Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXCVII.

ACHTSTE REEKS.

XCÏI.

En hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren. „Openb. XX : 2.

Met niet genoeg nadruk kan er op gewezen, dat de Engelverschijning die in hoofdstuk XX : 1 intreedt, doorgaat tot hoofdstuk XXI : 9. Wel behoort de Engel, die hier optreedt, tot de Engelen welke de Phiolen uitgoten, , maar deie uitgieting was afgeloopeo. Zoo lezen we toch in Openb. XXI : 9: gt; En tot mij kwam een van de zeven Engelen, die de zeven Phiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen. < Hier is alzoo metterdaad afbreking van het voorafgaande tafereel, en treedt een nieuw tafereel in. Van het begin van hoofdstuk XX daarentegen tot hoofdstuk XXI : 9 loopt 't alles als één samenhangend geheel door. De indeeling der hoofdstukken had dan ook niet moeten zijn, gelijk ze thans is. Als één onafgebroken geheel had de voorstelling van hoofdstuk XX : 1 tot hoofdstuk XXI : 9 moeten doorloopen, en in de gewijzigde indeeling der beide kapittels had dit moeten uitkomen. Dan toch had men vanzelf gevoeld, dat alle pogingen die zijn aangewend, om de «duizend jaren« die in hoofdstuk XX : 2, 3, 4, 5, 6 en 7 genoemd worden, op te vatten als perioden van tien eeuwen, falikant uitkomen. Elke opvatting alsof deze «duizend jaren» zouden afrekenen van eenveel vroeger tijdstip. Week sinds lang steeds meer onhoudbaar te zijn. Drie opvattingen hebben die geheel afwijkende uitleggingen beproefd. Augustinus, wien ook Beda bijviel, rekende de 1000 jaren af van het sterven van den Christus op Golgotha; anderen, met name Keil, achtten dat de 1000 jaren zich eerst met de bekeering van Constantijn hadden ingezet; terwijl Hengstenberg afrekende van Karel den Groote. Tegenover al zulke voorstellingen waren nu ongetwijfeld de Chiliasten in hun recht, die terecht volhielden, zij 't al met verschil van voorstelling, dat de 1000 jaren niet reeds achter ons lagen, maar nog in te wachten waren. Blijkt nu uit den samenhang van den tekst, dat hetgeen we in Openb. XX:1 tot Openb. XXI : 9 vinden, niet , alleen in onderling verband staat, maar pas intreedt na den aanvang der Parousie, dan spreekt 't van zelf, dat ook de »duizend jaren» niet in numerieken zin zijn op te vatten. Elke opvatting alsof na de intrede der Parousie een nieuwe historische periode van 1000 jaren en meer zou gevolgde zijn, weerlegt zich zelve.

Allereerst toch. verlieze men nimmer uit het gezicht, dat de Openbaringen, gelijk ze uit Pathmos de kerken ingingen, de strekking, hadden om de toen levende gemeenten te sterken en te troosten.. Heel de Openbaringen ïdoor weerklinkt dan ook telkens de bemoedigende vertroosting, dat de bange verdrukking spoedig een einde zal nemen, want dat de betuiging »Ja, ik kom haastelijks, door de gemeente beantwoord wordt met de bede: Ja kom Heere Jezus!» Zelfs heeft geheel de Apocalypse dit eigenaardige, dat ze zich in het verloop der historie tot over eeuwen rekken en uitstrekken kan, en dat ze toch in elke periode, zelfs van den eersten aanvang af, het na ^o, P, handen zijn van de toekomst des Heerl^rfóelaat. Geen oogënblik trad de voorstelling in, dat men het einde, en met name de Voleinding, veilig in verre toekomst verschuiven kon. De Christus zelf had steeds het plotseling mtreden van zijn Parousie op den voorgrond gesteld. En met het oog hierop is dit het eigenaardig karakter van de Apocalypse, dat ze zich leent voor tweeërlei opvatting, zoowel veor een bijna onverhoeds en onmiddellijk intreden van het einde, als anderzijds voor het voorafgaan aan het einde van een eeuwenlang verloop. Keer op keer verrassen u in de Apocalypse uitdrukkingen en aanduidingen alsof de komst van den Christus zóó zóó te wachten stond, en anderzijds ondergaan die aanwijzingen toch weer zoodanige nadere aanduidingen, dat de twintig eeuwen, die nu reeds bijna verliepen^ niet met de aaii Johannes gegeven openbaring in tegenspraak geraakten. Laat men nu eenmaal het rechtstreeksch verband los, dat tusschen deze 1000 jaren met wat' daarna komt, en dus ook met de Voleinding moet worden volgehouden, dan ligt 't voor de hand, dat men, gelijk vooral Augustinus het aanbeval, de duizend jaren niet eerst na de Parousie, maar van meet af laat intreden, en zoo geheel den samenhang tusschen hetgeen aan Openb. XX voorafgaat, en hetgeen ons in Openb. XX : 1—Openb. XXI : 19 geboden wordt, laat glippen.

