Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Van de Kerh”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Van de Kerh”.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Welke zijn lichaam is, en de vervulling desgenen, die alles in allen vervult. Ef. I : 23.

Als opschrift boven deze artikelenreeks kozen we de formule: Van de Kerk, en , niet van de Gemeente, zooals met het oog op onze Statenoverzetting allicht had kunnen verwacht worden. Wie toch de Concordantie van Trommius . opslaat, zal ontwaren, dat onze Statenoverzetters het woord Kerk, en dan natuurlijk met opzet, gemeden hebben, om bijna nooit een andere uitdrukking te bezigen dan die van Gemeente, in het oude Testament ook wel Vergadering. Dit is, gelijk men aanstonds doorziet, geen vergissing noch verzuim, maar opzet, en dit opzet laat zich gereedelijk verklaren. Toen onze Statenoverzetters aan den arbeid togen, stond men nog in 't algemeen onder den overheerschenden indruk van de beteekenis, die, vóór de Reformatie, door deRoomsche hiërarchie aan de gebruikelijke woorden en uitdrukkingen gegeven was, en in zooverre nu stond 't tot op het doorbreken van de Reformatie vast, dat Kerk de naam was die uitsluitend voor de algeheele kerkelijke gemeenschap gebezigd werd, terwijl men over de plaatselijke Kerken nooit anders sprak dan van Parochiën. De plaatselijke Kerken van kleine dorpen omvatten dan wel alle leden die in - zulk een dorp woonden, doch zoodra er sprake was van grootere plaatsen, en met name van groote steden, dan stond men er op, de eenheid niet te handhaven, doch veeleer de geheele stad in onderdeden te splitsen. Deze onderdeelen noemde men dan Parochiën. Elke parochie had dan haar eigen Kerkgebouw, en in elke Parochie stond een eigen geestelijke aan 't hoofd, vaak met suppletoire hylp van een kapelaan. In dit stelsel nu lag vanzelf iets dat zich aanbeval, erf ook door ons vaak bepleit is, edoch altoos met dit principieel verschil, dat in ons stelsel de onderscheidene Parochiën van eenzelfde stad onder één Kerkeraad zouden yereenigd zijn, en alzoo toch de Kerk in de geheele stad een eenheid zou vormen. Juist dit echter heeft de Kerk onder Rome's leiding nimmer beoogd. De naam van het woord Kerkeraad is dan ook van Reformatorischen oorsprong. Rome kent ten deze noch naam noch zaak. Een kerkeraad van de Roomsche Kerk te Amsterdam is voor haar een ondenkbaar en onbestaanbaar iets. Rome heeft de Parochiën die geheel zelfstandig van karakter zijn. Deze Parochiën vereenigen zich niet onder eenj^erkeraad, maar ten deele onder een Deken, en in hoofdzaak onder den Bisschop, en deze Bisdommen worden dan weder vereenigd onder een Aartsbisschop, terwijl tenslotte de Aartsbisschoppen onder het rechtstreeksch gezag van de Kerk van Rome staan, ten deele met behulp van den Kardinaal. Al was het dus, dat ook wij tot het aloude stelsel van Parochiën terugkeerden, zoo zou toch weer het grondverschil Overbleven, dat bij ons de op ééne plaats wonende geloovigen saam één plaatselijke Kerk zouden vormen, en als plaatselijke Kerk door één Kerkeraad zouden geleid worden. Jnist hiervan nu wilde Rome niet weten. Het kent als zoodanig geen plaatselijke Kerk, en van een Kerk als eenheid kan op Roomsch terrein alleen gesproken worden, zoo men alle Kerken, gelijk ze over geheel de wereld gespreid zijn, sÉlam als één geheel neemt. Ook al ware 't derhalve, dat men ook onder ons tot de Parochie terugkeerde, zoo zou dit daarom toch in 't minst de Roomsche beschouwing niet doen terugkeeren. Wel moet toegegeven, dat men ook onder ons vaak niet streng zich aan de grens der burgerlijke gemeente bond, doch dit was het gevolg niet van verandering van zienswijze, maar werd veroorzaakt door de luchthar-, tige wijze, waarop de Regeering almeer onderscheiden dorpen bij wet met een stad vereenigt. Dit zal zich later dan ook van zelf ^^\ regelen, en tot dusver blijft vaststaan, dat naar onze overtuiging de Kerk een plaatselijk karakter draagt, dat deze plaatselijke Kerken in ringen, dassen en provinciale Synoden saam verbonden zijn, en , dat alzoo de beide begrippen van plaatselijke en van algemeene Kerk zich duidelijk onderscheiden. . Gelijk ons later blijken zal, komen er dan drie begrippen op, ten eerste de plaatselijke, dan de nationale en ten slotte de algemeen Christelijke wereldkerk, maar al wordt de plaatselijke Kerk - dan ook nader in Parochiën ingedeeld, hierdoor wordt in geen geval een nieuw soort Kerken geschapen. De Parochie zou bij ons geen eigen kerkeraad hebben, maar alle overige Parochiën zouden in dezelfde stad saam onder een kerkeraad staan. De indeeling in Parochiën zou naar ons bedoelen geen oogenblik de strekking hebben, om de eenheid der plaatselijke Kerk. op te heffen, maar zou hoofdzakelijk bedacht zijn op stuiting van het zeer ernstige kwaad, dat, om niet te hoog te gissen, in een Kerk van 25000 leden schier noodzakelijkerwijze opkonit, doordat elk nauwer verband tusschen den kerkeraad en de gemeenteleden verbroken wordt of althans ten zeerste verflauwt. Al is 't dan ook, dat zelfs Voetius tegen splitsing ernstige bedenking koesterde, ontkend kan toch niet, dat, gelijk het nu loopt, althans in de grootere steden het geheel zijn eenheid almeer inboet, en de kerkelijke band tusschen de leden en de Opzieners der Gemeente steeds meer zijn beteekenis verliest. Steeds echter sta hierbij duidelijk op den voorgrond, dat het eigen karakter van het Roomsche wezen volstrekt niet in het Parochie-stelsel ligt, maar eeniglijk in Rome's ontzeggen'van het plaatselijk karakter aan de kerkelijke gemeenschap van de inwoners eener zelfde stad, die geen kerkeraad en geen band van eenheid hebben, en eerst in het Episcopaat het verband met de algemeene Kerk vinden.

