Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXIII.

En dat deze ook eerst beproefd worden, en dat zij daarna dienen, zoo zij onbes rafielijk zijn. 1 Tim. 111:10

Een kort overzicht van de Kerkelijke toestanden en verhoudingen in Duitschland en met name in Pruisen zou op zichzelf van hooge beteekenis voor ons land geweest zijn, ter wille van de alzijdige aanrakingen, die ook onze Kerken met het Duitsche leven vertoonen, doch door hetgeen nu onlangs in Duitschland plaats greep, verviel dit belang voor verreweg het grooter deel. Immers alle Pruisische Kerkelijke verhoudingen vielen voorheen ten slotte saam in het Koninklijk gezag van den Koning, en daar nu juist dit gezag op dit oogenblik niet meer heerscht, en volgens de nieuwe Grond wet op het republikeinsche Staatsbestuur is overgegaan, verloor hetgeen vooraf bestond ook voor, ons in hoofdzaak zijn beduidenis.

De laatste officieele volkstelling werd in Pruisen gehouden in het jaar 1910, en leidde destijds tot de uitkomst, dat de bevolking tot ruim 40 millioen was opgeloopen. Ook hier vond men meer vrouwen dan mannen, en zulks wel alvorens de oorlog inzette. Men vond toen in Pruisen 20.317:491 vrouwen, en slechts 19.847 725 personen van de mannelijke sexe, gevende saam 115 personen op de vierkante kilometer Van deze ruim 40 millioen zielen nu rekende in 1910 een totaal van 24.830.547 tot de Evangelische en 14.581.829 tot de Roomsche Kerk. Het stond derhalve als 618 tot 373. Dan kwamen er over heel Pruisen nog 415.926 Joden bij, terwijl allerlei kleinere secten, waaronder vooral de Hernhutters meetellen, vereenigd met de nergens aangeslotenen nog een totaal van 336, 917 opleverden. Thansechterhebben deze eertijds steeds aangroeiende cijfers tengevolge van den oorlog, een zeer belangrijke daling in het manlijk personeel ondergaan; een achteruitgang die echter nu reeds weer bezig is zich te herstellen. De publieke uitgaven voor het Kerkelijk leven lagen deswege niet zoo gemakkelijk voor de vaststelling van het geldelijk cijfer open, omdat de Kerk en de Openbare School nog steeds als streng samenhangend werden genomen. Nog in het laatste jaar, dat aan den val van het Koningschap in Pruisen voorafging, bedroeg het totale budget van het Ministerie van Eeredienst en Onderwijs een som van 280.250047 Reichsmark, doch hiervan waren 231.332.75 5 Mark voor het Schoolwezen, en slechts even 35 millioen voor de behoeften der Evangelische en Roomsche Kerken bestemd. Voor de Evangelische Kerk werd 25.538.267 Reichsmark geboekt, en voor de Roomsche Kerk slechts 9.496.459.

Het Evangelisch Kerkelijk budget was hierbij op uiterst ingewikkelde wijze in elkaar gezet. Dit lag aan de zoo uiteenloopende perioden, waarin de onderscheidene streken, die vroeger een zelfstandig bewind voerden, onder Pruisens heerschappij waren gekomen. In 1866 werden Hanover, Sleeswijk Holstein, het Keurvorstendom Hessen, het Hertogdom Nassau met de vrije stad Frankfort a, /d. Mdin bij Pruisen ingelijfd, en daar in alle deze gewesten vóór hun inlijving reeds een afgepaste Kerkelijke regeling bestond, heeft men goedgevonden, de bestaande orde van zaken, die men vond, zooveel doenlijk te eerbiedigen. Van een eenheid voor heel Pruisen was derhalve geen sprake, althans niet in de bijzondere aangelegenheden; slechts werd er nadruk opgelegd, dat de positie van den Koning van Pruisen in alle deze Evangelische Kerken door het Koninklijkepiscopale recht van den Koning zou beheerscht worden; iets wat thans natuurlijk ten eenenmale verviel. De toestand in Pruisen had alzoo tot voor kort vrij sterke overeenkomst met wat zich in Scandinavië aandiende. Alleen bestond er dit in het oogloopend onderscheid, dat de Koning van Pruisen wel evenals de Koningen van ScandinaviS de hoogste leiding van de Kerken, waartoe hij behoorde, aan zich hield, maar dit dan deed toch in anderen trant. Hij trad namelijk zelf op als hoogste geestelijke der Kerken, zoo men wil als opperbisschop, en bezat als zoodanig in de Evangelische Kerk het hoogste zeggenschap. Oorspronkelijk bezat hij dit uiteraard alleen in de Kerken, die het Luthersche stelsel hadden aangenomen, doch sinds de Lutbersche en Gereformeerde Kerken in de ééne Evangelische Kerk werden opgelost, strekte zich het Koninklijk gezag ten deele ook over de Gereformeerde Kerken uit.

