Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXII,

En dit Evangelie des koninkrijks zal in de geheel wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volkeren; en dan zal het einde komen. Matth. XXIV: 14,

De groote vraag, waarvoor we nu ten slotte komen te staan, is, of de gestadige en alzijdige afwijking van de zuivere Kerkformatie al dan niet geacht moet worden een volstrekte verloochening van het hoogere gebod te zijn geweest. Ongetwijfeld is ons, met name door den Apostel Paulus, en zulks wel meer bijzonder in zijn brief aan de Kerk van Corinthe, een scherp belijnd beeld voorgehouden van de volledige inrichting, die de Kerken ten slotte, om wel ingericht te zijn, erlangen moesten. Op zichzelf echter volgt hieruit geenszins, dat elke wijziging in de Kerkformatie, die niet algeheellijk en volkomen het zuivere beeld verwezenlijkte, als schending van het heilige te veroordeelen is, dan wel eeniglijk te betreuren valt als een niet volkomen beantwoorden van de realiteit aan 4eze hoogst gestelde eischen. En hoezeer men er nu ook nadruk op heeft gelegd, dat de Gereformeerde Kerkinrichting, gelijk die in de 16e eeuw opkwam, in de hoogste mate beantwoordde aan de van Christus wege gestelde eischen, zoo is hiermede intusschen nog in het allerminst niet uitgemaakt, dat een Kerkinrichting, die niet volkomenlijk met die scherp geteekende eischen overeenstemt, te kort zou zijn geschoten in haar optreden. Het hoofdgeding, waarom het hier gaat, moet scherp en volledig gesteld worden, en tot heldere oplossing worden gebracht. Het zeer ernstige feit, dat de Christelijke Kerken van alle eeuwen en van alle landen in de verste verte niet altoos stiptelijk aan bedoelde eischen beantwoord hebben, maar er veeleer in den regel, en op de scherpst geteekende wijze, van zijn afgeweken, is, met de historie voor ons, geen oogenblik voor loochening vatbaar. Kerken, die stiptelijk aan deze eischen beantwoordden, zijn geen regel, maar nooit anders dan hooge uitzondering geweest. Vandaar dat wij er ons zoo gaarne in beroemen, dat althans onze Nederlandsche Kerken in de periode van het einde der 16e en het begin der 17e eeuw, aan het hooge ideaal dat men hierbij stelt, zouden beantwoord hebben. Nu merkten we reeds in het voorafgaande op, dat zelfs onze Kerken in die beste dagen allesbehalve ten volle aan het gestelde ideaal beantwoord hebben. Doch ook al stapt men hierover heen, zoo blijft men toch, door heel de historie en op alle terrein in alle land, voor het onloochenbaar feit staan, dat de Kerkinrichtingen die we aantroffen, wel'verre van geheellijk aan dit hooge ideaal te beantwoorden, veeleer zooverre er van afwijken, dat vaak zelfs het laatste spoor van het oorspronkelijk ideaal geheel teloor blijkt te zijn gegaan. Is nu dit feit niet te loochenen, doch wordt het veeleer door elk nauwkeuriger historisch onderzoek opnieuw bevestigd, zoo is niet aan de zeer ernstige vraag te ontkomen, of deze alzijdige en voortdurende afwijking van den .oorspronkelijken idealen vorm eeniglijk te verklaren is als een tekortkoming, als een afwijking die uit schuldig verzuim voortkwam, en alzoo. zonder eenig voorbehoud moet veroordeeld worden, dan wel of deze gestadige en alzijdige afwijking te beschouwen is, als door den Heere zelf beoogd, ja, vaak in het leven geroepen.

