Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„hij werd voor hen beranderd van gedaante”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„hij werd voor hen beranderd van gedaante”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij werd voor hen veranderd van gedaante; en zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en zijne kleederen werden wit, gelijk het licht. Matth. XVII : 2.

Onwillekeurig leidt de herdenking van Jezus' Verrijzenis naar de Verheerlijking op den berg Thabor terug. In die grootsche verheerlijking op den Thabor kwam zoo schitterend uit, welke de menschelijke gedaante ware, die bij den Christus voegen zoude. Denkt ge aan uw Middelaar gelijk hij thans aan de rechterhand Gods is gezeten, en voor zijn verkorenen bidt, dan rijst zijn verheerlijkte gedaante van zelf voor u op, gelijk hij op den Thabor door zijn drie discipelen, verzeld van Mozes en Elia, gezien is. Zelfs mag aangenomen, dat de, gestalte, waarin de Middelaar thans aan Gods rechterhand is gezeten, den glans en de schittering van den berg Thabor nog te boven gaat. Toch droeg deze schittering reeds op den Thabor een geheel eenig karakter. In Matth. 17:2 wordt ons toch verhaald, »hoe de Middelaar voor het oog der drie jongeren veranderd werd van gedaante, en wel zoo, dat zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en dat zijn kleederen wit werden gelijk het licht". Op het onverwachts ontwaarden nu de drie discipelen, dat hun Heiland niet meer alleen was, maar dat zich twee hemelsche gestalten bij hem bevonden die zij herkenden als Mozes en Elia en die met Jezus in gesprek waren. In zijn geloofsijver steeds zichzelf overhaastende, stelt nu Petrus zich er niet meê tevreden om dit hemelsch schouwspel te begluren, en de openbaring in te wachten, die hem ten deel zou vallen, maar wil ingrijpen in wat hij ziet, en drie tabernakelen optrekken, den één voor Jezus zelf, en de beide anderen voor de hem verschenen heiligen uit het Oude Verbond. Doch deze zinlooze 'betuiging wordt aaöstonds door wat verder geschiedt, overstelpt. Jezus antwoordt er niet op, doch er komt een aangrijpend antwoord uit den Hooge. Er schoof toch een doorzichtige wolk over Thabor heen, en geheel

onverwachts dreuade uit die wolk een hemelsche stem den drie jongeren in de ooren en die stem betuigde: > Deze is mijn geliefde Zoon, in denwelken Ik mijn welbehagen heb!" Hierdoor g tot in de ziel aangegrepen en tot zwijgen gebracht, vielen de drie discipelen voorover op de aarde, en werden bevreesd. Dit ontwarende trad Jezus nu op hen toe, raakte ze aan, en sprak tot hen: »Staat op en vreest niet!" Ba toen ze op dit zeggen opstonden en het hoofd ophieven, zagen ze noch Mozes, noch Elia meer. Alleen Jezus stond voor hen.

In verband nu met Jezus verschijning na zijn Verrijzenis in de opperzaal waar zich des avonds zijn jongeren bevonden, is het in zoo hooge mate opmerkelijk, dat Jezus zich in zoo nederige gestalte vertoonde, dat er van verheerlijking van zijn gestalte ter nauwernood sprake was. Reeds in de morgenuren diende zich dit op gelijke wijze aan, bij Jezus verschijning aan Maria en de twee jongeren, en des avonds aan de Emausgangers. De indruk toch dien ze allen ontvingen was, dat er, ja, iets in Jezus veranderd was en dat er een hooger verschijnsel over zijn gestalte zweefde, maar zulks dan toch in zoo beperkte mate, dat de discipelen en de vrouwen na eenige oogenblikken van aarzeling toch ten slotte als van zelf den gekruisten Heiland herkenden. Er was dan ook geen sprake van, dat Jezus aanstonds na zijn Opstanding zich in zijn volle heerlijkheid van Thabor vertoonde. Een geringe verheffing in de glorie van zijn verschijning was er, maar ze was ingehouden, en aan alles kon bespeurd, dat Jezus zich in dien getemperden glans terugtrok, om de herkenning van zijn heiligen persoon voor zijn jongeren niet af te snijden. Jezus moest herkend worden. De discipelen en de vrouwen moesten den vollen indruk ontvangen, dat ze wel waarlijk den Heiland van voorheen, den Man van Smarte, den Kruiseling van Golgotha voor zich zagen, en dat zijn Opstanding uit de dooden geen inbeelding, geen droomvoorstelling, maar volkomen realiteit was. Zoo kon 't niet anders, of er moest voor de Jongeren tweeërlei in de verschijning van den Verrezene opvallen. Van de ééne zijde moest hij nog zoo sterk op den gekruisten Heiland gelijken, dat zelfs de scheuren in zijn handen uitkwamen, en het nemen van spijze gewoon toeging, maar dat er toch anderzijds tegelijk iets hoogers in Jezus doorscheen, dat het begin van zijn verheerlijking deed uitkomen.