Dit ging nu samen met de annexaties, als we 't zoo noemen mogen, van de Roomsche Kerken. Men ging hierbij uit van de grondgedachte, dat de Evangelische en de Roomsche Kerken oorspronkelijk één machtig lichaam vormden, dat sinds 1517 wel in twee groote deelen uiteenviel, maar toch in aard en wezen één bleef. Met het oog hierop is toen het stelsel van pariteit ingevoerd. De Christelijke Kerk in Pruisen bestond tweezijdig, en beide deelen, zoowel het Evangelisch protestantsche als het Roomsche, werden nu door de wet en door de Regeering erkend. De Roomsche Kerk kwam er niet bij, maar stond van meetaf voor het Bewind op voet van gelijkheid. De aanvaarding van deze gelijkheid of pariteit schiep uiteraard voor het Landsbewind een reeks van teedere en ingewikkelde moeilijkheden, en met name Vorst von Bismarck heeft deze gewrongenheden en moeilijkheden allerminst verzacht of opgelost, maar veeleer steeds sterker naar voren getrokken. Von Bismarck duchtte de Roomsche wereldmacht, en zocht haar invloed in heel Duitschland en wel voornamelijk in Pruisen te kortwieken. Ten deele is hij hierin dan ook geslaagd, en met name gelukte het hem de Jezuïten te blijven uitsluiten. Toch was zijn heele streven hierbij te zeer in strijd met wat van 1815 af de toeleg der HohenzoUern's was geweest, om op den duur tot principieele wijzigingen in de lands verhoudingen te kunnen leiden. De nu onttroonde Keizer-Koning van Pruisen ging dan ook niet het minst om deze tegenstelling reeds kort na zijn optreden tegen v. Bismarck's exclusivisme in, en er valt niet aan te twijfelen of reeds binnen kort zou deze vrijere verhouding in heel Pruisen de overwinning hebben behaald. Thans echter zijn ook de vraagstukken die met v. Bismarck's eenzijdigheid in verband stonden, geheel ter zijde gedrongen, en telden althans in het publieke Staatsieven niet meer mede. Zelfs had men een oogenblik niet anders gedacht, of het nieuw opgetreden Landsbestuur zou de positie met name van de Evangelische Kerk in Pruisen geheel ontwricht hebben. Men dacht niet anders of de Landsregeering zou thans alle Kerkelijke inkomsten, waarvoor de Staat dusver goed sprak, als met één slag intrekken, om de Kerken, en met name de Evangelische, in haar gemis aan bestaansmiddelen te doen bezwijken.

