichristelijke macht in den waan verkeerd, dat zij den strijd reeds gewonnen had. De kring der vromen was iritgebannen en uitgestorven of ter dood gebracht. De wereldmacht scheen op alles finaal beslag te hebben gelegd. Heel hèt leven op aarde was demonisch geworden, en ten slotte was het niet meer God /ilmachtig, maar de Antichrist, die aangebeden en verheerlijkt werd. Nu daarentegen.is dit door de vijfde Phiool radicaal anders., geworden. De wereldmacht zwichtte en de macht Gods triumfeert. De principieele nederlaag is er, en wijl Ged triumfeert, ziet ge de demonische wereldmacht ineenstorten en jergaan.

Die volstrekte omkeering van den bestaanden toestand wordt nu in de uitgieting van de zesde Phiool dnardoor aangeduid, dat er een totale ommekeer intreedt bij de groote rivier de Euphraat. Zoo tochstaat er in VS. 12: »En de zesde Engel goot zijn Phiool uit op de groote rivier de Euphraat, en zijn water is uitged: oogd, opdat bereid zou worden de weg der koningen, die van de opgang der zc". l.Ss.ien zullen*. Pit wijzen op de Euphraat sluit uiteraard niet in zich, dat zulks zal plaats grijpen-in het land van het aloude Ninivé en Babyion. Plaatselijk wordt hier het oord, waarin de finale strijd zal plaats hebben, niet aangewezen. Babyion en de Euphraat zijn hier symbolisch-historische namen, geen aanduidingen van bepaalde streken of locali-teiten. Wat hier ons toespreekt is alleen het machtige feit, dat de groote worsteling van de wereld tegen God is uitgegaan van wat in Babyion en Ninivé oudtijds tegen Israel inging. Het machtige Babyion met zijn eigen afgoderij stond hoog in macht, in kunstontwikkeling en in eigen religie-opvatting, en tegenover dat machtige Babyion stond toen het kleine, bijna nietige Israel met geen ander schild, waarmede het zich dekken kon, dan zijn eenige roeping op religieus terrein. Bij het machtige Babyion en Ninivé vergeleken, scheen het kleine Israel schier zonder beduidenis, en toch zou eens hét einde zijn, gelijk we het nu reeds voor oogen zien, dat Babyion en Ninivé in het niet verzonken, terwijl omgekeerd Israel tweezijdig zou voortleven, ten eerste als het Israel Gods in Christus Kerk, en ten andere in het nog steeds zich voortzettende geslacht der Joden.

Doch al ging nu het aloude Babyion en Ninivé te niet, de fataal wereldsche macht die in dat Babyion en Ninivé was opgekomen, heeft zich, al de eeuwen door, in het leven der volken bestendigd. Het is altoos nog dezelfde geest, die eens Babyhsn bezielde, die onverzwakt in het wereldsche leven der Groote mogendheden voortleeft, en ook nu nog den wereldtoestand' beheerscht. De namen mogen verwisseld zijn, en andersoortige volken moge de zondige begeerten van Babyion hebben overgenomen, maar alle eeuwen door, en onder alle metamorphose, bleef 't streven en bedoelen één. Zelfs een land als Japan doelt op niets anders, dan eens in Babyion en aan den Euphraat den toon aangaf en de gedachten beheerschte. Al hebben we uit dien hoofde bij wat vs. 12 meldt, in 't minst niet aan de eigenlijke Euphraat te denken, toch neemt dit niet weg, dat hetgeen er werkt, de machtige volken drijft en beheerscht en eens in de ure der Voleinding beheerschen zal, niet anders is dan dezelfde geest, die eens Nebucadnezar beheerschte, en. uit^ Babyion sinds op geheel andere, maar gelijkgezinde en gelijkgestemde volken is overgegaan, en alsnog overgaan zal, tot eens het einde intreedt. Welke de volken zuHen zijn, die in de ure der Voleinding den toon zullen inzetten en den uitslag zullen aangeven, is een volstrekt geheim, maar vast staat dat het volken zijn zullen, die door den geest van het oude Babylon zullen geïnspireerd zijn, en feitelijk uit het oude Babyion, door de lange reeks van volken, die sinds de wereldhierarchie aan zich trokken, de mondiale neigingen zullen hebben aangekweekt, die ten slotte in het rijk van den Antichrist triumfeeren zullen, raaar dan ook na diens triomf in zijn nederlaag hun eigen ondergang zullen vinden. Hieruit verklaart zich dan ook wat daarna volgt in vs. 13 en 14. Van drie vorschen is nu sprake, We lezen toch: > En ik zag uit den mond des draaks, en uit den mond van het Beest, en uit den mond van den valschen profeet, drie onreine geesten gaan, den vorschen gelijk, want het zijn geesten des duivels, en zij doen teekenen welke uitgaan tot de Koningen der aarde en der geheele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van den grooten dag des Almachtigen Godst. Ook hieruit blijkt te zekerder, dat hier op het oude Babyion en op den Euphraat niet in plaatselijken zin wordt teruggegaan, maar dat het noemen van Babyion eeniglijk strekt, om aan te duiden, dat het de van oudsher opgekomen wereldgeest is, die reeds in Babyion zich tegen God stelde, en van Babyion in de opeenvolgende wereldrijken is doorgegaan, ja, doorgaan zal tot in het einde, met geen ander motief en met geen andere bedoeling, dan om de wereldmacht als een allesbeheerschende macht tegen God over te stellen, en het ten leste te doen neerkomen op een finale worsteling die uit zou wijzen of aan God en zijn Almachtigheid, dan wel aan Satan en zijn demonisch-antichristelijk pogen de eindtriumf verblijven zou.