Schijnbaar ligt hierin voor ons de gewaarwording, alsof onze Heiland wisselend in zijn gedaante was, en mits men het niet mis versta, ligt dit er ook in. In het plantenrijk nemen we evenzoo een wisseling van vorm en gestalte waar, doch hier treedt die wisseling om het halve jaar in, terwijl ze bij ons menschen over jaren loopt. Groeit een jong wicht in den loop van een kleine twintig jaren tot volledige grootte /op, dan greep er gestadige wisseling plaats, doch met langzamen tred. En vergelijkt men na een halve eeuw en meer de verouderde gedaante van den grijsaard met v/at 't voorkomen in de volle levensrijpheid was, dan is er nogmaals een gestadige wijziging, maar door mindering in kracht. Die mindering in kracht kan ook tusschentijds intreden door krankheid of gebrek aan voeding. En gaat straks ons einde in, en keeren we ten leste uit het Vaderhuis in deze levenswereld terug, dan zal er nogmaals een verandering van onze gestalte en gedaante intreden, doch om wat dan uitkwam eeuwiglijk te doen blijven.

In de gedaantewisseling die ook bij Jezus zoo sterk uitkomt, ligt derhalve op zichzelf niets ongewoons. Ieder onzer kent de aangrijpende gedaantewisseling van den zuigeling in de wieg, waaruit straks een held op 't slagveld is geworden. Het verschil tusschen hetgeen wij bij Jezus en bij ons zelf waarnemen, bestaat dan ook eeniglijk hierin, dat op Thabor de wijziging van Jezus gestalte zoo plotseling intrad en zoo alomvattend was. Er v/as versnelling en verhooging van het proces, maar wat de zaak zelve betreft, was de verheerlijking op Thabor niets ondenkbaars. Er was tijdverschil en verschil in graad, maar de wijziging in vorm en gestalte nemen we nog waar bij 't kin^eke dat mensch wordt, alleen bij Jezus in verhoogd en versneld proces.

Wat hier eeniglijk het verschil maakt, en geheel het verschijnsel bij Jezus zooveel hooger karakter deed aannemen, was dat Jezus de verhaasting of de verhooging van gedaante-verheerlijking in zijn eigen macht hield. Wij groeien van kindeke in de wieg tot onzen volwassen leeftijd op naar den levensgang, dien God voor ons verordend heeft. Doch juist zoo is 't bij den Heiland niet. Hij verschijnt als kindeke niet in het vorstelijk paleis, maar in de kribbe, die vooi 't vee in den stal gereed stond. Hij doorworstelde de drie en dertig jaren van zijn omwandeling op aarde in een gestalte en in een levensverschijning, die verre beneden zijn heilige herkomst bleef. Steeds de Man van Smarte. Op die gedrukte levenspositie werkte dan slechts een enkel maal Goddelijke inwerking verheffend in, en dit is het juist wat op den Thabor zijn glans verhoogde. Doch die hooger glans hield niet aan. Schier onmiddellijk keerde Jezus in de gestalte van den Man van Smarten terug. Dit ging door tot het Kruis, en toen ten slotte de Verrijzenis het donkere stervensmysterie van het Kruis opklaarde, volgde er wel een waarneembare verheffing van zijn levensglans, maar werd toch deze hoogere glans van meet af derwijs getemperd, dat de herkenning van Jezus voor de apostelen en voor de vrienden mogelijk bleef, en hij tot aan zijn hemelvaart zich met stellige zekerheid aan de zijnen kon ontdekken.

Op zichzelf moet daarom door ons vastgehouden aan het onloochenbare feit, dat Jezus na zijn verrijzenis voor zichzelf en voor zijn Vader als in hemelsche glorie bestond, maar tegelijk-moet beleden, dat de Verrezen Heiland, om ons nader te komen, zijn herkenning mogelijk te maken, en de zekerheid van zijn Verrijzenis over allen opkomenden twijfel te doen triomfeeren, zijn glorie in zichzelf terugtrok, en zijn luister temperde, om ons de zekerheid van zijn-Verrijzenis als in de feiten te doen toeschitteren. Straks na zijn hemelvaart zou de volle uitstraling van zijn glorie intreden, gelijk de Middelaar nu nog steeds aan de rechterhand zijns Vaders is gezeten, maar tot op die ure van scheiding toe, bleef de Man van Smarte door zijn verrezen gestalte doorschemeren. Hij brak en at 't brood, hij wees op zijn gewonde handen, hij beriep zich op 't Kruis, waaraan hij gestorven was. Zoo bleef 't een inperking van zijn glorie ons ten bate, opdat wij in den Man van Smarte onzen Redder aanbidden zouden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„hij werd voor hen beranderd van gedaante”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's