Nu is het inmiddels niet aan twijfel onderhevig, of onze Statenoverzetters hebben in hun vertaling van de Heilige Schrift, niet alleen van het Oude, maar vooral van het Niéuwe-Testament, allerwegen de voorkeur gegeven aan het woord : gemeetite, om de tegenstelling met Rome te verscherpen. Toen de nationale Synode van Dordrecht gehouden werd, was men nog zoover niet. Veeleer stond 't gebruik van het woord Kerk toen nog jjrijwelr vast. Al zijn de titels van de artikelen onter Geloofsbelijdenis niet officieel, ' ze toonen toch wat destijds spraakgebruik was. En neemt ge nu artikel XXVII, dan vindt ge'daar ook dit opschrift: > Van de algemeene Christelijke Kerk", en het artikel zegt u : »Wij gelooven en belijden een eènige Katholieke of Algemeene Kerk, dewelke is een heilige vergadering der ware Christ-geloovigen". Versta nu wel, dat dit niet van de Roomsche, maar van de Gereformeerde Kerk aldus betuigd wordt. En in het artikel zelf staat 't aan 't eind nog beslister, ' als 't heet: »Ook mede is deze Heilige kerk niet gelegen, gebonden, of bepaald in een zekere plaats of aan zekere personen, maar zij is verstrooid en verspreid door de geheele wereld''. In Artikel XXVIII is nogmaals sprake van »de ware Kerk", en staat als kenmerk der geloovigen, dat ze »de eenigheid der Kerk onderhouden, zich onderwerpende aan haar tucht». Naar het spraakgebruik van de Statenoverzetters moest hier uiteraard overal staan »de eenigheid der Gemeente onderhouden», maar het staat in onze Belijdenis nog alles anders. Bijna eeniglijk wordt in de Belijdenis allerwegen de uitdrukking niet_ van Gemeente, maar van Kerk gebezigd. Sterk vooral komt dit uit in het XXIX artikel, waarin gehandeld wordt van »de ware en valsche Kerk> . Hier toch lezen we, dat we steeds ernstig moeten onderscheiden > welke de ware Kerk zij, aangezien dat alk sekten, die heden ten dage in de wereld zijn, zich niet den naam van Kerk bedekken»; en dan vervolgt de Belijdenis : »Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, welke in de Kerk onder de goeden vermengd zijn, maar wij zeggen dat men het lichaam en het gezelschap der ware Kerk onderscheiden zal van alle sekten». En nu volgen »de merkteekenen om' de ware Kerk te kennen», en dan heet 't eerste kenmerk: »Zoo de Kerk de reine predicatie des Evangelies oefent.» Na deze merkteekenen dan te hebben opgenoemd, besluit het artikel aldus: , Niet: deze twee Gemeenten, maar tdeze twee Kerken zijn lichtelijk te onderkennen, en van elkaar te onderscheiden".