Die vervalsching heeft er op alle manier toe geleid, om öf het verband van de onderscheidene deelen der Apocalypse klakkeloos weg geheel uit een te rukken, oftewel om na de Parousie een geheel nieuwe historische periode in te voegen, die straks eerst, na verloop van eeuwen, in een t\^eede Parousie haar voleinding vindt. Hierin nu kan zich niet voegen, wie voor de eigen ziel levend contact zoekt met wat de Christus ons zelf op alle manier over zijn wederkomst op 't hart bond. In geheel de voorstelling die de Christus ons dienaangaande in Mattheus XXIV en verwante Evangelieteksten gegeven heeft, is van zulk een tusschenduur niet alleen geen sprake, maar er is geen plaats voor, en ze is er mede in lijnrechte tegenspraak. Het één klopt niet op 't ander. Overal elders in de Evangeliën en in de Apocalyptische geschriften is de Parousie niet de opeenvolging van een reeks gebeurtenissen van langen duur, maar een ingrijpende gebeurtenis, die met de opstanding aller gestorvenen, met het eindoordeel dat over de wereld zal gaan, en zoowel met het te niet gaan van deze wereld, als met bet straks opkomen van een nieuwe wereld op een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel, in rechtstreeksch verband staat. Het is uit dien hoofde een volstrekt ondenkbaar iets, dat tusschen de Parousie van den Christus en de Voleinding nogmaals machtige perioden van meer dan duizend jaar zouden intreden.

De Parousie en het Oordeel met de Voleinding behooren bijéén en vormen één geheel. Van het hiertusschen inschuiven van geheele eeuwen kan geen sprake zijn Ook het beroep op den langen leveésduur van de oude Patriarchen zegt hier niets Er is geen sprake van, dat Abrahams levensduur het lev^en van een Methusalem ook maar van verre naderde of nabijkwam. De levensduur van den Christus in zijn aardsche leven bepaalde zich tot even 30 jaren, en ook van de apostelen bleek van zoo ongemeene levensverlenging niet in 't minste, Zelfs van Johannes, die in jaren al zijn medeapostclen te boven ging, blijkt niet, dat hij ook maar den duur van één enkele eeuw zou overschreden hebben. Geheel de voorstelling, die ons in de Evangeliën geboden wordt, voegt dan ook de Parousie met de opstanding der dooden en met het laatste oordeel op het innigst saam. Eer verraadt de Evangelische voorstelling zekere haaste die bijna aan overrompeling doet denken, dan dat er ook maar van verre sprake zou kunnen zijn van eeuwen, die zich tusschen de Parousie en haar uitwerking inschoven. Elke poging om tien eeuwen in deze sduizend jaren" te lezen, geraakt dan ook met al wait de Christus zelf ons over de Voleinding op het harte bond, in onverzoenlijken strijd. De vergezichten van Ezechiel en Daniël leiden qycnmin tot zulk een zich over eeuwen uitstrekkende voor.stelling. Beide Profeten toch gaven eeniglijk in beeld, wat hun zelf symbolisch voor den geest was gekomen, en wie de stellige uitspraken van den Christus over wat ons met de Voleinding te wachten staat, legt naast de voorstelling die ons beide profeten gaven, gevoelt terstond, dat ze ons slechts in beeldspraak voorhielden, wat op geheel andere wijze zou gerealiseerd worden.

