Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat evenals onze

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat evenals onze

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 7 Februari 1919.

Dat evenals onze Belijdenisschriften ook onze Liturgie een herziening behoeft, zal wel door niemand betwijfeld worden, al mag er verschil van gevoelen wezen, hoever deze herzien ing zich zal hebben uit te strekken.

Ook hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat meer dan eenig ander stuk, van ons kerkelijk leven de liturgie een vast karakter draagt en, waar deze liturgie zoo diep in ons kerkelijk leven ingeworteld is, de grootste voorzichtigheid eisch zal wezen, ten einde niet noodeloos conflicten in het leven te roepen. Elke, zelfs de geringste, wijziging in den vasten vorm van den eeredienst, ontrust de gemeente, die wel op geen punt conservatiever is dan juist op dit. Hoeveel moeite heeftin vroeger eeuw de invoering van de nieuwe Psalmberijming niet gekost, hoewel ieder toestemde, dat de Psalmberijming van Datheen onbruikbaar was geworden. Wat heeft de invoering van de Gezangen niet een strijd te weeg gebracht, en hoe wordt nog de partijverdeeling in de Hervormde Kerk voor een groot gedeelte door de gezangen-quaestie beheerscht. Wat hebben ook in onze Kerken liturgische quaestiën, zooals of men in de zegenbede den Heiligen Geest zou noemen of niet; of men na den doop het woordeke Amen zou gebruiken; of de predikant een toga en bef zou dragen enz. geen stof opgejaagd. Het zou dan ook alleen jeugdige onbezonnenheid wezen, wanneer men meende, dat al wrat men in onze liturgie vpor verbetering vatbaar achtte, daarom terstond verbeterd moest worden. Er zal ook hierbij met groote behoedzaamheid moeten te werk worden gegaan, zal men niet, aanleiding geveri tot scheuring in onze Kerken. En de eenheid onzer Kerken staat ons veel hooger dan een liturgische eeredienst, die wat de uitwendige vormen betreft, voor een Calvinist toch altoos bijzaak wezen zal'. Eerst dan, wanneer algemeen de overtuiging gewekt is, dat een verandering in eenig stuk van de liturgie gewenscht is en deze verandering niet. met gezag van de Synode wordt opgelegd aan de gemeente, maar in haar midden zélfs gewenscht wordt, is de tijd voor verandering rijp. In zooverre staat de zaak met onze Confesie en Catechismus dus anders dan met de Liturgie. Een vernieuwing en uitbreiding van onze Belijdenisschriften, met name van onzen Catechismus, raakt een levensbelang onzer Kerken, vooral met het oog op het opkomend geslacht. Een herziening van onze Liturgie raakt een bijkomstig belang en kan alleen geschieden, wanneer die herziening genoegzaam is voorbereid en door de gemeente zelf wordt gewenscht.

Maar hoezeer we dit op den voorgrond stellen, toch neemt dit niet weg, dat de noodzakelijkheid van zulk een revisie wel door onze Kerken onder de oogen moet worden gezien. En wel op drieërlei punt: vooreerst wat onze liturgische formulieren zelf aangaat; ten tweede wat betreft de inriching van den eeredienst; en ten derde wat aangaat het Psalmgezang.

Wat de liturgische formulieren betreft, hebben we over 't algemeen genomen dankbaar te zijn voor den kostelijken schat, die ons daarin geboden is en is er zeker geen noodzaak om daarin een algeheele wijziging aan te brengen. Maar wel mag gezegd worden, dat het gevoelen algemeen is, dat ons huwelijksformulier niet meer beantwoordt aan de eischen van onzen tijd en dat een grondige herziening van dit formulier met dankbaarheid zou worden begroet. En evenzoo wordt algemeen erkend, dat het een gebrek is in onze liturgi^, dat een formulier voor de openbare belijdenis en i toelating tot het Avondmaal ontbreekt.' Het bezwaar, dat door zulk een liturgisch formulier te veel de gedachte in de hand zou worden gewerkt, dat deze openbare belijdenis een soort sacramenteele handeling is, deelen we niet. Onze liturgie bevat ook formulieren voor de bevestiging van ambtsdragers, voor" de kerkelijke inzegening van het huwelijk, voor de oefening van de tucht, zonder dat iemand daarom meenen zal, dat deze kerkelijke handelingen een sacramenteel karakter dragen. En waarom zou dan dit gevaar alleen bestaan voor een formulier bij de toelating tot het Avondmaal ? Thans is deze handeling geheel overgelaten aan den predikant; in vele gevallen formuleert hij zelf de vragen, die bij deze handeling zullen geschieden. En bok waar de Kerkeraad deze vragen geformuleerd heeft, zijn ze toch op de eene plaats weer geheel anders dan op de andere. Bij een kerkelijke handeling nu, waarbij aan een gemeentelid de volle rechten der leden geschonken werden, en het aankomt op de stipulation, die daarbij gedaan worden, behoort in de Kerken eenparigheid te bestaan. Alleen dan kan men weten, wanneer men een lidmaat uit een andere Kerk krijgt, aan welke stipulatiën deze zich gebonden heeft. En al hebben onze Kerken in het inleidend gedeelte op het Avondmaalsformulier der^e stipulatiën in hoofdzaak aangege\'en, 4i> ch is het niet alleen wenschelijk, maar noodzakelijk, dat de vragen nader geformuleerd worden. Ook omdat ieder, die zich tot de volle gemeenschap der Kerken wil begeven, recht heeft te weten, welke vragen hem daarbij zullen gedaan worden.