Sterker nog spreken de officieele titels en opschriften boven de geschriften dié .officieel uitgegeven worden. Zoo staat boven den Catechismus, dat hij onderwijst in de leer »die in de Nederlandsche .Gereformeerde Kerken geleerd wordt." Boven de Dordtsche Leerregelen staat geheel in gelijken zin: »Oordeel van de nationale Synode der Gereformeerde Kerken van de vereenigde Nederlanden" en voorts »Over de bekende vijf hoofdstukken der leer, waarover in de Gereformeerde Kerken verschil is gevallen." Bij de Liturgie vindt ge het evenzoo. Het opschrift toch van onze Liturgie is: »De Liturgie der Gereformeerde Kerken in Nederland." Toch vindt men hier reeds uitzonderingen. Zoo vinden we in het gebed voor »den nood der Christenheid" o.m. deze zinsnede: »Wil pok uw Christelijke gemienten genadiglijk bewaren", doch dan w^er aan 't slot: «Eindelijk, o, Heere, wi) ons en de onzen in uwe bescherming i .jpien... tot bevorderinge van uw Kei; : of de welvaart des Lands.» In het »korte formulier, des geb'eds na de Predikatie», heet 't evenzoo: »Kom , uw Kerk te hulp, en verlos haar van allen overlast.» Evenzoo lezen we van een «Gebed vóór de handelingen der Kerkelijke bijeenkomsten», en daarin leest men de bede: «Dewijl wij nu, naar het voorbeeld der K-^'i^td)\i.z\\^ Kerken, vergaderd zijn, zoo bidden wij u, dat Gij, naar uwe beloften, in het midden van deze vergadering zijn wilt met uwen Heiligen Geest, r; en wordt straks de bewarende genade ingeroepen tegtn »de booze en listige raadslagen, die tegen uw Woord en uvf Kerk bedacht worden.» Daarentegen vindt ge boven het Formulier van den Ban, dat later opkwam, het opschrift: »Formulier des Bans of der afsnijding van de Gemeente», maar in het gebed van dat Formulier staat toch weer niet «Gemeente», doch »Kerk«, als 't heet: »en dat de schoot uwer Kerk altijd openstaat voor degenen die wederkeeren». Gaandeweg echter vervangt het woord «Gemeente» al meer de uitdrukking Kerk. Zoo in het «Formulier van wederopneming '.an de afgesnedefien." Hier toch luidt het opschrift: «Formulier van de wederopneming der afgesnedenen van de Gemeente van Christus, en in het Formulier zelf komt hier de, uitdrukking Gemeente in plaats van Kerkno^ driemaal voor. Ook in het Formulier voor de bevestiging van een Dienaar des Woords, vindt ge niet meer van Kerk, maar van de Gemeente Gods gesproken, alleen met deze opmerkelijke uitzondering, dat 't in het gebed aan 't slot hee.: «Barmhartige Vader, wij danken u, dat het U belieft u een gem, eente te vergaderen ten eeuwigen leven, en dat Gij de Kerk hier ter plaatse nog zoo genadiglijt voorzien hebt."