Evenmin is het verband houdbaar, dat men daa door wil zetten tusschen de heerlijkheid van den Christus die zich in het vernieuwde Jerusalem onder de schare der gezaligden zou openbaren, en hetgeen buiten Jerusalem en het Heilige Land nog op gewone aardsche wijze onder de Heidenvolken zou voortduren. Men stelt het zich dan toch voor, alsof wel in Jerusalem en Palestina een bijna hemelsche toestand ware ingetreden, maar dan toch altoos zoo, dat Over de breede oppervlakte der aarde, waar de traditie van Gog en Magog naleefde, het xondigc wereldtooneel rustig doorging, zoo dat het nog steeds missionair bewerkt werd. Iets waardoor men'een tweeheid zou verkrijgen, die lich eenvoudig niet bijeenvoegen liet. Men kan niet in Palestina en Jerusalem een nedergedaald hemelleyen hebben, en daaromheen in geheele werelddeelen een normale voortzetting van het zondige aardsche leven. Die intredende »duizend jaar", moeten dan toch een historie vertoonen die duidelijk aangaf, waartoe die tien eeuwenlange periode dienen zou. Iri het leven op de nieuwe aarde onder den 'nieuwen hemel zal het onzondige, geestelijke leven intreden, en kan het eeuwig' voortduren van een volmaakt heiligen toestand worden ingewacht; hier daarentegen zou er geen reden voor denkbaar zijn, waarom deze afwachtende periode tien achtereenvolgende eeuwen en meer in beslag zou nemen. Was eenmaal de ure van de voleinde missie ingetreden en ook Israel aan zijn bekeering toegekomen, dïtn zou voor het doorzetten van dit eindtafered niet een periode' van eeuwen, doch slechts een kort tijdsgewricht van noode zijn, en zou er geen reden denkbaar wezen, waarom de Parousie van den Christus zoo eeuw na eeuw een karakter lou moeten aannemen, dat geheel in strijd was met wat de Christus zelf omtrent lijn Parousie en van de Voleinding had geprofeteerd.