Toch heeft men dit niet aangedurfd, en niet uit gevoel van verplichting om de Kerken finantieel te redden, maar veeleer uit zucht, om het Kerkelijk leven geheel in eigen macht te krijgen, besloot men - aldra den geldeüjken bijstand, ten deele althans, aan de Kerken niet te onthouden, mits men ze maar op andere wijze en in ander verband kon uitkeeren. Hoe sterk dit spreekt voelt men aanstonds, zoo men indenkt, dat de leiding bij die regeling in handen van de Sociaal-democratie lag. Niet eeniglijk. Ook de Roomsch-Katholieke en de Democratische fractiën spraken een woord in dit geding mede. Maar de uitkomst bleef dan toch, dat de geldelijke band met de Kerken niet ten eenenmale werd doorgesneden, maar alleen van nature veranderd werd. Het zou nu niet meer een geldverschaffing van den Staat zifn, om de Kerken in haar vrijheid van beweging te sterken, maar veeleer omgekeerd een verstrekking van middelen van Staatswege die de Kerken in haar vrijheid van beweging geheel binden zou. Hierop werd daarom vooral volle nadruk gelegd, omdat de belangen van het Schoolwezen nog steeds op zeer nauwe wijze mét de belangen van den Eeredienst verbonden waren. Van meerdere vrijheid aan Kerk of School te verstrekken, kon nu in geen geval sprake meer wezen. Kerk en School beiden moesten thans in dienst van de nieuwe Staatsidee worden gesteld. Ware nu die Staatsidee op de republikeinsche grondstellingen opgetrokken, zoo sprak 't van zelf dat de particuliere vrijheid der Kerken en der secten aan een zeer gevaarlijke inperking van Overheidswege moest onderworpen worden. Vandaar de bevreemdende beslissing van de voorloopige Regeering om de Kerken niet van haar bestaansmiddelen te berooven, maar om ze ten deele althans in het genot daarvan te laten, doch dan ook onder aanvaarding van de gevolgen, die zulks na zich mocht sleepen. Zoo stond men voor de keuze tusschen twee stelsels. • Men kon of de Kerken, door de volzijdige onttrekking van alle Staatshulp, doen verarmen en ondergaan, oftewel men kon ze geldelijk blijven steunen, maar om dan ook door dit gegunde geld de vrijheid der Kerken steeds meer in te binden. Men koos nu het laatste, en de uitkomst zal moeten toonen, of de zelfstandigheid van het Kerkelijk leven krach­ M v g o o b r m f c o d h e 1 s w m K o tig genoeg zal opwakèn, om zich niet door dit gegunde geld tot beginselverzaking te laten verlokken. In elk geval zou bet tot niets leiden, op de Kerkelijke historis van Duitschland, en met name van Pruisen, in het huidig tijdsgewicht breeder in te gaan. Een geheel nieuwe toestand is in wording, en eerst bij het zich definitief vestigen van de nieuwe nationale verhoudingen zal 't allengs mogelijk worden, met eenige zekerheid te gissen, waarop de algeheele omzetting van het Kerkelijk leven in Pruisen zal 'uitloopen, Het zou hierbij nog minder spannen, indien het gelukt ware de regeling der Kerkelijke aangelegenheid aanstonds principieel van de regeling van het Schoolwezen af te scheiden. Allicht dat het vroeger of later hiertoe dan ook komen zal. Voorshands echter is de kans hierop uiterst gering. Men wil onder de socialistische elementen in Duitschland van de vrijmaking van het Lager schoolwezen nog zelfs niet hooren. De Lagere school moet Rijksinstituut blijver. Dat hebben de Hohenzollerns er van gemaakt, en de huidige bewindslieden zijn op niets zoo sterk uit, als om de School, zij 't ook al in verband met de gehandhaafde Kerken, in eigen macht te houden, en aan te wenden als alomvattend middel om het opkomend geslacht in de nieuwe republikeinsche banen over te leiden. Eerst scheen dit nog minder noodig, maar vooral nu in de laatste maanden de Schoolstrijd om terugkeer tot vroegere toestanden riep, durft men het niet aan, om de School vrij te maken. Zijn socialistische denkbeelden waagt men niet door te zetten. Men gevoelt dat zich dit aanstonds tegen het Socialisme zelf keeren zou. Er blijft dan ook voor ons, in het verband van deze onze artikelen, nieti anders over, dan rustig af te wachten wat komende is. Alleen bega men niet de fout om uit de velerlei philantropische en missionaire actie die allerwegen blijft uitspruiten, opeen saamgaan van de Duitsche geloovigen ook in Kerkelijke aangelegenheden te rekenen. Men verlieze toch niet uit het oog, dat alle deze missionaire en philantropische actiën juist niet van de Kerken, en zelfs niet van de Kerkelijke ijveraars plegen uit te gaan, maar haar steun juist bij dezulken vinden, die zich om de Kerkelijke zijde van het geloofsleven minder bekommeren.