Ook in het bevestigingsformulier van de Ouderlingen en Diakenen leest men : »die in de Kerk van Jezus Christus dienen; " voorts dat ze de boetvaardigen weer «in den schoot der Kerk hebben op te nemen; " dat niemand anders dan »door wettige roeping van de Kerk behoort te dienen", en dat de Dienaar ^tot s^iz\\Ang der Kerk" moet optreden». Met name wordt aan de ouderlingen op 't hart gebonden, dat ze in «de Regeering der Kerk gesteld zijn", en wordt de Heere aangeroepen om »den wasdom uwer Kerk" te willen bevorderen. - In het huwclijksformulier, dat van later dagteekening is, vindt ge daarentegen enkel van Gemeente - gesproken, zelfs tot vijfmalen toe.

Zelfs nog in 16S7 liet de weduwe wijlen Aertz van Ravensteyn op haar folio-uitgave van de Heilige Schrift deze hier volgende zinsnede afdrukken ; «door de gemeene ordre der Nederlandsche Ketcken verbetert." En wat nog meer zegt, in de declaratie die de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden op 29 Juli 1637 voor de officieele uitgave van de Bijbelvertaling plaatsten, schreven ook zij nog: dat zij «gecommitteerd hadden voorname geleerde mannen van de Gereformeerde Kercken", alsook dat deze overzetting alsnu «in de Kercken en publieke scholen" behoorde gebruikt te worden, en dat alle Kercklyke vergaderingen door het gebruik van deze vertaling «den welstand van de Gereformeerde Kercken mochten-'bevorderen." Denkt ge nu in, hoe dit stuk strekte om een vertaling in te leiden, waarin opzettelijk het woord Kerk schier allerwegen door Gemeente vervangen werd, dat blijkt hieruit op de. meest overtuigende wijze, hoe onze Stateh-overzetters tegen het toenmalig taalgebruik opzettelijk ingingen.

Hiermede is intusschen niet bedoeld, dat 't gebruik van het woord Gemeente in stee van Kerk vóór de Synode van Dordrecht ganschelijk niet voorkwam. Hooyer geeft in zijn oude Kerkordeningen aan, . dat in, 1612 de uitdrukking reeds gebezigd werd: «Van de oefening der Christelijke discipline onder de Christelijke gemeente." Hooft laat zich in een bekende plaats aldus uit: »Mits-hij weigherde zich den oordeele der broedereb tS onderwerpen, en in Gtjds gemeente boven anderen zocht uit te munten." In de Kerkorde van 1S78 [(zie Hooyer p. 148) vindt men: »Om goede en wettelijke ordeningen in de Gereformeerde Gemeenten dezer Nederlanden te stellen, is goet gevonden, dat velerlei Kerkelijke verzamelingen gehouden werden.» Iets waar tegenover staat, dat de tite, l van het in 1773 uitgekomen Psalmboek weer, blijkbaar opzettelijk, spreekt van de «Her vormde KERK», een betiteliiig die sinds bijna gestadig op het geheel is toegepast, terwijl' de enkele plaatsen dan louter Gemeenten vormden. Iets waaraan nog zij toegevoegd, dat de Doopsgezinden nooit anders dan van Gem.eente spraken, en dat ze de uitdrukking van Kerk of Kerken nog altoos stelselmatig mijden. Na 1637 heeft het gebruik der Statenoverzetting allengs het woord Gemeente geheel op den voorgrond gedrongen. Bij Wildschut leest men: «Mij benaarstigende om der Gemeente welgeoefende geloofsonderwijzers en leeraars te bezorgen.» Allerwegen ging dit gewijzigde gebruik zoo van allen kant in het Kerkelijk leven in, dat zelfs een kenner der historie gelijk Beets in zijn Sparsa blz. 262 schrijft: »Eene uitvoerigheid, waarvoor d& Gemeente van alle eeuwen den schrijver van het derde Evangelie dank zal weten», eneven.zoo op - blz. 265 : «Het werk door dezen Lukas tot stand gebracht en door een wakende Voorzienigheid van eeuw tot eeuw voor de Gemeente bewaard».