Ook aan de koninklijko heerschappij der gezaligden, waarvoor men zich op Hoofdstuk XX : 4 beroept, hechte men geen verkeerde beteekenis. We lezen daar dat Johannes in zijn visioen tronen zag, en de gezaligden zaten op dezelve, en het oordeel werd hun gegeven; »en ik zag, zoo gaat hij voort, de zielen dergenen die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het Beest en deszelfs Beeld niet aangebeden hadden, §!n zij leefden en heerschten met den Christus als koningen die duizend jaren.» Dit als koningen heerschen, mag hier niet worden misverstaan. Het wijst er toch niet op, dat zij als koningen in - ^-luister blonken en heerschten. De jongere uitlegging' kwam dan ook tot de vaste uitkomst, dat hier niet gedoeld wordt op het voeren van een heerschappij, die in glans en glorie schitterde. Iets dergelijks ware toch mét de heerschappij van den Christus, die nu zelf 't alles in zijn macht nam, volstrekt onvereentgbaar. F/ kan, bij goede opvatting, niet anders' mede bedoeld zijn, dan dat de gezaligden meê het oordeel velden over wat afviel. Hoe toch zou anders een volk van enkel koningen, zonder onderdanen, denkbaar zijn. De geheele voorstelling erlangt bij die averechtsche opvatting dan ook een beeltenis, waaraan geen realiteit kan beantwoorden. Men zou een Rijk van enkel vorsten voor lich knjgen, en niets zou van de historie van dat Rijk worden medegedeeld. Het zou aanvangen en eindigen, maar wat 't uitwerken en tot stand zou brengen in een periode van duizend jaren, bleef een volstrekt geheimenis. Er zou een begin en een einde zijn, maar zonder iets dat ook maar van verre op een stuk nieuwe, heilige historie wijzen kon. Op zichzelf reeds docthet vreemd en onverklaarbaar aan, dat het einde ingaat, en dat de Parousie van den Christus zich doorzet, doch dat nu op eenmaal deze allesbeslissende actie gestuit wordt, dat de op gang komende Voleinding wordt tegengehouden en gestuit, en zulks niet voor even of voor een 'vluchtig voorbijgaamde periode, doch voor een periode van duircnd jaren, en dat er, als die duizend jaren om en voorbij zijn, in letterlijken zin niets geschied is en niets is tot stand gekomen, waarin dit ongemeen lange oponthoud zijn rechtvaardiging zou vinden. Uiteraard dringt, als het einde zoo nabij is, al wat voor God gewonnen is, naar de voltooiing van het einde. Zulk een oponthoud van duizend jaren, ook al laat men het doorleven in heiligen zin, blijft in heerlijkheid toch altoos verre beneden datgene wat de Voleinding zelve zal brengen. En dit mindere zou nu duizend jaren geduurd hebben, om eerst daai-n* de volle zaligheid te laten ingaan. Niet een vermeerdering, maar een vermindering van' 't zalige zou aldus aan de verlosten zijn ten deel gevallen. Dit nu kon zeer zeker, en zou men zich kuhnen voorstellen, indien er in die duiïend jaren iets ware geschied of tot stand gekomen, dat anders ontbrak. Maaf hiervan juist valt niets te bespeuren; er wordt met geen woord van gerept. Zoo vervalt dan alle oorzaak of beweegreden, waarom aan deze tot niets leidende tusschenpcriode zulk een ongemeen lange duur zou worden toegekend. In den eigenlijken zin werd na Jezus' ingetreden Parousie, toch met geen tijd in den letterlijken vorm van het woord meer gerekend. Ongetwijfeld moet met de binding en de loslating van Satan gerekend worden. We staan ook na de Parousie voor twee op elkander volgende gebeurtenissen. Satan geraakt eerst" in den band der machteloosheid, en wordt daarna eerst vrijgelaten, otn zijn eigen ondergang uit te lokken. Doch al is dit niet anders voorstelbaar dan in twee onderscheidene en op elkander volgende perioden, toch kan niets er toe nopen, om die periode in een veelheid van jaren breed uit te meten. In de Engelenwereld, en dus ook in de wereld der demonen, wordt niet gerekend , met ons tijdsbegrip. en de drie feiten, Ie. de-binding van Satan, 2o. de loslating van Satan, en 3o. het eindoordeel over Satan; kunnen aanvangen, Joorgaan en zich voleinden in wat voor ons niet in jaren, maanden of dagen zou zijn uit te drukken. Voor wat wij als duizend jaren uitmeten, is hier plaats noch ruimte.

Het eenige wat te beweren blijft, is, dat het ten slotte losbreken van de barbaarsche volken van Gog en Magog, hun strijd tegen de geordende cultuurvolken, en de eindtriomf door die cultuurvolken op de wilde natiën behaald, op zekeren tijd beslag moet hebben gelegd. Gaat men nu echter na, in wat vluchtige en overhaaste periode Alexander de Groote zijn toeleg om Azië te. onderwerpen, doorzette, zoo ontwaart men toch aanstonds, dat voor deze eindworsteling met Gog en Magog van geen periode van duizend jaren sprake kan zijn. Van wat zijde en uit wat oogpunt ook bezien, blijft er alzoo op gecnerlei manier ook maar de minste verklaring over voor de duizend jaren, die in letterlijken zin geheel doelloos zouden zijn uitgerekt, om een gebeuren, dat, op zijn uiterst genomen, . zich als vanzelf in een tiental jaren zou voleinden, tot honderdmaal zulk een periode uit te 'dijen. Er is geen reden, er is geen oorzaak voor te noemen. En de slotsom van elke ernstige beschouwing komt uit dien hoofde altoos weder er op neer, dat óf die lien eei-ste verzen van hoofdstuk XX een later ingeschoven stuk schijnhistorie waren, oftewel dat de duizend jaren niet anders dan in symbolischen zin te verstaan zijn.

