Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zij steekt hare handen uit tot den nooddruftige.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij steekt hare handen uit tot den nooddruftige.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij breidt hare Handpalm uit tot den ellendige, en zij steekt hare handen uit tot den nooddruftige. Spreuken XXXI: 20.

Vooral in de pijnlijke dagen, die, met heel Europa, ook ons land doorworstelt, heeft de lofzang op »de deugdzame huisvrouw*, die de Spreukendichter ons in zijn slotkapittel toezong, een boeiende aantrekkelijkheid.

De lofzang op jde deugdelijke huisvrouw», roept ons zoo overtuigend toe, dat de zedelijke en sociale verheffing van de vrouw geen vondst van onze dagen is, maar reeds uit het oude Israël aan alle volken en tijden werd toegezongen. Ge kunt u nauwelijks een rijker begaafde vrouw in onze zoo hooggeroemde eeuw denken, of wat reeds tien eeuwen, eer de Christus verscheen, onder Israël over de ideale vrouw werd uitgejubeld, gaat wat men thans als als ideaal der vrouw voor u schitteren doet, nog te boven. Er is geen hoöger staande, geen rijker ontwikkelde vrouw denkbaar, dan u in het slot-kapittel van het Spreukenboek bezongen wordt. En wat vooral in deze ideale vrouw zoo aantrekt, is dat ze niet ongetrouwd bleef, dat ze aan het hoofd van een rijk ontplooid huisgezin stond, dat ze een zoo trouw moeder voor haar kinderen, een zoo innig gehechte vrouw voor haar man was, dat haar dienstpersoneel met haar dweepte, en dat ze met deze huiselijke volkomenheid een kennis en wetenschap van land en volk paarde, en zoo ervaren in kunsten en wetenschappen was, dat zich destijds geen wijze of kunstenaar onder do oKinnen denken liet, die hsar in wilskracht, doortastendheid en talent te boven ging. Vraagt ge nu, of er uit de historie ook maar ééne huisvrouw bekend is, die in vollen zin aan het beeld dat ons hier van de huisvrouw geteekend wordt, volkomen beantwoord heeft, zoo heeft ook bij ons de twijfel allicht de overhand. Maar het treft u dan toch, dat dit hooge vrouwelijke ideaal u uit zoo ouden tijd, en niet uit Griekenland of Rome, maar uit Jerusalem toespreekt. Het is niet de negentiende eeuw, maar de tiende eeuw vóór Christus, die ons dit eerebeeld der hoogstaande vrouw voorhoudt.

Wat nu vooral in dit eerebeeld der > deugdelijke huisvrouw" op zoo aangrijpende wijze treft, is de sterk op den voorgrond tredende trek, dat ze gehuwd is en kinderen bezit, en daarom als •> huisvrotiw" te voorschijn treedt, en dat toch de rijkste ideale trekken ons uit haar beeltenis toespreken. Iets wat wel 't sterkst daarin uitkomt, dat ze ook buiten haar rijk gezin zich om de nooden des levens bekommerde, en met name de armen en behoeftigen niet vergat, maar voor hen opkwam en krachtdadig voor hen zorgde.

Onze maatschappij verheft drie afzonderlijke groepen van edele en hoogstaande vrouwen. Voorop gaan dan de rijk ontwikkelde huisvrouwen en huismoeders. Op deze volgt, in tweede rubriek, de groep van vrouwen die zich aan de voorziening' in allerlei nood onder kranken ea behoeftigen wijden. En als derde groep treedt dan ten slotte de intellectueele hoogstaande vrouw op, die als dichteresse of spreekster of schrijfster uitmuntte. Met deze drie groepen is de schare van de vrouwelijke massa's nog wel volstrekt niet uitgeput, doch die overigen die zich in zingenot of sleur verliezen, tellen hier niet mede. Wat nu echter in die drie op den voorgrond tredende groepen als huismoeder, als verzorgster van allerlei ellende, en als bezielster van allerlei hoogere ontwikkeling op^ den voorgrond treedt, is niet in eenheid van persoon saamgevat, maar gedeeld en onderscheiden. In de ééne vrouw treedt de huismoeder op den voorgrond, in een tweede de deernis met allerlei ellende, en V ^^ '^frde de rijkere geestesontwikkeling. Natuuriijk liggen hier geen scherpe grenslijnen getrokken, zoodat in de huismoeder alle hoogere gave ontbreken zou, dat het m de zuster der liefde aan alle rijker geestesleven falen" zou, en in de intellectueel njke vrouw het hart niet mee zou spreken, maar het drieledig onderscheid teekent zich toch telkens weer af, en zonder overdrijving mag volgehouden, dat de huismoeder, de zuster der liefdadigheid en de geestelijk rijker ingespannen vrouw de drie hoofdtypen vormen ; waarbij in de vrouw uit Spreuken XXXI dit juist het aangrijpende is, dat in die ééne vrouw in Israel het drievoudige ideaal van moederweelde, deer­ nis met het leed, en rijke ontplooiing van geestesgaven zich saamverbond en één was.

