Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat onze Kerkenorde,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat onze Kerkenorde,

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 Februari 1919. Naast onze Belijdenis en Liturgie vraagt in de derde plaats onze Kerkenorde de aandacht.

Dat onze Kerkenorde, die het laatst op de Synode van Dordt in 1618 en 1619 herzien en vastgesteld was, meer nog dan onze Confessie en Catechismus, meer nog ook dan onze Liturgische formulieren en onze ' Psalmberijming een herziening behoefde, sprak wel vanzelf. Onze Kerkenordening ging voor een goed deel van de gedachte uit, dat men te doen had met een Christelijke Overheid, die professie deedj van de Gereformeerde religie en aan wie daarom een zeker jus circa sacra kan worden toegekend. Al hebben we hier in Nederland gelukkig nooit, zooals in Duitschland en Engeland, een staatskerk in eigenlijken zin gehad, d.w.z. een Kerk, die door de Overheid als de eenige wettige erkend, maar dan ook tegelijk door haar bestuurd en geregeerd werd, zoodat de Overheid des lands tegelijk de regeermacht in de Kerk uitoefende, toch was er wel een zeer nauwe band tusschen de Overheid en de Kerk, die niet alleen daarin uitkwam, dat de Overheid, al tolereerde zij de »secten", alleen aan de Gereformeerde Kerken de publieke uitoefening van haar eeredienst toestond, haar de Kerkgebouwen en Kerken goederen toewees en alleen haar predikanten uit de inkomsten der geestelijke goederen salarieerde, maar ook dat de Kerk, zij het dan al bij wijze van compromis, aan de Overheid tal van voorrechten schonk, waardoor zij op het kerkelijke leven invloed kon oefenen, zooals het recht van approbatie bij de verkiezing van ambtsdragers, het bijwonen van kerkelijke vergaderingen door > politieke commissarissen* en het goedkeuren van de Kerkenorde om deze kracht van wet te verleenen. In hoeverre onze vaderen door deze concessies aan de Overheid te ver zijn gegaan en daardoor de vrije ontwikkeling van het kerkelijk leven aan banden hebben gelegd, behoeft hier wel niet uiteengezet te worden. Nog pas bij de herdenking van het driehonderdjarig gedachtenisfeest der Dordtsche Synode is op het smadelijke feit gewezen, dat de Overheid na de Dordtsche Synode het bijeenkomen van een Generale Synode onzer Kerken stelselmatig verhinderd heeft" en de eenheid onzer vaderlandsche Kerken daardoor niet tot uiting kon komen. Heel de inzinking van ons kerkelijk leven, na het hoogtepunt op. de Dordtsche Synode bereikt; het opkomen van allerlei ketterijen en afwijkende rneeningen, zonder dat er een Synode was om daarover uitspraak te doen; de verstijving en wegsterving van het Gereformeerde leven, is voor een groot deel aan dien Overheidsinvloed op onze Kerken te wijten geweest. De eerepositie van de > heerschende Kerk» in Nederland te zijn, hebben onze Kerken duur genoeg betaald, doordat zij hare vrijheid en zelfstandigheid hebben ingeboet. Wie naar deze »gouden eeuw« terug verlangt en dweept met de wederherstelling van de Gereformeerde Kerken in deze bevoorrechte positie, toont van de geschiedenis onzer vaderlandsche Kerk al zeer weinig te weten. We kunnen niet dankbaar genoeg ezen, dat we van dit vergulde juk ontlagen zijn en als vrije Kerk in een vrijen taat ons onbelemmerd ontwikkelen kunnen aar den eisch van ons eigen Calvinistisch eginsel.

Dat onze Kerken, zoodra ze bevrijd waren van het staatscreatuur van Koning Willem I, dat niet anders dan de wettige consequentie was van wat de Libertijnscheregenten uit de 16e en 17e eeuw wilden, dan ook terstond de Kerkenorde van Dordt, waartoe ze nu weerkeerden, , in dit —-opzicht - ^ aan een grondige herziening onderworpen hebben, spreekt wel van zelf. Reeds de practische onmogelijkheid dwong ons om de Kerkenoi-de op tal van punten buiten werking te stellen. Hoe zou men thans bij de Overheid aankloppen om de approbatie bij de beroeping van een predikant, waar de Overheid beslist weigerde met kerkelijke zaken zich in te laten? Hoe kan men nog den eisch stellen, dat de Professoren in de Theologie aan de Staatsuniversiteiten en de Schoolmeesters op de publieke scholen de Belijdenisschriften te onderteekenen hadden ? Welke Kerk zou er aan denken bij de Overheid te verzoeken, dat uit de publieke kas (ex bonis publicis) studenten in de Theologie zouden onderhouden worden? Welke Kerkeraad, Classis of Synode zou aan politieke commissarissen, door de Overheid afgevaardigd, toelating hebben verleend? De geheel veranderde positie van Kerk en Staat noodzaakte onze Kerken wel van zelf, om al dergelijke bepalingen uit de Kerkenorde te verwijderen of buiten werking te stellen. Hier dwong het leven zelf de Kerken, om het huis, waarin zij wonen gingen, om te bouwen.