Op deze ernstige vraag nu poogde men veeltijds als eenig bescheid het antwoord te geven, dat alle deze zich schier nooit verzakende afwijkingen de booze vrucht waren van menschelijk verzuim en tekortkoming, van eigendunkelijkheid en van een schuldig doorzetten van eigen zin en wil. Dit korte antwoord echter kan ons daarom niet bevredigen, omdat de leiding van de historie der Kerken steeds in Christus hand is geweest, en die leiding gedurig blijkt, niet op 't volgen van het spoor, dat de Corinther brief ons teekent, gedoeld te hebben, Wat de Corinther brief stelt, en elders wordt aangegeven, blijft het karakter dragen van algemeene voorschriften in idealen .«in, maar de feitelijke historie der Christelijke Kerk laat geen oogenblik twijfel over, of de aldus gestelde regel bond den Christus allerminst bij de leiding, die hij aan het opkomen van zijn Kerk onder de onderscheidene volken gaf. In den gang dien het leven der Kerken onder de volken genomen heeft, openbaarde zich een macht van regeering en beleid, zoo voor wat de volken als voor wat de Kerken betrof, en het is bij dit ingaan van de Kerk in de onderscheidene volken, in het opbloeien van de Kerk onder die natiën, en onder het doordringen van de Kerk in allerlei volksverband, dat zich geheel andere wegen en paden vertoonen, dan in den Corinther brief zijn aangegeven, en zulks zonder dat 't mag worden voorgesteld, als vielen in deze afwijkingen niet anders dan stuitende zonden van deze volken en Kerken te betreuren. Er is hier allerwegen een actieve leiding gaande, die door Christus zelf aan het leven der volken en aan het optreden van zijn Kerken onder deze volken gegeven werd. En het is deze leiding, die de Christus zelf aan deze volken en aan zijn Kerk in die volken gaf, die zich gedurig vrijmaakte en vrijhield van de heerschap4)ij, die het oorspronkelijk gegeven ideaal vanzelf op het Kerkelijk leven moest uitoefenen.

Het eerste waarmede hier te rekenen valt, is het onloochenbare feit, dat in de eerste eeuwen het Kerkelijk leven in aanraking kwam met geheele volken, die juist in die dagen vrij plotseling zich hun eigen religie zagen ontvallen. De Christelijke religie is niet de wereld ingegaan in de dagen, toen de eigenaardige afgodische diensten nog ongekrenkt in volle kracht bloeiden. Ongetwijfeld waren er ook toen nog enkele, ver af wonende volken, wier aloude afgoderijen ongekrenkt en onverzwakt voortkropen, maar regel was dit niet. De Romeinsche en Grieksche afgoderijen, te midden waarvan het Christendom opkwam, hadden zich zelve overleefd, konden bij eenig nadenken niet langer bevredigen, en gedurig ontwaren we dan ook in de Apostolische Zendbrieven, hoe, de Apostelen telkens een droef ledig pogen aan te vullen, dat op de geesten verwoestend inwerkte. Doch hierbij bleef het niet. Veel sterker to^b openbaarde dit verlies van eigen religie zich straks bij de volken der Volksverhuizing, en bij de overige volken in het Midden en in het Noorden van Europa, die allengs met de Christelijke religie in aanraking kwamen. Er school in de volken der Volksverhuizing en in de volken van Middenen Noord-Europa zelfs geen afgodische macht meer, die tot op zekere hoogte den dorst naar een hoogere bezieling had kunnen bevredigen. Het ste-kst ziet men dit dan ook, als de volken der Volksverhuizing allengs Europa binnendringen, en blijkbaar geen enkelen vorm van religie, die ook maar ten deele bevredigen kon, met zich meê brengen. Schier alle deze volken waren ten slotte als geheel godsdienstloos geworden, en door hun optrekken uit het hart van Azië naar Europa, hadden ze zich nog sterker dan voorheen van wat in vroeger dagen hen verlokte, vervreemd. Hierbij nu deed zich het opmerkelijke verschijnsel voor, dat evenals bij den hoofdman te Caesarea, het vormelijk zich vasthouden aan de oude godsdienst vormen, allerminst pure godsdienstloosheid kweekte, maar veeleer een sterke behoefte naar gemeenschap met het Heilige deed opwaken.