Draak, Beest en valsche Profeet wijzen op de drie groote wereldmachten van de wrijsbegeerte, de politiek en de pseudo-religie. Op het standpunt van den Antichrist gaat allé geest uit van den Satan, gaat alls regeermacht, uit van den Antichrist zelf, en trekt alle aanbidding zich saam in de religie van den valschen Profeet. Deze drie hooren dan ook bijeen. De eén bestaat niet zonder de andere twee. Het is daarom volkomen begrijpelijk, dat deze drie hier worden saamgevoegd, omdat ze in den grond één zijn. En ook het beeld van de drie vorschen dat op hen wordt toegepast, is in 't minst niet raadselachtig. Vorschen zijn de kleine gedaanten die in het water en 4eels in de modder omspringen en kwaken, en sa& m steeds een geluid doen hooren, waarvan de ééne klank op den andere past. Het as de doodélijke eentonigheid, die in dat kwaken uitkomt, en nooit tot iets hooger leidt. En zoo nu is 't ook hier. De drie machten van de wijsbegeerte, de politiek-en de pseudo-religie zijn niet van elkaar af te scheiden. Nu zijn deze drie machten van tweeën één, of heilig óf demonisch. Zijn ze heilig, dan gaat 't alles uit van de actie van den Heiligen Geest, leidt tot Christelijke bewindvoering en verheerlijkt zich in den Christelijken eeredienst. Doch komt de actie op van demonischen kant, dan is de inspireerende geest de Satan, dan is de politieke macht tegen Christus gekeerd, en vervalscht zich de religie in Heidensch gekeuvel. Het is de drieheid die steeds bijeenhoort. Geldt nu het Goddelijk trio, dan is er een hoog heilig leven in 't lied der Engelen, maar ook, staat 't omgekeerd, zoodat het demonisch trio Hen toon aangeeft, dan is er niets dan het gekwaak van de vorschen. En het is deze tegenstelling die in 13 en 14 aan het woord komt. In VS. 14 vindt dit zijn bevestiging. Hier toch wordt ons aangezegd, ten eerste, dat de heerschende geest zal zijn de geest des duivels, ten tweede dat de politieke macht zal zijn bij de koningen der aarde, die allicht zonder het te bevroeden. Satan dienen, en ten derde dat de volken, de menschheid, of gelijk • er letterlijk staat »een geheele wereld», zich aaneensluit en .saamvergadert, om in krijg, d. i. in de finale worsteling, op te treden tegen den Almachtigen God. Reeds nu zien we hiervan de voorteekenen.

Die toestand is er nog niet, maar hij is komende. En breekt straks »de groote dag des Almachtigen Gods» door, dan zal 't feitelijk zich juist zoo vertoonen als hel hier wordt geprofeteerd.

In verband hiermede komt nu vlak na deze profetie de aankondiging van den Christus zelf, dat zijn komst naderende is, en dat zijn Parousie straks intreedt. Zoo toch lezen we in vs. 15: Zie, ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt, en zijn kleederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en men zijn schaamte niet zie.» Zij nu toegegeven, dat hier niet de Christus zelf getuigt, doch dat 't Johannes is, die hier herhaalt wat er zelf in Openb. III : 3 door den Christus betuigd was, de profetie blijft toch één van inhoud, en dat getuigenis strekt eeniglijk om er op nieuw op te wijzen, hoe verrassend eens de Parousie zal intreden. Wat hierbij wordt gevoegd van de kleederen die men aan zich zal moeten hebben, doelt eveneens op het plotseling intreden van de Wederkomst des Heeren. Wie gerust is en geen vreeze meer koestert, legt" zich des nachts te slapen, en legt eer hij slapen gaat, zijn kleederen af. Zelfs was men in oude dagen gewoon, zich steeds geheel ontkleed, en volkomen naakt ter ruste te leggen. Juist echter wijl nu van geen rusttijd meer sprake kan komen, maar veeleer elk oogenblik het kloppen aan de deur volgen kan, wordt de wenk gegeven, dat men zich niet ontkleeden zou, maar met de kleederen aan het lijf, als we ons zoo mogen uitdrukken, zou inwachten wat te gebeuren stond. Rusten was van nu af niet meer geoorloofd. Steeds zou men waken. Van uur tot uur moest mengde komst des Heeren inwachten, en daarom was alle zich ontkleeden als in die stille nachtruste, geheel ingaande tegen de waarschuwing dat de Parousie zóó zóó volgen kon. Ware het toch, dat men zich ter ruste had gelegd, en kwam dan toch plotseling de Parousie, zoo zou men ongereed en onnadenkend in zijn ontrouw uitkomen, en juist dit moest op alle manier verhoed.