Gaan we thans tot Engeland over, dan trekt het hier allereerst ten zeerste de aandacht, dat ons voor het Kerkelijk wezen geen telcijftrs van de enkele personen worden geboden, maar eeniglijk cijfers van het Kerkbezoek en van den gang naar het H. Avondmaal, en zelfs deze cijfers nog ziet men in Engeland liever doodloopen. Juist omdat men niet het totaal der kerkleden optelt, maar zich bepaalt tot het vaststellen der cijfers van het kerkbezoek, draagt een opgave desaangaande hier een te intiem karakter, om in den smaak te kunnen vallen. In Maart 1851 heeft men het voor het eerst, maar dan ook voor het laatst, beproefd zulke berekeningen met groote nauwkeurigheid vast te stellen, doch de vragen, die te dien einde huis aan huis werden voorgelegd, stuitten zoo sterk tegen de borst, dat men zich er voor geen tweeden keer aan gewaagd heeft. Dit heeft er toen toe geleid, dat men sinds dat jaar 1851 eeniglijk op het Yitxkbezoek is afgegaan. en droeg kennis van de voorhanden Kerkgebouwen, men kon door de kosters te weten komen, hoe sterk de drie diensten an 's morgens, 's middags en 's avonds emeenlijk bezet waren, en dank zij deze pgaven is men er toen achter gekomen, p welke cijfers het vrij regelmatige Kerkezoek kon gesteld worden. Ook in Amerika ekent men niet met de geboortecijfers, aar eeniglijk met de cijfers van het eitelijk Kerkbezoek, en vandaar dat de ijfers, die ons ook uit Amerika worden vergeboekt, ons zoo miniem laag dunken, at we er geen heldere voorstelling van et Amerikaansche Kerkelijk leven uit rlangen kunnen.

Bij het begin van deze eeuw behoorden 5ys millioen der bevolking tot de Engelche Staatskerk, en van de vrije Kerken waren de Methodisten het talrijkst. Ze erden opgegeven als tellende 1.023.463 eelevende leden, en beschikten over 14 019 erken en Kapellen. Niet allen dienden zich aan als Methodisten, maar noemden zich nderscheidenlijk de Primitive enFreeChurch of ook Bible Christians; maar zij 't al met velerlei onderscheiden benaming, in wezen zijn zij toch allen Methodistisch. Veel geringer in aantal zijn de Congregationalisten, die gemeenlijk kortweg Independenten worden genoemd, w^l ze in strikten zin geen Kerkverband erkennen, en elke gemeente of Kerk geheel zelfstandig laten optreden; iets wat niet zeggen wil, dat ze voor de voorziening in velerlei behoefte alle saamwerking mijden zouden, maar toch huldigen ze geen Kerkelijk verband tusschen de onderscheiden gemeenten. Hun aantal werd bij 't begin dezer eeuw op 419.049 leden berekend, die verdeeld werden over 4592 kerkgebouwen. Voorts is ook het cijfer der Baptisten niet onbelangrijk, die er zich in beroemen, dat hun ledental in Engeland 3, 53.643 bedraagt; en dan ten slotte nog als historisch van uiterst belangrijke herkomst, de Presbyterianen, die thans nog slechts op een 73 249 meetellende leden berekend worden. Met de berekening van de Roomschen gaat 't geheel anders toe. Dezen toch telt men niet enkel naar de volwassenen die tot volledige belijdenis kwamen, doch naar 't cijfer der gedoopten, d.i. naar het cijfer van hun totale bevolking. Hieruit verklaart het zich, dat het cijfer voor de Roomsch-Kathtjlieken, vergeleken met de cijfers der Protestantsche Kerken en secten, zoo exceptioneel veel hooger loopt. Het wordt toch aangegeven als te schatten op anderhalf millioen. Vooral in de latere jaren hebben de Roomseben hun organisatie op alle manier uitgebreid. Ze verkregen thans het recht om zich geheel zelfstandig en onderscheidenlijk te organiseeren, wat hun