Er schuilt in ons menschelijk hart, en zoo ook in 't hart der volken, een innerlijke dorst naar hooger. Wordt nu de geest des menschen tijdelijk door verleidelijke afgodische vormen van religie opgehouden, dan wordt ook het hoogere in zulke geesten verdoofd, schikt en voegt men zich in die opgedrongen vormen, en raakt daardoor ook in geestelijken zin steeds meer achteruit. Breekt nu ten slotte de macht van het afgodische, zoodat de afgodische offers en de afgodische priesters geen macht meer over de conscientie behouden, dan komt van zelf straks het oogenblik, dat de algemeene onvoldaanheid de geesten ontnuchtert, de afgodische diensten doet prijsgeven, en zoo 't hart ontsluit, o"m naar hooger ideaal te zoeken. Zoo was het te Caesarea, zoo was het met de Goten, voor wie Ulfiias de geestelijke redder werd, en zoo ging het tenslotte bij alle volken, die, van hun eigen religie vervreemd, Europa binnentogen, en die toen als vanzelf in de religie der Christenen bevrediging zochten voor wat in hun eigen hart naar hooger dorstte. Het principieele verschil tusschen hetgeen voor ons de Zending werd en hetgeen destijds geheele volken aangreep, kon zich daarom niet anders aandienen dan in de machtige tegenstelling tusschen de persoonlijke bekeering van individu na individu, gelijk het thans gaat, en den geheelen ommekeer in de existentie der volken, gelijk deze zich in de vierde eeuw, met name in verband met de groote Volksverhuizing, aandiende. De Zending richt zich, sedert ze in de negentiende eeuw in nieuwen gloed opwaakte, niet slechts in een enkele streek, maar allerwegen op de enkele individuen. Op de Zuidzeeeilanden moge de Kerstening der bewoners nog een meer algemeen karakter hebben aangenomen, maar de Zending, gelijk ze haar zegetocht in den aanvang der vorige eeuw inzette, en sinds steeds in om zich grijpende activiteit ti. ? nam, erlangde al meer het karakter van eei.' zoeken van de enkele personen, om ze, zoo mogelijk, uit hun dwaling tot de waarheid in Christus over te roepen. Juist dit karakter echter ontbrak bij de dusgenaamde Kerstening van de stammen en natiën der groote Volksverhui'-ing ten eenenmale. Bij de Kerstening op breede schaal die toentertijd onder de volken, welke uit A'.ië ons werelddeel binnentogen, historisch kan worden vastgesteld, gaat de toebrenging van deze volken tot het Christendom schier plotseling, in groote massa's, en schier geheel uitwendig toe. Alle deze volken waren almeer van hun vroegere heidensche godsdienstvormen vervreemd. Ze gevoelden behoefte, om in een geheel gewijzigde religieuze positie over te gaan. En het is deze overgang, die toch uiteraard geen persoonlijk karakter van hartgrondige bekeering kon dragen, die er toe leidde om deze volken in hun geheel van hun vroegere afgodische diensten te doen aflaten en hen aansluiting bij de Christenheid te doen zoeken.

