Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„zie, alle zielen zijn mijne”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„zie, alle zielen zijn mijne”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, alle zielen zijn mijne; gelijk de ziele des vader», alzoo ook de ziele des zoon», zijn mijne; de ziele, die zondigt, die zal sterven; Ezechiël XVIIl : 4.

De tegenstelling, die hier bij Ezechiël schijnbaar opkomt met het aanhangsel van het tweede gebod van den Sinaï, laten we ter zijde. Wat ons in dit zeggen bij Ezechiël : Zte, alle stelen zijn mijne, boeit, is de verantwoordelijkheid der ouders voor hun kroost.

Telkens stuit men in : iden omgang op het pijnlijke feit, dat ouders voor het ééne kind een heiliging in hun hart gevoelen, en het andere kind aan zich zelf overlaten, althans in zake van het geloof.

Ze hebben dan in de zeer jonge jaren wel beproefd, ook dat andere kind te lokken naar den Heiland, maar toen het bleek, dat dit geen vat op hem had, hebben ze maar al te vaak zulk een dolend en afwijkend kind te veel aan zich zelf overgelaten, en de droeve uitkomst is nu, dat zulk een kind steeds verder afdoolt, en de roepstem van zijn God ternauwernood meer hoort.

Niet zelden toch doet zich deze wanverhouding in nóg pijnlijker vorm voor.

Meer dan eens zelfs ontmoet men trouwe geloovigen, die vast in de praedestinatie zijn ingegroeid, en nu achten, dat ze de toebrenging van hun kroost ten eeuwigen leven aan den Heere hun God moeten overlaten.

Ze maken zichzelf dan diets, dat God de Heere de toebrenging van elke ziel aan Zichzelf heeft voorbehouden. Is mijn jorigen of mijn jonge deern ten leven uitverkoren, zoo redeneeren ze dan, wat zou ik dan nog twijfelen, dan wordt immers Gods raad ten zekerste vervuld. Niet ik kan immers mijn kind ten leven verwekken. Dat kan God en God alleen, en dat heilige werk Gods mag ik mijn God niet uit de handen neaaen. Ik mag mij zelf geen oogenblik aanstellen, alsof ik, en niet God alleen de eeuwige toekomst van mijn Heveling in zijn handen had.

Zoo zijn er streng-geloovigen die zelfs van alle vermaan aflaten. Is mijn kind, zoo spreken ze dan, ten leven geroepen, dan gaat 't op Gods tijd ten eeuwigen leven in. En zoo niet, wat zou mijn vermaan, mijn lokkende toespraak dan bij mijn lieveling vermogen.

Dit nu is niet anders dan een diep zondige eenzijdigheid, en die neerkomt op een koelbloedig plichtsverzuim, dat zich wreekt aan de eigen ziel.

„Zie, alle zielen zijn mijne''' spreekt de Heere, en Hij vervolgt: ïGelijk de ziel des vaders, alzoo ook de ziel des zoons zijn mijne; de ziel die zondigt, die zal sterven.*

Wat anders spreekt zich hierin nu uit, dan dat 't kind dat ons God gaf, een heilig pand van onzen Vader in de hemelen is, dat onder onze hoede is gesteld, waarover ons de wacht is toevertrouwd, en waarvoor wij, als ouders, tot aan ons sterven toe, verantwoordelijk blijven.

Geen kindeken is ooit geboren, of het was Gods schepsel, en alle schepsel Gods, dat onder de kinderen der menschen optreedt, gaat ten leven in met de allesbeheerschende roeping, om Gode toe te behooren, zijn God te belijden, en zijn Vader in de hemelen te verheerlijken.

Wat ten slotte de uitkomst van de existentie van zulk een wicht zal zijn, is een .geheel andere vraag; maar als kind des menschen is elk kindeken door God niet alleen geschapen, maar ook voor zijn God geboren. En nu is dit de orde die van Godswege geldt, dat bij elk kindeken ouders behooren, die met een Heilige taak als ware het bij zulk een kindeken zijn aangesteld.

Elk kindeken des menschen kan niet opgroeien dan onder de gestadige roeping, dat het tot zijn God zich keere, voor zijn God leve, en niet anders dan de verheerlijking van Gods naam bedoele.

Voor het bereiken van dat doel nu heeft God de Heere zulk een kindeken nauw verbonden aan bepaalde personen, en het IS op deze personen dat de taak is gelegd, om als ware 't middelen in Gods hand te zijn, om 't aan zijn heilige bestem-™ng te doen beantwoorden.