vroeger niet vrij stond. En zoo nu beschikken ze op heden over een Aartsbisschop te Canterbury die niet minder dan 15 Bisschoppen onder zich "heeft. Het aantal van hun Kerken is thans aangegroeid tot over de 1600, en hun geestelijkheid wist zich in een kwart eeuw van 1620 tot 2812 te vermeerderen. Vroeger konden ze zich niet ontwikkelen, maar in 1829 zijn ze vrij verklaard, en sinds is hun aantal, vooral daardoor op belangrijke wij/.e omhoog gegaan, waarbij 't Puseyisme vrij sterk den overgang uit de Staatskerk in de Roomsche Kerk bevorderde. Ook het Irvingianisme droeg hiertoe bij, maar toch, de actie die van Edward Bouverie te Pusey, dicht bij Oxford, uitging, deed dit nog veel sterker. Eerst scheen het alsof het Tractarianisme, waarin de geestelijke drijver zijn kracht zocht, dood zou loopen, maar gaandeweg keerden de verhoudingen. Er kwam meer en meer een geestelijke gisting op, die duidelijk deed gevoelen, hoe de overdreven liturgische richting van de Staatskerk tenslotte op terugkeer naar Rome moest uitloopen. En zoo ging het dan ook toe. Zelfs de Paus ging over tot het nemen van maatregelen, om de overhellende geesten uit de Britsche Staatskerk naar de Roomsche Kerk over te lokken. Dit leidde tot de vrij talrijke bekeeringen, die in steeds uitgebreider kring voorkwamen, en ook hier lokte de één den ander, en won Rome steeds meer veld. En wat hierbij het opmerkelijkst is, ook in de Staatskerk gaat de bedenkelijke actie nog steeds voort. Püsey zelf toch ging niet tot de Roomsche Kerk over, maar bleef in de Staatskerk, om juist hierdoor zijn Romaniseerenden invloed te sterker te kunnen doorzetten. De wettelijke maatregelen hiertegen in 1874 genomen, misten de gewenschte uitwerking. Zelfs de Maria-en deHeiligenvereering ging steeds verder door. Mogen nu al de dusgenaamde Low-Church hiertegen met ongekenden ijver optreden, voorshands valt er aan een stuiten van de High-Ckurch-b& vfezsri^ niet te denken, en zoo wint van zelf Rome steeds meer veld. Hier staat tegenover, dat van een Joodsche actie in Engeland nauwelijks sprake is. Het aantal Joden dat in Engeland huist, is uiterst beperkt, vooral zoo men hun cijfer in Engeland met hun aantal in Nederland vergelijkt. Eigenlijk huizen ze allen in Londen, waar hun aam al op 75.000 geschat wordt, en voorts komen hier in heel Engeland niet meer dan een 6 k 7000 bij. Voor het overige is er, Amerika uitgezonderd, geen land waar de alzijdige secte-formatie zich zoo sterk en voortdurend ontwikkeld heeft als in Engeland. Er is geen Kerkelijke organisatie waar ook te noemen, die niet in Engeland vertegenwoordigd is. Bij het begin van de vorige eeuw was deze splitsing nog veel minder doorgedrongen, maar reeds in de eerst helft van de 19a eeuw hadden met name de Wesleyanen, de Independenten en Baptisten zich van steeds breeder Kerkelijk terrein meester gemaakt, en behalve deze groote en wijdvertakte Kerkelijke groepen, was er ten slotte geen groep of secte in welk land van Europa of Amerika, die niet in Groot-Bnttanje haar grootere of kleinere vertegenwoordiging vond. Ierland is, blijkens de gegevens van 1911, voor drie en een kwart millioen Roomsch-Katholiek, en voorts wordt het bewoond door een half millioen leden van de Engelsche Staatskerk, door een klein kwartmillioen Presbyterianen, door 62.000 Methodisten, en door een gering aantal leden van andere godsdienstige secten. Ook bij Wales houde men in het oog, dat hier de getalsterkte der Engelsche Staatskerk zeer achteruit liep en nog steeds afneemt.