Bij de massale bekeering van deze uit Azië opdagende volken stelde zich nu van zelf drieërlei mogelijkheid. Ze konden óf door persoonlijke bekeering tot de Christelijke religie toetreden, óf hun vroegere afgoderij vormeli_[k door het Christendom vervangen, oftewel zich in twee deelen splitsen, en wel zoo dat zeker deel van de personen die deze volken vormden, tot waarachtige bekeerin» kwamen, en de overigen, 't zij in hur heidensch geloof volhardden, of, zoo ze"'ok hiervoor te diep gezonken waren, in ï; olstiekte goddelooskomsten bereikt werd, hing natuurlijk in hoofdzaak van tweeërlei af Eenerzijds van den aard van deze volken, of zekere behoefte aan een vorm voor hun godsdienstig bestaan zich deed gelden, dan wel of ze van alle gemeenschap in het religieuse afzagen, zoo dat enkelen tot waarachtige bekeering kwamen, doch de grootere massa steeds dieper in ongeloof en goddeloosheid verzonk. 'Daar nu van achteren op de klaarste wijze bleek, dat alle deze volken behoefte aan zekere religie in zich ontwaarden, kon het niet wel anders, of het feit dat ze hun vroegere religie of afgoderij verloren hadden, en nu onverwachts met den hoogstaanden vorm van de Christelijke religie in aanraking kwamen, moest hen niet zoozeer individueel, als veel meer in hun massale beteekenis als volk ertoe doen neigen, om tot de hooge religie van den Christus over te gaan. Hiertoe is het dan bok gekomen, en wel in tweeërlei zin. In de eerste plaats toch toont reeds het voorbeeld van Uifilas zelf, wat diepe religieuse naturen onder deze volken scholen, en het zijn deze door God verwekte personen, die toen op de meest stellige wijze hun oude afgoderijen prijsgaven, hun scepticisme terzijde zetten, en alsnu met-volle beslistheid tot de Christelijke religie overgingen. Maar hiermede verbond zich schier aanstonds het geheel afwijkende verschijnsel, dat de groote massa van het volk, dat nog aan geen bekeering dacht, alleen den Christelijken religie-vorm overnam, en zonder dieper in de Christelijke mysteriën in te dringen, zich door den Heiligen Doop bij de Christenheid aansloot. Niet slechts enkelen hunner deden zulks, noch ook was 't enkel de meerderheid die zich aan den Doop overgaf, maar het kwam neer op een volksactie, en niet lang meer of alle deze volken, die achtereenvolgens uit Azië Europa binnentogen, en hun aloude godsdienstvormen verloren hadden, zochten, door zich aan den Doop te onderwerpen, een geheel nieuwe en hoogere religie voor hun volksbestaan, en het is in dier voege dat 't juist dankzij de Volksverhuizing tot zoo spoedige Kerstening, althans in naam, van deze volkeren-actie gekomen is. Het sprak van zelf, dat de Kerstening van deze volkeren geen ander dan een zeer oppervlakkig karakter kon dragen, en hiermede moest wel gepaard gaan een zich mengen van de Oi'erheid in de geheele religieuse omkeering die plaats greep.. Men trad door de Volksverhuizing in het Byzantijnsche rijk binnen, en daar nu sinds Constantijn in dit Byzantijnsche rijk het Christendom een officieel karakter had verkregen, doch dan ook als religie geheel onder de beschikking van de Overheid was gekomen, kon het niet anders of de Goten, en andere groepen der Volksverhuizing, die met Oost-Europa in rechtstreeksche aanraking niet alleen, maar zelfs in vast verband geraakten, gevoelden zich van zelf verlokt, om den Byzantijnschen Kerkvorm over te nemen. Gewon­ nen werd alzoo, dat door deze oppervlakkigheid de afschaffiag van het officieele Heidendom ^zich van zelf doorzette; gewonnen ook dat niet zekere groep bekeerden, maar de geheele volken den Doop aannamen en gekerstend werden; maarook de keerzijde van dezen machtigen ommekeer in den bestaanden toestand kon niet uitblijven. De ideale apostolische vorm van het Kerkelijk leven, gelijk vooral Paulus dezen in beeld had gebracht, verloor steeds meer invloed. Van een separaat naast de Overheid optreden van een Christelijke groep, die, geheel vrij, onafhankelijk zich aan de Nieuw-Testamentische voorstelling hield, was geen sprake meer. Geheel gewijzigde toestanden waren ingetreden. En welke scherpe critiek men ook op deze onzuivere toestanden moge uitoefenen, toch valt niet te ontkennen, dat hetgeen destijds in den uithoek van het Oost-Europa van den Christelijken Kerkvorm geworden is, de volken in 't algemeen verlokte, zoodat ook de Goten en de overige volken der Volksverhuizing in deze oppervlakkigheid meê uitgleden, en zoo steeds meer den grondslag vormden voor de onvolledige Kerstening van het toenmalige Europa. Al is 't toch zoo, dat de Pauselijke macht van meet af zich aangordde, om aan dit Overheids-Christendom zijii politiek karakter te ontnemen, en het, zoo mogelijk, op een eigen geestelijken wortel te doen opbloeien, de Overheid heeft zich hierdoor niet laten ontwapenen, en de Roomsche hiërarchie heeft wel gepoogd haar geestelijkheid een hooger karakter te doen behouden, maar voor de groote volksmassa's willigde toch ook zij het onhoudbaar stelsel in, om zoo goed als de geheele bevolking als gedoopt te eeren, en alzoo het »velen zijn geroepen, maar weinigen , - , }t, , f^-Amrprx' tfl beschamen.