Ook zonder spijze zou God de Heere ons leven in stand kunnen houden.. Zie 't maar aan wat met Jezus in de woestijn geschied •s. toen hij veertig dagen zonder voedsel te nemen, nochtans in z^jn normale leven voortbestond. Regel daarentegen is het, j niet dat we door God, buiten 't voedsel om, in het leVcn worden behouden. De ordinantie van het menschelijk leven is veeleer, niet door ons, maar van Godswege aldus besteld, dat we zonder voedsel te nemen sterven, en anders juist door het voedsel in het leven worden behouden.

De middelen zijn geen overbodige weelde, maar het is Gods bestel, dat we door de middelen in het leven worden gespaard, en door de middelen ons leven bestendigd zien. •>

Ook die middelen komen ons wel van God toe, maar het is en blijft dan toch Gbds bestel, dat we die middelen dankzeggend uit Gods hand aannemen. Er om bidden, en zoo we ze erlangen, er voor danken.

En juist xoo nu is 't ook op geestelijk gebied.

Zoo het God behaagt een pasgeboren wicht, dat hij ten eeuwigen leven verkoor, nog eer het ooit een letter uit zijn heilig Woord las, te laten sterven, zoo gaat zulk een verkorene toch ten eeuwigen leven in, zonder dat eenig middel ter zaligmaking werd aangewend. Hieruit echter volgt in 't minst niet, dat, groeit zulk een wicht ten volwassen leven op, voor zulk een geroepene ten leven de middelen zonder doel of heilige bestemming zouden zijn. Integendeel, wie tot jaren van onderscheid kWam, en ten leven geroepen is, leeft bij het Woord, verrijkt zich uit het Woord, en wordt door Gods bestel op alle manier begenadigd met de middelen, die hem ten leven lokken en tert leven brengen.

En zoo. nu ook is bet met wat hier aan Ezechiël betuigd wordt: > Alle zielen zijn mijn.* Elke vader en elke moeder is daarom van Godswege geroepen, om in elk kind dat men ontving, een heilig erfgoed des Heeren te zien, ên er deswege die zorge aan te wijden, die God de Heere zelf in het optreden der ouders voor de jonge kinderen besteld heeft.

Ook hier kan men van middelen spreken die van God besteld zijn. De ouders zijn ook zelve persoonlijk ten leven geroepen, en daarom gehouden hun God t& dienen. Maar, ook al laten we een oogenblik wat hun zelve persoonlijk aangaat, de roeping ter zijde, ' voor wat hun kinderen betreft z; ijn ze dan toch de bestelde en de door God aangewezen middelen, om Hem ter wille, bij hun kinderen een hoogst ernstige taak te vervullen.

Wie zoo gelukkig was van zijn God 'een kind te ontvangen, ontving hiermede een heilig pand, dat Godes is, en hem nu tijdelijk en voor een bepaald doel werd toebetrouwd.

Zooals een dienstknecht of dienstmaagd geroepen is, om, afgezien van eigen lust, de kleedcren, het huisraad en de sieradiën van zijn heer of vrouw te reinigen en in stand te houden, zoo ook rust op de ouders, geheel afgezien van hun eigen genot, de dure verplichting, om de kinderen, waarbij ze als 't ware door God werden aangesteld, Hem ter wille en Hem ter eere, in alle opzichten trouwelijk te verzorgen.

Ze mogen in hun kinderen' niet enkel producten van hun eigen leven zien, maar zijn van nature geroepen, om in hun kindenen allereerst een eigendom te zien, dat Gode toebehoort, en waarbij zij zijn aangesteld, om hun kroost Gode ter eere, in edelen toon te doen opleven.

De Jkinderen liehooren niet aan de ouders zelven toe, alsof God de Heere er eerst daarna kennis van nam.

Het staat juist omgekeerd.

^Zie, alle zielen zijn mijne!" zegt de Heere. Elk kind is in de allereerste plaats Godes eigendom. Het is niet een kind van zijn ouders, waarmede God zich eerst daarna in betrekking stelt. Integendeel, de aanhoorigheid van elk kind aan den Heilige staat op den voorgrond. En eerst daarna wordt zulk een kind, omdat het Godes is, aan de ouders toevertrouwd, opdat deze als dienstknechten en dienstmaagden Godes, hun kinderen Gode zouden toewijden, in den dienst Gods zouden inleiden, en zoo Gode zouden doen toekomen, wat hun slechts ter bewerking en ter opvoeding was toevertrouwd. t l g g k a h n

Vandaar dan ook, dat wie zijn kind niet allereerst en op alle manier in den dienst van zijn God opleidt, en Gode poogt toe te brengen, te kort schiet niet alleen egens zijn lieveling, maar ten minste evenzeer, en zelfs eer, jegens zijn God, die vader en moeder besteld had, om ook dit kffid voor Hem te heiligen. l l v g U w b

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1918

De Heraut | 2 Pagina's

„zie, alle zielen zijn mijne”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1918

De Heraut | 2 Pagina's