Schotland vraagt om het Calvinistisch karakter, dat zijn Kerk door John Knox ontving en steeds nog aldoor behield, een afzonderlijke bespreking, maar Engeland zelf sprak in de opgesomde gegevens reeds duidelijk genoeg zijn nog steeds overwicht behoudend karakter uit. Onder Cromwell heeft Engeland een geheel afwijkende periode doorworsteld, zoo zelfs dat het scheen, of de Presbyterianen de Staatskerk geheel terug zouden dringen, om het Engelsche volksleven zoo goed als geheel in den Presbyterialen weg te leiden. Men weet hoe tot zelfs in het Parlement, en bij het leger, de godsdienstige opgewektheid zich op geheel eenige wijze voordeed, en een nieuwe toekomst scheen te voorspellen. Feitelijk echter is de actie die van Cromwell uitging, eeniglijk in het Noord-Westen van Ierland blijven hangen, en getuigt nu nog in Ulster, wat in Cromwell's dagen bedoeld was. Wat Cromwell beoogde koii in Schotland, en in een enkelen hoek van Ierland, maar niet in Engeland thuis hooren. De > Church of Englandc moge in de Westminster Confessie een standpunt beleden hebben, dat op een geheele omzetting van Engeland in Calvinistischen belijdenisvorm had kunnen uitloopen, doch dan zou 't onvermijdelijk geweest zijn, van meetaf met de Staatskerk te breken, en in het vrije Presbyterianisme over te gaan. Ongetwijfeld lag dit dan ook in Cromwell's bedoelen, en kan deze allicht zekere hoop gekoesterd hebben, dat zulk een totale omzetting van het hoogere Etigelsch leven hem zou gelukt zijn. Maar de uitkomt droeg een geheel ander karakter. Engeland zou op Kerkelijk terrein onder alle Staten van Europa vooraan komen te staan, doch eeniglijk door de rijke vrijheidsontwikkeling, die het Kerkelijk en Godsdienstig leven in dit Rijk allengs erlangen mocht. Vandaar dat het godsdienstig Engeland, gelijk dit onder Eduard VI toenmaals ook met ons in rustelooze aanraking kwam, ons 't sterkst aantrok. Voor Duitschlandkoesterdenwedestijds nogslechts zeer ten deele sympathie. Den band met Frankrijk sneed de gruwel van den Bartholomeusnacht door. België brak in 1586 met ons. In • Engeland alleen vonden onze vaderen met name onder è. Lasco hun toevluchtsoord. Later hielp Emden, maar in het dreigend oogenblik van het heetst gevaar, vonden we alleen in Engeland een tijdelijk toevluchtsoord. Vandaar dat straks de Erigelschen, die als Presbyterianen in moeite geraakten, en op een vlucht naar Amerika doelden, hier te lande tijdelijk onderkomst vonden, en als Pilgrimfathers van Leiden en Delft uit een toevlucht in Amerika zochten. En al kon 't in de 17e eeuw niet anders, of ons land geraakte aanstonds met Groot-Brittanje in maritiemi en koloniaal coi flict, de geestelijke band met Schotland bleef toch trekken. Het was aan Knox in Schotland gelukt, wat Guido de B ès met zijQ besliste geestverwanten in ons land wisten door te zetten. Zonder overdrijving kan dan ook dankbaar beleden, dat in de 17e en 18e eeuw de Schotsche Godgeleerden en stichtelijke schrijvers in onze meeste Provinciën den toon aangaven. Men behoeft John Owen slechts te noemen, om aanstonds de rijke weelde van litteratuur als voor zich te zien, die meest in goede vertaling ons uit Schotland bereikte en onze vaderen staande hield. Niet de Regeering van de Zeven Provinciën, niet het Kerkbestuur heeft hier te lande in de tweede helft der zestiende en in de achttiende eeuw de belijdenisvastheid van onze vaderen gewaarborgd. Engeland zelf ontviel ons, maar Schotland bleef zoo beslist voor de Calvinistische belijdenis pleiten, dat het zonder aarzeling met de Schotsche Staatskerk brak, toen deze afzwierf, en in de Vrije Kerk of Free Church een nieuw leven voor het aloude Schotsche Calvinisme deed opbloeien, waarvan ook hier te lande de gelukkige uitwerking dankbaar aanvaard werd. Ook voor wat in Engeland in het Presbyterianisme nawerkte, blijven we warme .«.ympathie koesteren; ook veel in het Methodisme zal hier te lande gewaardeerd blijven; maar toch, wat ons van Overzee't-sterkst toespreekt, bleef steeds de nawerking van het Schotsche Calvinisme, dat ten slotte naar Amerika oversloeg, en daar eerst de volle vrijheid van het Kerkelijk leven deed triomfeeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1919

De Heraut | 4 Pagina's