Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„nogmaals: naar de Schriften”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„nogmaals: naar de Schriften”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En dat hij is begraven-, en dat hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften. 1 Cor. XV: 4.

En nu de keerzijde.

Tot tweemalen toe betuigt de Apostel, dat het oopen moest, gelijk het liep, omdat het alzoo aar de Schriften was. Dit nu sloeg, in zijn eerste getuigenis, op het lijden en sterven van den Messias. Ea komt nu zijn tweede beroep p de profetie van het Oude Testament aan de rde, dan doelt dit niet op den Kruisdood, maar op de Verrijzenis van den Christus ten derden dage. Zóó toch staat er in vs. 3 en 4. In vs. 3 : »Ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen k ook ontvangen heb, dat de Christus gestorven s voor onze zonden, naar de Schriften". En daarop volgt dan in vs. 4: »en dat hij begraven is, en dat hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften". Beide malen alzoo geheel dezelfde betuiging, maar doelende achtereenvolgens op

twee onderscheiden zaken. De eerste maal op Jezus Kruisdood, den eersten keer op wat hem smaad aan deed, en ten slotte aan den dood overgaf, maar den tweeden keer verwijzende naar wat zijn glorie deed intreden en straks door zijn hemelvaart zou voltooid worden. Een tweeledige verwijzing alzoo, eerst naar Jezus' ondergang in den dood, doch de tweede maal een verwijzing naar Jezus', verheerlijking. En bij beide voorzeggingen is dan voorts scherp in het oog te houden, dat beide malen de verwijzing naat de Schrift, eeniglijk slaat op wat wij het Oude Verèond noemen. Toen Paulus toch dezen eersten brief aan de Kerk van Corinthe schreef, bestond het Nieuwe Testament nog niet. Beide zinrijke uitspraken, zoo die uit het 3e als die uit het 4e vers, strekten derhalve, om duidelijk in het licht te stellen, dat thans volledig de dubbele Oud-Testamentische Profetie vervuld was, zoowel die omtrent Jezus' lijden en sterven, als die geheel andere die doelde op Jezus' Verrijzenis, en Hemelvaart en op zijn plaastneming aan de Rechterhand des Vaders.

Het moest aan de Corinthiërs ernstig en met nadruk op 't hajrt worden gedrukt, dat al hetgeen nu van den Christus te belijden was, reeds ouder het Oude Verbond door de Profeten was aangekondigd, en dat 't thans juist zóó uitkwam, als hel geproieteerd was en bij het uitkomen juist zóó toeging en verliep, als het niet nu pas door den Dooper, maar in oude eeuwen reeds aan Gods volk voorspeld was.

Het is hierom dan ook, dat de Apostel tot twee malen toe, door zijn zeggen: tNaar de Schriften< naar het Oude Testament verwijst. Het moest voor de Kerk aller eeuwen onherroepelijk vaststaan, dat de Christus, naar Gods bestel, alzoo moest Ijjden, en straks moest verheerlijkt worden, en dat de zaligheid van Gods uitverkorenen ten slotte van de gereede vervulling van deze beide Profetieën afhing.

Het is hier in gewijzigden vorm geheel hetzelfde als wat dezelfde Apostel aan de Kerk van de Philippenzen schreef. Ook daar begon hij met te verwijzen naar Jezus Goddelijke persoonlijkheid. > Die in de gestahenisse Gods zijndec zoo was de verheven uitdrukking, waarmede hij hun den Zoon des Vaders inleidde. Hij was, zoo betuigt de Apostel, van alle eeuwigheid her in de gestaltenisse Gods, zóó beslist, dat hij het „geen roof geacht had", Gode evengelijk te zijn. Doch toen is zijn geheel vrijwillige zelfvernedering ingetreden, een vernedering tot vernietiging toe. Zoo toch schreef de Apostel: »Die Zone Gods heeft zich zelven vernietigd, doordien hij de gestaltenisse van een dienstknecht aannam, en alzoo den menschen was gelijk geworden. En na alzoo als het vleeschgeworden Woord in dienstknechtsgestalte te zijn opgetreden, heefi de Christus zich zelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des Kruises«.

Dit was het eerste stadium van het groote werk der Verlossing, doch daarop volgde dan ook het tweede, en dat tweede bestond hierin, dat »God hem uitermate heeft verhoogd en hem een naam heeft gegeven, welke boven allen naam is, en hiervan zou ten slotte de heerlijke uitkomst zijn, dat zich in den naam van Jezus buigen zou alle knie dergenen die in den hemel, die op de aarde en die onder de aarde 4jo, en dat ten leste »alle tong zou belijden dat Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders». Geheel ditzelfde nu is het, wat de Apostel in zijn zendbrief ook aan de Kerk van Corinthe betuigde, en betuigde als niet anders inhoudende, dan wat reeds in de dagen der aloude Profetie aan het volk van Israel was toegezegd.