Ook Da Costa, die als uit Israel geproten, allicht door een ander besef kon geleid zijn, schreef: «Christus, het Hoofd der Gemeente, stelt den man tot Hoofd der vrouw» (II, 233). Ter Haar zong (Gedichten III, 284): «ik verwijt u niet de smart, het lijden der Gemeente, schoon 't Christenharte met haar treurt», een uitlating, waarin vanzelf niet op een plaatselijke Kerk, rhaar op de Kerk jn 't algemeen gedoeld wordt, en toch de uitdrukking Gemeente den dichter uit de pen vloeide. Men merkt zoodoende, hoe van meetaf de beide uitdrukkingen met elkaar geVvorsteld hebben. Zie 't zelfs in de Dorische Kerkenorde, waar ge vindt: TIQVO. den zondaar met de Kercke en zijn naasten te verzoenen, en ée erghernisse uit de Gemeente Christi wech te nemen" (Ziebij Hooyer blz.306.) Ook bij Van Effen in zijn Spectator II, 46 lezen we van van de «Waalsche Gemeente", waar toch anders het Fransche woord Eglise, afgeleid van Ecclesia, van zelf meer aan het woord Kerk zou herinnerd hebben. En wat meer no'g treft, is dat Fruin in zijn Tien jare.n bl. 259 evenzoo beide uitdrukkingen in éen verband saam gebruikt. Zoo toch schreef hij: «Naast de Gereformeerde , & i^yè bleef nog een Luthersche voortbestaan en te vergeefs poogde-men in 1566 en later de beide Gemeenten ineen te smelten. Ook hier nu was niet gedoeld op twee plaatselijke Kerken die in dezelfde stad werden gevonden, maar wel ter dege op de gezamenlijke Gereformeerde en Luthersche Kerken, die in meerdere plaatsen gesticht waren. Zelfs op dezen apostolischen tijd werd dit gebruik van het woord Gemeente toegepast. Hooyer blz. 520 vermeldt dit hier volgend artikel uit 1578: »Het en betaamt ook niemant van de ééne plaats naar de andere te reizen om te prediken, dewijle het ambt der Apostelen ende Evangelisten voor langer tijd in de Gemeenten Gods opgehouden heeft."

Nooit daarentegen werd gesproken van den Gemeenteraad der Kerk doch altoos van den Kerkeraad, niettegenstaande hier 'juist sprake is, niet van de verzameling van alle Kerken, maar van hetgeen gevonden werd in een enkel dorp of in een enkele stad. Zoo schreef men reeds in de Kerkenorde van 1578: «Degenen die uit de Gemeente vertrekken, zal een Attestatie of getuigenis haarer wandel met advies der Kerkeraad^ mede gegeven worden (Hooyer blz. 549). Vast stond overigens van meet af, dat de plaatselijke belijders, die naar hun bedehuis opgingeii, nimmer als Kerk, maar steeds, en zulks van meet af, als de gemeente werden toegesproken. Niet de Kerk, maar de Gemeente werd uitgenoodigd om in gebed te gaan, en evenzoo werd niet de Kerk, maar de ^^»«^^«if^ verzocht, elk naar eigen vermogen, in de collecte voor Kerk of armen te willen bijdragen. Onder den Kerltedienst was er de Dienaar des Woords, waren er de ouderlingen en diakenen, en was er overigens niet de Kerk, maar de Gemeente. Aldus sprak elk' prediker zich. uit, en aldus werd 't door allen die ter godsdienstoefening, waren opgegaan, begrepen.