En nu ten slotte komt de zevende klank van Boven, en doet de zevende Phiool het beslissende geluid uitgaan, dat het einde niet meer aankondigt, doch onmiddelijk doet intreden; en dit nu door alles heendringende geluid houdt niet anders in dan dien éénen klank van 't tHet is geschied.» • Wij zouden zeggen: Nu volgt er niets meer. Nu is het alles ten einde toe afgeloopen. De historie heeft haar einde bereikt. En de nieuwe orde van zaken, waarop al 't voorafgaande doelde, treedt nu in. Toch blijft het niet bij deze pertinente verklaring, maar het einde zelf wordt ons nu geteekend. Er wordt niet slechts als in een program gezegd; dat het einde er nu is, maar ge ziet, voor oogen hoe 't 'in zal gaan eri hoe 't wezen zal. Zóó toch volgt de profetie onverwijld daarop in VS. 18—21, dat er geschiedden zullen stemmen en donderslagen en bliksemen, en dat er onder die ontzettende geluiden een schudding van heel het aardrijk zal volgen door een zoo verscheurende aardbeving als er nog nimmer geweest was. Zoo met nadruk zelfs wordt dit aangekondigd, dat er staat: het zal een aardbeving zijn »hoedanig er niet geweest is van dat er menschen op de aarde geweest zijn», en dan staat er nog bij: »Namelijk een zoodanige aardbeving en zoo groot», een uitdrukking waarin . wordt aangeduid, dat deze finale aardbeving een geheel ander karakter zal dragen dan de gewone • aardbevingen, waaraan men steeds gewend was. Die gewone aardbevingen toch waren slechts verschuivingen van de bestanddeelen waaruit onze aardbol is samengesteld. Nu daarentegen zou heel iets anders intreden. De wereld had nu haar einde van bestaan bereikt, en zou geheel uit elkaar worden gerukt, opdat een geheel nieuwe toestand zou kunnen intreden.

Eerst wordt dat nu op het politieke wereldrijk toegepast. »De groote stad, zoo staat er toch in vs. 19, zal in drie deelen worden gescheurd». Dit zeggen »in drie deelen» is ook hier uiteraard niet in letterlijken zin op te vatten, maar beduidt, dat 't geheel uit zijn verband zal worden gerukt, en die groote stad wijst evenmin op Rome of op Parijs, op Berlijn of op ew-York, maar kondigt aan, dat ook in dat laatste oogenblik, gelijk steeds, het centrum an de wereldmacht aan een bepaalde plek zal gebonden zijn, waar een vorst heerscht n trooiit, die alsdan de heerschappij over eheel het aardrijk in zijn hand zal houden. Waar dit zijn zal, kan eerst blijken als de aatste ure gekomen is. Doch waar die ereldinacht van den Antichrist zich dan ook moge geconcentreerd hébben, die macht al op eenmaal kraken, uiteen geslagen en ernietigd worderi. En hierop volgt dan de innebeeldige beschrijving, dat die plek op arde, waar alsdan de Antichrist zetelen al, geheel té niet en ten onder gaan zal, oordien ze zal moeten drinken en tot op en laatsten druppel ledigen den drinkbeker an den wijn des toorns Gods» (vs. 1_9) En nu komt de ontzettende onderstboveneering. Op eens verdwijnt alle eiland en inkt alle berg in de diepte weg, en ten lotte daalt over heel het aardrijk een ernielende macht-van Boven neder, hier fgebeeld in een neerslaanden hagel van zoo ngstig en alles neerploffend karakter, at die hagel uit den hemel nederslaat, n wel een hagel van zoo ontzettende teenen, dat ze elk een talent zwaar waren; at zeggen wil, dat zoo ook maar één agelsteen u trof, de dood onmiddellijk olgde. En nu ten slotte komt de jammerijke eindconclusie, en deze bestaat hierin, at zelfs in dat ontzettende oogenblik iemand meer tot' bekeering komt, maar at zelfs in die ure der eindbeslissing de enschen nogmaals in lastering van Gods

Naam uitbreken, en alsdan Godlasterend in het niet verzinken en ter helle nederdalen i).

1) Op het 36e vers zijn we niet ingegaan. Het luidt: En zij hebben ze-vergaderd in de plaats welke in het Hebreeuwsch genaamd wordt Armageddon". Ar beteekent stad, en Mageddon schijnt terug te slaan op Megiddon. De beste uitleggers lijn 't er over eens, dat hier niet gedoeld wordt op een bepaalde streek of stad, doch dat hetgeen hier staat, terugslaat op hetgeen gelezen wordt in Richteren 5 : 19. Voor de Voleinding is deze vermelding van Ar-Mageddon of Ir-Megiddo van geen belang.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1918

De Heraut | 4 Pagina's