Zoo komt hét ten slotte altijd weer op de vraag aan, of de sduizend jaren" in de eerste verzen van'het twintigste hoofdstuk, al dan niet als normale jaren te nemen zijn; een vraag waarvan > men vrij stellig beweren mag, dat ze vermoedelijk nimmer tot een eenparige beantwoording leiden zal Immers men kan en mag het onloochenbare feit niet voorbijzien, dat op deze duizend jaren niet ter loops en als in 't voorbijgaan, maar met bijzonderen nadruk en zes malen achtereen gewezen wordt. De vraag is nu maar, hoe we dit onloochenbaar stellige feit te duiden hebben. Had men dan ook in de Openbaringen van Johannes een geschrift voor zich, waarin de numerieke cijfers de gewone duiding en beteekenis hadden, die ze in ons particuliere proza bezitten, zoo zou er geen óogcnblik ook maar dé' minste twijfel kunnen rijzen, of we hadden hier te rekenen met een zeswerf herhaalde uitdrukking, die zoo beslist en stellig mogelijk op een periode van tien eeuwen doelde. Zoo echter mag men bij de Openbaring van Johannes niet met zijn narekening te werk gaan. Vanzelf is er geen de minste twijfel, of elders in de Heilige Schrift komt herhaaldelijk het getal duizend in eigenlijken zin voor. Bij de wondere spijziging greep het wonder metterdaad aan de vele duizenden plaats, die beidemalen gevoed worden. Vooral in het Oude Testament, waar veel meer dan in het Nieuwe met de bijzonderheden en de getalsterkte gerekend wordt, komt het cijfer van duizend keer op keer in eigenlijken zin voor. Zelfs bij de indeeling van het leger moge de duizend man in het bataljon niet altoos stipt compleet zijn geweest, maar allerwegen waar de legersterkte ter sprake komt, bezit dit duizendtal der manschappen toch een eigenlijken, geheel gewonen en normalen zin. Hieruit echter is niets af te leiden voor wat ons in de Openbaringen wordt.voorgelegd, en met name niet in die teksten, waarin niet van wat de mensch doet, maar van hetgeen God Almachtig uitricht, gehandeld wordt. > Duizend" was voor het Joodsche begrip de aanduiding van een overrijke volheid, en werd in dien zin ook voor het doen Gods gerekend, om het niet numerieke, maar geheel algemeene begrip van Goddelijke majesteit en grootheid aan te duiden. Psalm 90:4 blijft hier steeds den toon aangeven. Daar toch staat 't zoo scherp mogelijk uitgedrukt: Duizend jaren zijn in uw oogen als de dag van gisteren, ' als hij voorbijgegaan ii, en als een nachtwake»; en de Apostel Petrus komt op deze tijdvervluchtiging terug in rijn tweeden Zendbrief, - als het daar in hoofdstuk 3 : 8 heet: Doch' deze ééne zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den Heere zijn als duizend jaren, en duizend jaren als een dag». De > dag des Heeren, zoo merkt Petrus nogmaals twee verzen later op, > de 'dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met gedruisch zullen voorbijgaan.

