Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een onzer lezers vraagt ons

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een onzer lezers vraagt ons

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 Juni 1918.

Een onzer lezers vraagt ons een nadere omschrijving te geven van hetgeen we bedoelden, toen we in ons artiKel over den overgang tot de Hervormde Kerk schreven, dat wie uit een andere Kerk overkomt, »opnieuw belijdenis des geloofs moet afleggen en tot het Avondmaal moet worden toegelaten.« In verscheidene Gereformeerde Kerken, zoo meldt hij ons, is de gewoonte, dat men dezulken, althans wanneer zij in de Hervormde Kerk bij een rechtzinnigen predikant belijdenis des geloofs hebben afgelegd, niet opnieuw belijdenis des geloofs laat doen, maar hen op de Kerkeraadsvergadering laat komen, daar hun eenige vragen stelt naar de beweegredenen, waarom zij tot de Gereformeerde Kerk willen overgaan, onderzoek doet naar hun opvatting van de Kerk en de Sacramenten en dan aan de gemeente bekend maakt, dat deze personen tot de gemeenschap der Kerk zijn toelaten. Hij wil nu gaarne weten, of deze gewoonte juist of onjuist, is en zoo tegen deze gewoonte geen bezwaar bestaat, wat wij dan onder dit opnieuw belijdenis des geloofs afleggen verstaan.

Ons antwoord hierop is, dat onze Kerken zich te houden hebben aan hetgeen bij de saamvoeging der beide Gereformeerde kerkengroepen in 1892 besloten is, nl. »dat niemand (die uit de Hervormde Kerk overkomt) als lid zal erkend worden, dan nadat de Kerkeraad zich verzekerd heeft van zijn instemming met de Gereformeerde belijdenis en van zijn Christelijken wandel." Op welke wijze de Kerkeraad zich hiervan verzekeren wil is aan zijn vrijheid overgelaten, zoodat desaangaande geen vaste regelen zijn te geven, ook omdat de gevallen zeer onderscheiden zullen zijn. Als iemand uit een heel moderne gemeente komt, zal een veel nauwkeuriger onderzoek moeten plaats vinden, dan wanneer iemand bij een rechtzinnig predikant catechetisch onderwijs heeft genoten. En zoo zal ook het onderzoek naar den Christelijken levenswandel een ander karakter dragen in een groote stad, waar men zoo weinig van elkander afweet, dan in een dorp, waar de inwoners elkander alfen kennen. Maar hoe verschillend de wijze van onderzoek ook zijn moge, de Kerkeraad is steeds verplicht te onderzoeken of zoo iemand met de Gereformeerde belijdenis instemt en of zijn levenswandel godzalig is. Juist daaruit nu blijkt, dat onze Kerken aan de attestatie door de Hervormde Kerk afgegeven, geen voldoende waarde toekennen, want anders zou een dergelijk nader onderzoek overbodig wezen. Wanneer de Kerken met elkander in kerkverband leven, en een lidmaat van de eene Kerk naar de andere verhuist, behoeft zoo iemand niet opnieuw door den Kerkeraad, onder wiens hoede hij komt te staan, onderzocht te worden naar de zuiverheid van zijn belijdenis en de godzaligheid van zijn wandel, want de attestatie, die hem mêe gegeven wordt, getuigt dat beide in orde zijn, en op dat getuigenis wordt zoo iemand als lidmaat der gemeente aangenomen en erkend. Dat nu heeft de Synode willen afsnijden tegenover de Hervormde Kerk, niet alleen omdat wij met deze Kerk in geen verband staan, maar vooral omdat de attestaties, door deze Kerk afgegeven, geen waarborg leveren noch voor de zuiverheid der leer noch voor den Christelijken levenswandel. Vooral wat de zuiverheid in de leer betreft, biedt een attestatie van de Hervormde Kerk, of het feit, dat iemand bij een rechtzinnig predikant belijdenis heeft gedaan, geen genoegzamen waarborg, omdat volgens de reglementen der Hervormde Kerk iemand niet mag afgewezen worden om zijn persoonlijke overtuiging, die van de belijdenis der Kerk afwijkt. Vandaar dat de Kerkeraad wel bij zulk een lidmaat een onderzoek heeft in te stellen, niet alleen naar de motieven, waarom hij overgaan wil, of naar zijn opvatting van de Kerk en de Sacramenten, maar bepaaldelijk daarnaar of hij met de Gereformeerde belijdenis van harte instemt. Natuurlijk zal dit ondeïzoek in het eene geval veel dieper moeten gaan dan in het andere. Wanneer men te doen heeft met bekende personen, waarvan men weet, dat zij rechtzinnig zijn, zal het voldoende wezen hun alleen de vragen voor te stellen, die bij de toelating tot het Avondmaal gebruikelijk zijn. Heeft men daarentegen te doen met personen, van wie men zoo goed als niets afweet, dan zal een nauwkeuriger onderzoek noodig wezen. Maar in elk geval zal het steeds eisch wezen, dat de bekende vragen, die voor de toelating tot het Avondmaal gedaan worden, aan dezulken gesteld worden, omdat zij de zoogenaamde stipulatiën zijn, waarop men als lidmaat der gemeente wordt aangenomen en tot het Avondmaal gerechtigd wordt. Met name geldt dit ook van de vraag, of men belooft zich gewillig aan de Christelijke tucht te zullen onderwerpen. Want op deze vrijwillige onderwerping aan de Christelijke tucht (die in de Hervormde Kerk ontbreekt) komt het juist hier aan.

Zulk een onderzoek naar iemands geloof en wandel, waarbij dan de bekende drie vragen gesteld worden, nu is niets anders dan wat men het > doen van geloofsbelijdenis* noemt. Het is zeker niet noodig en zelfs niet altoos gewenscht, dat zulk een geloofsbelijdenis daarom openlijk voor de gemeente geschiedt; het zal in de meeste gevallen genoeg wezen, wanneer dit voor en door den kerkeraad afgehandeld wordt, mits maar van te voren de namen dezer personen aan de gemeente bekend worden gemaakt, opdat een ieder, die wettige bezwaren heeft, ze kunne inbrengen en daarna het feit, dat deze nieuwe leden na onderzoek aangenomen zijn, aan de gemeente worde medegedeeld. Verstaat men nu onder de uitdrukking: belijdenis des geloofs doen, dat iemand uitvoerig door den Kerkeraad Qp de hoofdpunten der Christelijke religie ondervraagd wordt en daarna, wanneer dit onderzoek bevredigend afloopt, voor heel de gemeente de belijdenis des geloofs aflegt, dan is dit alles zeker geen eisch voor degenen, die uit de Hervormde Kerk tot ons overkomen. Maar dit raakt meer den vorm dan het wezen. Het wezen is, dat de Kerkeraad niemand ten Avondmaal mag toelaten, dan na zich verzekerd te hebben van de zuiverheid van iemands belijdenis en de christelijkheid van zijn wandel. En van dien eiseh mag niet afgelaten, ook niet tegenover degenen, die uit de Hervormde Kerk willen overgaan tot de Gereformeerde Kerk. Het feit, dat zij vroeger in de Hervormde Kerk belijdenis hebben gedaan, of het meebrengen van een attestatie uit de Hervormde Kerk, geeft den voldoenden waarborg voor deze beide eischen niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Een onzer lezers vraagt ons

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's