Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[HEMELVAART 1918, ]

Waarom hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door hem tot God gaan, alzoo hij altijd leeft, om voor hen te bidden, Hebr. VII: 52.

Zij 't al, dat de Hemelvaartsdag ons van Jezus scheidt, in zooverre hij ten hemel opvoer, en zijn geloovigen op den berg achter bleven, toch is 't juist die herdenking van Jezus' opvaren ten hemel, die ons weer op 't innigst aan hem veibindt.

Dit zou niet zoo zijn, indien Jezus opvaren ten hemel scheiding had teweeg gebracht, en onze gemeenschap met hem had verbroken, en wel zoo verbroken, dat we eerst na ons sterven

onzen Heiland in den hemel konden terugvinden; '' maar zulk een voorstelling zou geheel onjuist wezen. Ongetwijfeld trad er scheiding in, maar een scheiding eeniglijk voor de zichtbare gemeenschap. De vleeschwording die iu Nazareth zich inzette en in Bethlehem zichtbaar te voorschijn trad, viel met Jezus opvaren ten hemel, wel voor onze waarneming, doch in 't minst niet voor ons geloof weg.^ In zijn lichamelijke gestalte is onze Heiland na zijn hemelvaart eeniglijk nog aan enkele zijner apostelen verschenen, met name aan Paulus op den weg naar Damascus en aan Johannes op het eiland Pathmos. Voor de schare der geloovigen daarentegen .hield de zichtbare gemeenschap op, en ze keert eerst terug bij het ingaan, in het Vaderhuis, of ten slotte bij de wederkomst van den Christus ten oordeel.

Maar dié scheiding gaat niet door voor het geloof. De geestelijke geloofsgemeenschap is door Jezus opvaren ten hemel niet voor ons verbroken, en daarom spreekt Jezus hemelvaart ons niet van een verbreken van de geestelijke gemeenschap met onzen Verlosser, maar eeniglijk van 't stuiten en tijdelijk afbreken van de zichtbare gemeenschap, die hij zich hier in ^jn vleeschwording wist toe te eigenen; doch tegenover dit afbreken van de oorspronkelijke ge/meenschap, die in de geboorte uit Maria gegrondvest was, trad na Jezus hemelvaart, de geestelijke saamléving met den Christus in de plaats; een gemeenschap die niet van ons, maar van den Christus uitging, en hierin zich verheerlijkte, dat hij ons zocht, ons geestelijk aan zich vastklemde, en ons sinds een gemeenschap met den Zoon des menschen ervaren en genieten doet, die zelfs nog verre uitgaat boven wat de apostelen, vóór de ure der scheiding, in Galilea en Judea van den omgang en het samenzijn met den Zone Gods'genoten hadden. Het is na Jezus' hemelvaart niet een soberder, maar veeleer een veel' rijkere gemeenschap met den Zone Gods en den Zoon des menschen geworden, dan ooit in Galilea of Judea dooï de jongeren genoten was.

Ge ervaart dit aan uw eigen zielsbevinding. Lees en herlees wat de Evangelisten u van den omgang der discipelen met Jezus vermelden, en ge vindt er op verre na niet in terug wat ge zelf, sinds uw geloof - m u wakker werd, uit het saamleven met uw Verlosser u hebt voelen toevloeien.^ Allengs, hoe meer het geloof zich in u ontplooien mocht, ' zijt ge gekomen tot een geestelijk saamleven met uw Heiland, dat eiken dag opnieuw u bezielt en koestert, tot éen zielsverkeer met uw Verlosser, zooals ge in de Evangehën niet dan bij hooge uitzondering tusschen de discipelen en hun Heiland bespieden kondt.

Dit zielseenzijn met den Christus komt niet bij alle geloovigen even sterk uit. En wat nog veel meer zegt, het openbaart zich van . meetaf op verre na niet zoo doordringend en aangrijpend, als bij rijpere geloofsontwikkeling en op meer gevorderden leeftijd. Wel komt 't voor, dat reeds bij zeer jonge kinderen deze gemeenschap met Jezus wonderbaar doorbreekt, en vooral kan men dit waarnemen bij kinderen die reeds zeer vroeg wegsterven.' Maar in den regel ontplooit zich deze gemeenschap met den Zone Gods eerst na rijpere geloofservaring. Doch hoeveel hier ook afwisselt, de uitkomst is toch in den regel, dut bij rijpere geloofservaring de gemeenschap van den geloovige hier op aarde > met zijn Heiland die aa, n de rechterhand Gods is gezeten, steeds klaarder, aldoor helderder wordt, en ten slotte zulk een beslag op ons legt, dat het saamleven met onzen Heiland qkgehjksche zielsgenieting wordt, en in elk gebed^terugkeert en opnieuw genoten wordt.