Gaat het nu aan, dezen geschiedkundigen loop van de Kerstening van Europa kortweg als tegen 's Heeren beleid ingaande te veroordeelen? Zoo deed en doet nog de Secte, en ten deele ook het Anabaptisme, Met beslistheid wordt dan afgekeurd al wat in den loop der eeuwen, en zulks telkens op nieuw, onder den Christennaam, geschied is, om de Christelijke religie een vaste positie te midden van 't leven der volkeren te geven. Men komt dan telkens tot de fatale conclusie, dat deze bijna twintig eeuwen lang het bestaan der Christelijke Kerk niet anders dan zelfbedrog is geweest; en dat men den moed heeft gemist, om 't onheilige openlijk te bestrijden en te niet te doen. Zoo scheidt men zich af, men gaat op zich zelf staan, en legt zich neder bij de sombere conclusie, dat van den Pinksterdag af het bederf in den Christelijken kring insloop, dat slechts enkele kettersch genoemde groepen in naam het leven der Kerk voortzett'en, en dat ook nu nog, bij de verwachting van Christus wederkomst, de uitkomst geen andere zal blijken te zijn, dan dat de Kerk, gelijk ze zich aandiende, de belichaming van puur zelfbedrog is geweest, en dat in de Voleinding dit bitter zelfbedrog zich op de ontzettendste wijs zal openbaren. Tegen deze sectarische voorstellig nu hebben onze vaderen zich steeds ten sterkste verzet. Ook in de dagen der Apostelen sloop het bederf van geloof en van zede reeds zeer merkbaar in den kring der belijders in, en in het 2e en 3e kapittel van de Openbaringen van Johannes wordt ons zonder sparen het beeld geteekend van den geestelijken jammer die te duchten zou zijn. Nooit werd deswege in de Openbaringen de Kerk als pure schijngestalte terzijde geworpen. Ze was en bleef Christus Kerk tot den einde toe, en de invloed van deze Kerk zou zoo weinig een puur sectarisch karakter dragen, dat veeleer na de Voleinding eeniglijk die Kerk met haar getrouwe leden de bewoners van het nieuwe wereldgeheel zou uitleveren.