Met Het oog op deze bezielde uitspraken valt derhalve geenszins te ont­ kennen, dat én het door Jezus zelf voorzegde, én hetgeen elders in de apostolische litteratuur ons geboden wordt, niet een enkel maal, doch herhaaldelijk er op terug komt, boe de »duizend jaren" met het oog op de Parousie en van de Voleinding, niet letterlijk, maar als symbolische aanduiding gebezigd worden. Er is dan ook geen reden denkbaar, waarom hier, in Apoc. XX:1—10, de duizend jaren op eenmaal een beteekenis zouden erlangen, die ze elders in de Openbaringen nergens bezitten. De herhaling van de duizend jaren tot zes malen toe, zou ongetwijfeld in elk ander geschrift tot punctueele uitlegging verplichten, maar van zulk een verplichting kan nimmer bij het doen Gods sprake zijn, en kan met name nimmer gelden, waar van een doen niet van menschen, doch van God Almachtig en dan nog wel in het boek der Apocalypse sprake is. Om tot die opvatting te komen, moet men hier in de Apocalypse aan de uitdrukkin: an duizend jaren een beteekenis en eed zin toedichten, die ze anders nimmer in dit laatste geschrift des Nieuwen Testaments heeft. De letteriijke opvatting is metterdaad hier in de Apocalypse iets indringen, wat door de geheele structuur van dit geschrift afgewezen en weersproken wordt. Zelfs uit het tot zesmalen herhaald gebruik van die uitdrukking sduizend jaren» valt in een geschrift als we bier voor ons hebben, niet» af te leiden. Heeft men een geschrift voor zich, waarin eenmaal als .vaste regel geldt, dat de cijfers geen numerieke, maar steeds een symbolische beteekenis hebben, dan mist men zelfs het recht, om op een bepaalde plaats een tegenovergesteld gebruik van het cijfer te vermoeden, indien dit gewijzigd gebruik niet op zeer stellige en zeer duidelijke wijze "wordt aangeduid.

Had men dan ook te doen met een breed uitgewerkt stuk profetie, waarin deze duizend jaren in bijzonderheden getcekend en in volle breedte werden uitgemeten, zoodat aanstonds bleek hoe wat te komen stond in niets minder dan tien eeuwen zich voltooien liet, zoo zou men deze uitgewerkte teekening van wat te komen stond, te aanvaarden hebben, en zou men tot geen andere slotsom kunnen geraken, dan dat wel zeer zeker deze tien eeuwen na het begin der Parousie zijn ingetreden, doch dat feitelijk daardoor de eerste Parousie was te niet gedaan, of te wel dat hetgeen in Openb. XX:1—10 ons wo^t voorgelegd, niet alleen aan het negentiende hoofdstuk, maar aan de Bazuinen en Phiolen voorafging. Juist daarom moest er dan ook zoo volle nadruk op gelegd, dat deze tien eeuwen, die men zich hier als ingeschoven denkt, ledig en hol zijn, en ons geen historie bieden. Wat het alsdan zoo overgroote gezette tijdperk vullen moest, ontbreekt geheel. Stel, deze tien eeuwen waren doorleefd, ze zouden op de manier waarop Johannes ze ons voorstelt, geheel doelloos zijn voorbijgegaan en tot niets hebben gediend. Rekent men dit onloochenbare feit n«u saam met wat in de Openbaringen aan hoofdstuk XX vlak voorafgaat, en evenzoo met hetgeen voorts in hoofdstuk XX, en in de acht eerste verzen van het XXIe kapittel volgt, dan is 't ons niet geoorloofd, dit nauw ineensluitend verband uit elkaar te rukken, en mag het niet anders worden opgevat, of het maakt saam 't visioen van één enkelen Engel uit, dat op het geprofeteerde omtrent den ondergang der aardsche machten aan 't slot van kapittel XIX volgde, ' en nu als één saamgevat geheel voorafgaat aan de Voleinding. Zonder daarom in het minst te verbloemen, dat de indruk, dien een oppervlakkige lezing biedt, ons hier vooral af zou leiden en licht verlokken zou, om de symbolische uitlegging van Openb. XX : 1—10 door de praeciese, historische te vervangen, toch blijkt telkens weer bij alle nader onderzoek, dat wie dezen symbolischen weg verlaat, taal, toon en stijl van de Apocalypse ter zijde zet, om een opvatting te volgen, die ' met geheel de strekking van de Apocalypse in strijd is. In elk ander geschrift zou de zinsbouw vaa, de tien eerste verzen van hoofdstuk XX zeer leker geen anderedan een letterlijke uitlegging hebben toegelaten; nu echter in ^de Openbaringen het begrip »duizend» nooit letterlijk wordt opgevat en ook hier slechts uitdrukking is van de volheid der Goddelijke handeling, nu kan en mag de praeciese, de letterlijke en de historische opvatting Gode niet worden toegedicht, en is het plicht en roeping van den exegeet, om wat als Goddelijke taal tot ons komt, ook naar eisch van-de daarbij passende exegese uit te leggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's