Juist uit het gebruik van het woord «Gemeente« voor de opgekomen toehoorders in een openbare Godsdienstoefening, Wijkt nu ten duidelijkste, dat «Gemeente» hier volstrekt niet de geheele Kerk bedoelde, doch slechts een deel ervan. Spreekt men toch van Kerk in 't gemeen, dan rekent men, als tot die Kerk behoorende, niet enkel de doopleden, maar tegelijk ook de voorgangers, en bestuurders. In de Godsdienstoefening daarentegen treedt een onderscheid in. Dan toch hebt ge eenerzijds de ambtsdragers en anderzijds de gewone geloovigen, of wilt ge, eenerzijds de herders en anderzijds de kudde. Wel kan in zekeren zin gezegd, dat ook de ordinaire geloovigen van Christus wege met ambtelijken dienst belast zijn, doch in dien zin is hier dan van 't ambt geen sprake. Zelfs in den Kerkendienst wees men het onderscheid tusschen de Gemeente en de Kerkelijke ambtsdragers aan door het dusgenaamde Doophek. Binnen dat Doophek waren dan in afzonderlijke banken zitplaatsen aangewezen voor de officieele ambtsdragers, terwijl de Gemeente buiten dat Doophek plaats nam, en slechts voorzoover er in het overige gebouw plaats te kort schoot, en bij nooddienst, in het Doophek mocht plaats nemen. Zoo dikwijls daarentegen de leden der gedoopte schare officieel contact zochten of om den doop voor een hun geboren kind te erlangen, of om belijdenis te doen, of ook om in 't huwelijk te worden ingezegend, sprak het vanzelf, dat ze de vervulling van hun wensch ten deze eeniglijk van de ambtsdragers ontvangen konden, en verschenen zedan evenzoo binnen het Doophek, naardien dit de plaats was, waar ze met de Dienaren en overige Kerkeraadsleden in nadere aanraking konden komen. In buitenlandsche Gereformeerde Kerken heeft men dit ook op het gebruik van het Avondmaal toegepast. De uitreiking van het Avondmaal geschiedt dan niet aan een disch of tafel, maar binnen het Doophek en onder het preekgestoelte. Men staat dan op van zijn zitplaats, begeeft zich naar die verhevenheid onder den predikstoel, ontvangt daar 'tbrood en den wijn, en keert, na gebruik hiervan, naar zijn zitplaats in het gebouw terug. Ook hierbij komt derhalve het onderscheid tusschen de Gemeente en de Kerkelijke ambtsdragers op in 't oogloopende wijze uit. Wordt hierbij alzóo, gelijk in den regel geschiedt, de Gemeente toegesproken, dan wordt daarmede op hen alleen gedoeld, die tot het heilig Avondmaal zijn toegelaten. Al is 't nu, dat ook de ambtsdragers aan dit Avondmaal deelnemen, zoo blijft toch het principieel onderscheid, dat de ambtsdragers het uitdeelen, en dat het de Gemeente is die toetreedt om 't uit hun hand te ontvangen. Sterker zelfs zou men nog kunnen zeggen, dat bij allen Kerkedienst in strikt bepaalden zin, alleen zij als Gemeente gelden, die opkwamen. Een prediker 'begroet de Gemeente in zijn ter plaatse opgekomen gehoor. Niet dat daarom de niet opgekomenen van de Gemeente worden buitengesloten, doch ze rekenen op dit gegeven oogenblik en onder dien bepaalden dienst niet mede.