We willen daarom niet beweren, dat telken keere als we in ons gebed den naam van Jezus invoegen, als de grondslag, waarop ons gebed verhooring inwacht, het gemeenschapsgevoel met Jezus even bezield en innig is. We kunnen, zwakke geestelijke menschen als wij 'zijn, het vormelijke in ons gebed, volstrekt niet altoos noch geheel te boven komen, maar de neiging tot zulk een zielsgemeenschap doet toch 't geloof in ons opwaken, en zalig is toch eeniglijk die gebedsure voor ons, waarin v/e zonder beperking of stoornis, de levende gemeenschap met onzen Verlosser op ons voelden inwerken-j^en ervoeren hoe volzalig ze ons maakt.

Paulus en Johannes geven ons hi»rvoor den toon aan. De lichamelijke, de vleeschelijke gemeenschap met hun Heiland nam Straks ook voor deze beide apostelen een einde, en wat in heilige openbaring zich voor hen ontsloot en in het apostolaat hen verrijkte, is en blijft uitzondering. Maar wat doorgaat en steeds z? lfs intensiever en inniger wordt, is die wondere gemeenschap met onzen Jezus, die bijna aan een herhaalde nederdaling van Jezus hier op aarde doet denken.

Naar zijn uitwendige gestalte is de Christus van deze aarde ten hemel opgevaren, en is hij iu glorie gezet aan de rechterhand des Vaders. Irp zoover. is hij dan ook voor ons onwaarneembaar en aan onze gemeenschap onttrokken. In die klare verschijning is Jezus daarboven, en zijn wij, zoolang wij nog op aarde zijny vari hem gescheiden. Maar aan die lichamelijke verschijning is de Christus niet gebonden. Hij is de zoon van Maria, en alzoo in 't vleesch verschenen, en in die vleeschelijke verschijning geniet Hij thans de heerlijkheid, gezeten alshij is aan de rechterhand des Vaders. Maar geestelijk gaat die gebondenheid niet door.

Hij leeft daarboven om voor ons te bidden. Hij bekommert zich om ons. Hij zoekt ons en trekt ons als op naar Boven; maar juist dat optrekken naar Boven sluit in zich zijn nederdalen tot ons op aarde, en wel zulk een nederdalen tot ons, waardoor hij ons bereikt, tot in ons innerlijk zielsleven kan indringen, en nu, naar zijn Goddelijke alomtegenwoordigheid, de rijke genieting van hem bij ons te ontwaien, in de ziel doet invloeien.

Hij leeft voor ons, hij laat niet af van het gebed dat hij voor ons opzendt, maar juist dat zielsinnig bidden voor ons leidt tot een gemeenschap met ons innerlijk leven, dat van zelf een wezenlijke aaneensluiting tengevolge heeft, en ons deheerlijke gewaarwording doet ervaren, alsof onze Heiland van Boven tot ons ware nedergedaald, iu onze aardsche levensexistentie was ingedrongen, en ons reeds hier op aarde de geestelijke verkwikking van zijn gemeenschap genieten deed.

Eerst waar het zoo ervaren mag worden, is er. nederdaling van Jezus tot ons, en komt 't ten slotte tot inwoning van den Christus in ons verborgen zielsleven. Ons hart wordt dan een tempel, en in het heilige der heiligen van dien geestelijken tempel ontwaren we dan gedurig een realiteit van zielsgejneenschap, die vrucht is eenerzijds van ons trekken naar Jezus, en anderzijds van Jezus indringen in ons verborgen zielsleven. g e E

Het gaat hiei om een zalig mysterie. Niet, alsof we niet ook met den Vader in teedere zielsgemeenschap konden geraken. Zelfs in het Onze Vader spreekt zulk een zielsgemeenschap zich uit. Maar toch, zoolang we die gemeenschap met den Vader op zichzelf en buiten Jezus genieten, is en blijft het een meer uitwendige religie, die zich veelal in hoofdzaak richt op onze uitwendige levensbehoeften. En de keer hierin komt veelal .dan eerst, als de gergeenschap met den Vader de zalige vrucht is van de voorafgaande en inleidende gemeenschap met den Verlosser.

Dit zou niet zoo zijn, indien alle nawerking en heugenis van onze zonden reeds geheel in ons ware te niet gedaan. Doch dit is bij niemand zoo. - Veeleer verdiept en verinnigt zich het zondebesef in evenredigheid van de rijker ontplooiing^ van ons geloof.

En daartegenover nu hebban we telkens opnieuw behoefte aan het zalige der Verzoening, dat alleen in de gemeenschap met onzen Heiland ons toekomt, in ons indringt, en ons veirteedert.

En is dan eenmaal door die indringing van den Christus in ons verborgen zielswezen, de verzoening realiteit in ons geworden, zoodat we iets van 't zalige als in ons opkomend ervaren, dan gaat de inwerking van den Zoon op ons ziels wezen, ongemerkt en vanzelf ook op ons saanrieven met den Vader over, en wordt ons in en door den Christus een rijkdom van geestelijk leven met den Vadgr ontdekt, dien de uitwendige aanbidder nimmer gesmaakt heeft. En dit is nu het wondere hierin, dat al zulks niet van ons tot den Christus, maar van den Christus tot ons uitgaat, zoodat hij leeft om voor ons te bidden en ons in dat bidden hemelvreugd doet toevloeien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's