Toch was het niet alleen de geheel veranderde verhouding van Staat en Kerk, die tot ombouw dringt, maar evenzeer de wijziging, die het kerkelijli leven zelf in dezen tijd ondergaan had. Tal van bepalingen, in onse Kerkenorde opgenomen, stonden in verband met gebruiken uit de dagen onzer vaderen, die thans nergens meer in acht werden genomen, zooals de boekencensuur, het houden van »Avondgebeden" in de Kerken, het vieren van den dag van Christus besnijdenis enz., en het ging niet aan, deze bepalingen in de Kerkenorde te handhaven, waar niet éèn Kerk er zich meer aan hield. Op de Synode te Utrecht in 1905 is dan ook een generale revisie onzer Kerkenorde tot stand gekomen, waarbij, zij het dan ook met gróote behoedzaamheid en voorzichtigheid, gepoogd is de Kerkenorde meer in overeenstemming te brengen met hetgeen in onze dagen de algemeene usantie onzer Kerken geworden was. Een Kerkenorde mag geen doode letter worden, een eerbiedwaardig archiefstuk, uit piëteit in stand gehouden, maar waaraan in de practijk niemand zich meer stoort. Dan zou de bandeloosheid en willekeur in de hand worden gewerkt, want als men aan het eene artikel zich niet meer te houden heeft, waarom dan wel aan het andere ?

Maar hoe dankbaar we ook voor deze herziening van onze Kerkeno/de zijn, toch kan zeker niet gezegd worden, dat.deze eerste herziening ons gebracht heeft, waar we zijn moeten. Op onze vroegere nationale Synodes is telkenmale de Kerkenorde herzien en gewijzigd geworden, doordat men de besluiten dezer Synodes, die van algemeen belang waren, in de Kerkenorde opnam, of de artikelen, waarop deze besluiten betrekking hadden, wijzigde. Thans laat men de Kerkenorde intact, maar behelpt er zich raf.de, dat enkele goedwillige predikanten telkens de Kerkenorde opnieuw uitgeven, en bij elk artikel de nieuwe besluiten der Synodes voegen. Zulk een • arbeid echter draagt geen officieel karakter; er sluipen meermalen vergissingen in, en waar de Kerken gewoonlijk niet de besluiten der Synodes zelf nazien, maar zich met zulk een kerkelijk handboekje behelpen, worden ze daardoor op een dviraalspoor geleid. Gewichtige besluiten door de Synodes genomen en die een generaal karakter dragen, behooren in de Kerkenorde zelf te worden opgenomen, zooals het oudtijds steeds het gebruik was, en dan op last der Synode te worden uitgegeven, zoodat iedere Kerk kan weten, aan welke regelen zij zich te houden heeft. Het is toch ondoenlijk voor de Kerkeraden, in de acta der Synodes deze bepalingen zelf na te gaan, en vooral wanneer ons kerkelijk leven regelmatig voortgaat en telken drie jaren een Synode gehouden wordt, zouden ten slotte maar zeer wéinigen meer weten, welke rechtsregelen in onze Kerken gelden. Het is voor een gezonde ontwikkeling van het Gereformeerde leven bovenal noodig, dat het geldende recht zoo duidelijk, klaar en eenvoudig in de Kerkenorde is saamgevat, dat iedere Kerkeraad weet, waaraan hij zich te houden heeft en niet alleen enkele in deze Synodale besluiten geconfijte predikanten in staat zijn uit te maken, wat het onder ons geldende recht is. Anders krijgen we denzelfden toestand als in de Roomsche en de Hervormde Kerk, waar het juscanonicum, het kerkeijke recht, zoo uitgebreid is geworden, dat lechts enkelen, die er in thuis zijn door en levenslange studie, den weg in deze epalingen weten te vinden.

Natuurlijk behoeft ook hier aan de grondslagen van hetgeen in onze Kerkenorde is vastgesteld, niet geraakt te worden. Die grondslagen zijn aan Gods Woord ontleend, dragen geen tijdelijk niaar een blijvend karakter en hebben met de wisseling der tijden niets te maken. Maar wel zijn er tal van practische vraagstukken, die geen fundamenteele beginselen raken en die om een andere oplossing vragen dan onze vaderen daaraan gegeven hebben. ( Op enkele dezer vraagstukken zullen we een volgend maal wijzen.

Waar we thans alleen tegeii wilden opkomen, was tegen de »versteening», die onze Kerkenorde bedreigt. Zooals onze Belijdenis geen petrefact mag worden, maar winste heeft te doen met de leiding des Heiligen Geestes, die • steeds dieper inzicht in de geopenbaarde waarheid ons gunt, zoo heeft ook de Kerkenorde zich aan te passen aan het kerkelijk leven van onzen tijd. Ze moet geen keurslijf zijn, dat het leven der Kerken aan banden legt, maar een soepel kleed, dat ons vrijheid van nieuwe ontwikkeling gunt, mits deze ontwikkeling in overeenstemming is met ons Gereformeerd karakter en met de beginselen van Gods Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Dat onze Kerkenorde,

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's