En bepaalt zich nu op die wijze bij den dienst de uitdrukking Gemeente tot, als we zoo zeggen mogen, de niet ambtelijke hoorders, er staat hier tegenover, dat daarentegen het Kerkelijk karakter doorgaat, en 't spraakgebruik behouden blijft, bij al wat voorts bij den dienst in aanmerking komt. Het gebouw, waarin men zich verzamelt, wordt nimmer genoemd het gemeentehuis, maar altoos de Kerk. In andere landen heeft men wel het woord tempel hiervoor in plaats gesteld, vooral in Frankrijk, maar in ons land spreekt een ieder die het bedehuis wil aanduiden, niet van het Gemeentehuis, maar van de Kerk, terwijl het woord Gemeentehuis uitsluitend en eeniglijk voor het huis der burgerlijke gemeente in zwang is. Evenzoo spreekt men niet van Gemeentedienaren, maar van Kerkdienaren, als men doelt op den koster met zijn helpers. Het publiek noemt een straat, die bij het bedehuis ligt, niet de Gemeentestraat, maar altoos en eeniglijk de Kerkstraat. Zoo wordt steeds het woord Gemeente gemeden, en steeds het woord Kerk ter aanduiding van het geheel gebezigd. En waar dit nu reeds uitkomt in het gebouw en in hetgeen met het gebouw in rechtstreeksch verband staat, zoo treedt dit nóg duidelijker in het licht, waar" gedoeld wordt op "de geheele verzameling der geloovigen als een geordende en aaneengesloten schare. Het woord raad wordt in onze taal zoo wel met het woord Kerk als met het woord Gemeente verbonden, maar niminer Ean er de minste onzekerheid bestaan over het onderscheid tusschen beide uitdrukkingen. Aller duidelijkst wijst onze taal aan, dat het woord Gemeenteraad niet doelt op een Kerkelijke vergadering, maar op het lichaam dat in burgerlijken zin een dorp of een stad regeert. Nooit daarentegen zal men onder gemeenteraad een Kerkelijk college verstaan. Wie daarop doelt, spreekt van Kerkeraad. Hierop mag met te meer nadruk gewezen worden, omdat de uitdrukking Gemeenteraaad in bugerlijken zin eerst later bij ons in gebruik kwam, terwijl men vroeger van de Vroedschap gewaagde. Op zich zelf had men uit dien hoofde in oudere tijden op het woord Gemeenteraad zeer wel voor het kerkelijk gebruik beslag kunnen leggen, doch men heeft-^ zulks niet gedaan, naardien men zeer goed gevoelde, dat de ge-

meehte en het college, dat haar bestuurde, principieel onderscheiden waren. Vandaar dat steeds en allerwegen hét woord Kerkeraad van meet af in zwang kwam, steeds gelden bleef, en nooit aan wijziging onderhevig werd. Men sprak nimmer van een gemeentelijke vergadering. Het recht dat vastgesteld werd om de wederzijdsche verhoudingen op vasten voet te regelen, heette nimmer Gemeenterecht, maar steeds en overal Kerkrecht. Een Synode was' nimmer een Gemeentelyke, maar gold steeds als een Kerkelijke vergadering. Het Kerkbestuur heette nimmer Gemeentebestuur. Als men van de verzameling der geloovigen in atidere landen gewaagde, sprak niemand van de Engelsche, de Schotsche of de Fransche Gemeente, maar onvoorwaardelijk van de Engelsche, Schotsche of Fransche Kerk. De wetten die werden ingevoerd, vormden saam niet een Gemeenterecht, maar een Kerkrecht. Feitelijk heeft dan ook over het gebruik van de uitdrukking nimmer principieel verschil' bestaan, en ten deele blijit het nog altoos onbegrijpelijk, hoe - 't kerkelijk ooit niet goedgekeurd, maar dan toch als feit aanvaard is, dat de Statenoverzetters, die op Kerkelijken last hun vertaling in gereedheid' brachten, stelselmatig, en tot in het uiterste toe, de uitdrukking van Kerk gemeden en uitgeworpen hebben, en eeniglijk en uitsluitend het woord 't gemeente" of ^vergadering'^ er voor in de plaats stelden.

Dr. A. K,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Van de Kerh”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1919

De Heraut | 4 Pagina's