Er moet hier uit dien hoofde onderscheiden worden. In de historie van Christus Kerk openbaart zich eenerzijds de tucht en kastijding die om der zonde wil-gedurig ingrijpt, en niet alleen de existentie der Kerk trillen en beven deed, maar ook de volkeren in hun onderlinge verhouding boeten doet voor hun ontrouw. Maar afscheiden van wat in den vorm zich als Kerkelijke tucht, keer op keer, geopenbaard heeft, is de Kerk van Christus tegelijk in rechtstreeksch contact getreden met den gang van het leven der volkeren, ja met het leven van het wereldgeheel. De toestand, waarin eens de Grieksche en Romeinsche volken, en straks bij de Volksverhuizing de Aziatische groepen, zedelijk en geestelijk bleken te verkeeren, was geen gevolg van de ontrouw der Kerk, noch van die onder het Oude, noch van die onder het Nieuwe Testament. De historische gang van het leven der volkeren stond op zich zelf, en dat de Kerk, toen zij met deze volkeren in aanraking kwam, ze in zulk een diep gezonken geestesstaat vond, was geen uitvloeisel van tekortkoming der Kerkelijke activiteit, maar de rechtstreeksche uitkomst van het leven en de behandeling waaraan deze volken zich, geheel buiten Christus Kerk om, hadden overgegeven. Toen de Kerk in breeder kring zich kon openbaren, vond zij deze volkeren alzoo, en had ze met deze gegevens te rekenen. Het rijkst en schitterendst zou de Kerk alstoen zijn opgebloeid, als ze zich op eigen terrein had gehouden, • den geldelijken steun der machthebbers had afgewezen, en met heilig geduld de vervolgingen had verdragen, die de wereld over haar bracht. Doch zoo ging het niet. De geestelijk ingezonken wereld aanvaardde den Doop en zong den Christus het Hallelujah toe, maar stelde daarnevens den eisch, dat ze de Kerstening zou afdwingen, wie zich niet doopen liet zou mogen vervolgen, en alzoo een Kerkelijk leven zou kunnen organiseeren, dat alomvattend was en in de hand der Overheid een instrument werd, om de wereldlijke machthebbers in de Kerk te doen zegevieren, en door hun invloed op die Kerk hun eigen macht te verhoogen.

We hebben alzoo met tweeërlei feit te rekenen. Ten eerste met de feilen en fouten in het Kerkelijk leven, en hiertegen moet' de Kerkelijke tucht optreden. Maar in de tweede plaats moet gerekend worden met de pijnlijke invloeden, die uit het heidensche leven der volken, met name sinds Constantijn, in de Kerk van Christus zich aandienden. Door dit indringen van het product der wereld biste t-op ^^«''•Kerkelij'jterrein, is een toestand ontstaan, die wel eenerzijds de Christelijke religie in Europa en Amerika een beteekenis heeft doen erlangen, welke ze in Azië en Afrika slechts voor een wijle bezat en sinds verloor. Hieruit is dan ook de worsteling tusschen het heilige en het geestelijke element in de wereldkerk opgekomen. Die worsteling heeft op geestelijk terrein geleid tot de poging van Rome, om door een beslist duaUsme de massa te bekeeren, en toch in schijn zich' af te scheiden van wat uit de wereld was, en anderzijds op stoffelijk gebied de Kerken geldelijk afhankelijk van de Overheid gemaakt, en schier allerwegen aan de Gemeente Gods haar zuiverheid doen inboeten. Thans vertoonen zich gelukkig de voorteekenen van een finale oplossing van het machtige probleem, dat ons nog altoos drukt. Het Christendom zou noch in Europa noch in merika vasten voet hebben verkregen, inien het zich als secte geïsoleerd had. En on het niet anders, of dit sectarisch karakter ermijdend, moest ze den jammer over zich aten komen, die de natuurlijke vrucht der alfslachtigheid was, thans mag dan toch etuigd dat het einde van deze worsteling aderende is. De politieke machten pogen ich steeds meer van de Kerkelijke invloeden rij Ie maken. De Overheid helt er reeds oe over om steeds meer van alle Kerkeijke bemoeienis af te zien. En mag 't straks oover komen, dat de Kerken van Christus olstrekte zelfstandigheid erlangen en geheel n haar eigen bestaan voorzien, maar dan ok volstrekt vrij in haar innerlijke beegingen worden gelaten, dan moge het ijfer dalen en het aantal der gedoopten ichtbaar afnemen, doch dan zal dit resultaat lthans verkregen zijn, dat het Apostolisch deaal ons weer naderbij komt, en de zelftandigheid der Christelijke Kerk terugeert.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's