Evenzeer zou het wenschelijk wezen, dat bij een herziening van onze liturgie ook & Qfi regel gegeven werd voor de inrichting van de gewone godsdienstoefening. In de liturgie van Calvijn geschiedde dit, en evenzoo in de oudste liturgie, die in onze Nederlandsche Kerken gebruikt werd. Maar in de latere uitgaven der liturgie is dit weggevallen en heeft men alleen overgehouden de liturgische gebeden voor den Zondagsdienst, die zoo goed als nooit gebruikt worden. Het gevolg daarvan is, dat wel een zekere practijk zich allengs gevestigd heeft, maar dat een vaste liturgie voor dezen dienst ontbreekt. Uitgebreid behoeft deze liturgie daarom niet te wezen, en de bedoeling is ook volstrekt niet om een zoogenaamden > liturgischen dienst" in te voeren, diB met onzen volksaard niet in overeenstemming is. Maar wel zou het winste zijn, wanneer de Synode aangaf in een kort liturgisch formulier, hoe de eeredienst in de gewone samenkomst behoorde ingericht te worden. Nu is dit te veel aan de willekeur overgelaten en geeft dit daarom niet zelden tot moeilijkheden aanleiding. Eenheid in dezen liturgischen dienst is gewenscht ook met het oog op de predikanten, die op een andere plaats optreden, en dan eerst moeten vragen, hoe de eeredienst aldaar geregeld is. Zelfs omtrent het voorlezënj; van de Wet en de XII Geloofsartikelen Destaat geen eenparigheid.

Veel ingrijpender is nog het derde punt, waarop we de aandacht vestigden, nl. het liturgische gezang. We bedoelen daarmede niet de vraag, of we in onzen eeredienst naast de Psalmen ook een Gezangenbundel zullen invoeren. Nag afgezien \fen de vraag, of zulk een Gezangenbundel geen afbreuk zou doen aan het Calvinistisch karakter van onzen eeredienst, zal wel niemand, die ons Kerkelijk leven kent, betwijfelen, of daarmede zou een twistappel in pnze Kerken geworpen zijn, die tot den heftigsten strijd en zelfs tot scheuring aanleiding zou geven. We ontkennen daarom niet, dat nu de wensch naar zulk een Gezangenbundel zich bij velen openbaart, de Synode op den duur het principieele vraagstuk wel onder de oogen zal moeten zien, of het beginsel in art. 69 van onze Kerkenorde uitgesproken, dat men »in de Kerken alleen de 150 Psalmen Davids zal zingen'-, wel juist is; maar voor de invoering van een Gezangenbundel zijn onze Kerken zeker niet rijp. Wat daarentegen wel noodig is, is dat onze Psalmberijming aan een revisie worde onderworpen, omdat de geest, waarin deze Psalmberijrijming vervaardigd is, zeker nie^ in overeenstemming was met onze Gereformeerde belijdenis. Wellicht dat bij zulkeen herziening van onze Psalmberijming het ook mogelijk zou wezen, enkele moeilijke melodieën door andere te vervangen, en tevens om het aantal Schriftuurlijke lofzangen achter den Psalmbundel uit te breiden. Maar in elk geval mag de toestand niet bestendigd worden, dat een deel van de Psalmen niet gezongen kan worden, omdat wat in de berijming staat, in strijd is met Gods Woord,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Dat evenals onze

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's