Beide, alles beheerschende, gebeurtenissen in de existentie van den Christus vormen derhalve één saamhangend geheel. Ze doelden er toch beide op, om het Paradijs, dat door Satan's verleiding en Eva's bezwijking ? oo jammerlijk teloorging, in nog verhoogde glorie te herstellen. .In de Voleinding toch zal niet eeniglijk het Paradijs zijn teruggekeerd, maar het zal opnieuw onzen toestand beheerschen; doch alsnu, bij vroeger vergeleken, met dit tweeërlei verschil, ten eerste, dat" het nieuwe Paradijs in volle heerlijkheid voltooid zal wezen en alsdan in die heerlijkheid zoo onverbrekelijk vast zal staan, dat er geen breuke ooit meer zal kunnen intreden. Juist echter om dit alle heerlijkheid te boven gaande einddoel te bereiken, moest de niets oniziende zelfvernedering van den Redder aan het Paradijs voorafgaan. De Ctiristi's kon ons niet redden, door het beste wat nog op deze aarde was overgebleven, enkele graden in zuiverheid en luister te verhoogen. Om de redding te kunnen aanbrengen, meest de Christus in het diepste van onze menschelijke vertwijfeling wegzinken, in die diepte zijn verkorenen vinden, en zoo uit de diepte der zelfvernedering en zelfvernietiging, het verloste en van schuld gereinigde kind van God te voorschijn doen treden. Vandaar de niets ontziende graad van zelfvernedering en zelfvernietiging waarin hy, ons ten goede, wegzonk; maar van daar dan ook de volkomen zaliging die er het eindresultaat van kon worden. Het Kiuis met Gethsemané en straks daartegenover de Verrijzenis en de Wederopstanding zijn dan ook de twee eindpolen, waartusschen onze verdoemenis eenerzijds en onze zaligmaking anderzijds inzweven. Die twee, eenerzijds 'de zelfvernietiging van den Man van Smaite, en anderzijds de glorie van den Christus die aan de rechterhand Gods is gezeten, ze vormen saam één geheel, en daarom moest het lijden op 't diepst geleden worden, opdat een zaligheid zonder grenzen kon worden toegezegd en straks toebedeeld.

Dit nu was het Goddelijk program, dat van het Paradijs af voor de terugbrenging van de Paradijsglorie in het Raadsbesluit Gods was vastgelegd. Een program waarvan wij de klare doorwerking niet overzien kunnen, omdat het mysterie niet is op te lossen, waarom Eva met Satan in aanraking moest komen, en zulks, zóó dat uit die schijnbaar zelfs oppervlakkige aanraking alle jammer in hemel en op aarde, ja zelfs de lijdens-en stervensnoodzakelijkheid van den Christus voortsproot. Doch die noodzakelijkheid eenmaal voor, vast ondersteld en aangenomen, dan was er geen verlossing en verzoening door mindere toewijding en mindere zelfopoffering mogelijk. Maar dan vormen ook eerst de algeheele zelfopoffering en straks de algeheele triomf en zegepraal van den Christus als vanzelf de in haar onderling verband onmisbare en rechtstreeks zich * bij elkaar aansluitende gebeurtenissen, die saim het volmaakte heilige plan boden, dat uit het teloor gegane Paradijs eenmaal in het vernieuwde en aldus volmaakte Paradijs zou terugleiden. En blijkt nu uit de Evangeliën, dat de Christus na zijn Verrijzenis, • in stede van aanstonds in zijn volle glorie op te treden, zich integendeel in een halfdoorzichtige gedaante, als bij de Emausgangers, schuil hield, om eerst met zijn Hemelvaart in de volle glorie op te stijgen, wat anders spreekt hier dan uit, dan een teederlijk zich terugtrekken, opdat de herkenning voor zijn Jongeren mogelijk zou zijn, en de overgang geleidelijk zou intraden, die eens elk kind van God voor den Christus in zijn glorie zal doen nedervallen. Juist om straks volkomen genoten te kunnen worden, moest aanvankelijk een schaduw den vollen glans van den Christus tot zelfs nog voor zijn Jongeren omsluieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„nogmaals: naar de Schriften”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1919

De Heraut | 4 Pagina's