Van deze drie, de huismoeder; de zuster der barmhartigheid en de in talent verrijkte, spreekt wie haar handen tot de nooddruftigen uitstrekt, ons in de Schrift het meest toe. In haar toch komt 't sterkst de barmhartigheid uit. De huismoeder zegent haar kroost, maar geniet ook zelve in wat man en kinderen jvoor haar zijn ; de vrouw van hooger talent ontvangt eere en toejuiching en wordt hierdoor telkens op nieuw bezield; en alleen de zuster der barmhartigheid geeft zich, zonder dat haar zelve gewin ten deel valt. In haar spreekt zich daarom het sterkst uit, wat in de genade en-de barmhartigheid, gelijk die in het Kruis van Golgotha voor ons vertolkt zijn, en als rijkste onbaatzuchtigste vertolking van de liefde Gods de wereld zijn ingedragen.

De volkenwereld buiten Israel kende dit Goddelijk instinct der Barmhartigheid niet. In de Heidenwereld werd voor de armen niet gevoeld, voor de kranken niet geofferd, voor de verongelukte menschheid niet gezorgd. Wat leed, bezweek en vergfing, en geen b-? , d di^fear^hartigheid werd er naar uitgestrekt M de veelvuldige afgoderij was geen Di-' • aaat niet alleen, maar ook in lied en zang geen lofverheffing van de deernis en van het mededoogen. EenigHjk in Israel, en straks in het Christenland, viel deze toon der barmhartigheid te beluisteren. Het was God Almachtig, die zonde vergaf en leed verzachtte, en alzoo uit barmhartigheid, door barmhartigheid, en met nooit uitgeputte barmhartigheid het lijden onderving, het geestelijk en lichamelijk lijden in vreugde verkeerde, en over alle gevaar van ellende en ontferming triomfeeren deed.

Het bezielende nu wat ons uit Spreuken XXXI toespreekt is, dat de hier ons in zoo bezielende trekken afgebeelde vrouw zoo hoog staat als hoofd van haar gezin, en zoo rijk in alle kunst en wetenschap en talent ontwikkeld is, en desniettemin ook in het werk der barmhartigheid zulk een eerste plaats inneemt. Bij al wat ze voor haar gezin en voor het maatschappelijk leven zoo rijk oplevert, denkt ze er toch niet aan, de kranken en behoeftigen aan zich zei ven over te laten. Ook voor dezen komt zij op, ook aan deze ellendigen geeft ze haar hart, en rijk is de zegen die ook onder de misdeelden van haar uitgaat. Wat spreekt zich hierin nu anders uit, dan dat op Christelijk terrein nimmer van een volstrekte afscheiding sprake mag zijn. Vanzelf zal de één zich meer aan 't eigen gezin toewijden. Dat moet ze dan als moeder doen. Doch ze zal daarom de ellendigen niet vergeten, en den hoogen geesteszin van haar gezin niet veronachtzamen. .Alle drie moeten die hooge loflijkheden harer zijn.

Er moet allereerst rijke en alzijdige toewijding zijn aan wat in ons eigen leven op den voorgrond treedt. Maar ook al wijden we ons daaraan met innige warmte toe, de moeder aan haar man en kroost, de zuster van goedwilligheid aan haar armen en kranken, en de rijk begaafde aan kunst en wetenschap, toch mag er geen isolement of volstrekte afscheiding heerschen. Wie zelve wel talent maar geen eigen kinderen ontving, wijde zich voor een deel aan de kinderen van anderentoe. Wie het voorde arme kranken en leeddragenden moet opnemen, vergete daarom 't kind en het talent niet. En wie zelve een gelukkige moeder mag zijn, vergete daarom de barmhartigheid niet, en schiete in waardeering van het hooger geestesleven niet te kort. De heilige • Drieëenheid Gods spiegelt zich hier af in het drievuldig type van de moederweelde, de barmhartigheid en het indringen met gave en talent in Gods rijke Schepping.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 augustus 1919

De Heraut | 2 Pagina's

„Zij steekt hare handen uit tot den nooddruftige.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 augustus 1919

De Heraut | 2 Pagina's