Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Subsidie voor het Tooneel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Subsidie voor het Tooneel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het heeft wel eenigszins bevreemding gewekt, dat van een Regeering, die de Christelijke beginselen in ons volksleven wil hoog houden, het voorstel is uitgegaan om het tooneel te subsidieeren, Tuoneel, dansen en kaartspel zijn in onze Gereformeerde kringen nu eenmaal niet gewild. Ze strijden met onze Puriieinsche zeden. En al begrijpt men, dat een Christelijke Regeering ze niet verbieden kan, toen had men liever gezien, dat de Regeering althans geen subsidie aan het tooneel geschonken had.

En evenzoo deed het pijnlijk aan, dat er, toen dit vraagstuk aan de orde kwam, ook onder onze leidende mannen niet gering verschil van gevoelen over dit vraagstuk bleek te bestaan. In de Commissie, die door de Regeering benoemd was om haar van advies over dit vraagstuk te dienen, zaten verschillende mannen van Gereformeerden huize, die deze subsidieering, zij. het onder zekere waarborgen, hebben aanbevolen. En in de Tweede Kamer trad Mr. A. F. de Savornio Lohmam als een warm pleitbezorger voor deze subsidie op. Maar overigens stemden zoowel de Antirevolutionaire als de Christelijk-Historfsche leden tegen het Regeeringsvoorstel. Terwijl de Roonische partij zich in twee helften deelde, waarvan de eene voor, de andere tegenstemde. Dat het voorstel ten slotte met één stem meerderheid werd aangenomen, was dan ook hoofdzakelijk aan den steun der Liberalen te danken. En het schijnt ons voor een Christelijk s Ministerie geen voordeel, wanneer een voorstel, door hen ingediend, op deze wijze de overwinning behaalt.

Nu ligt het niet op den weg van een kerkelijk blad om over de politieke zijde van dit vraagstuk zich uit te laten. Maar wel dient, om misverstand te voorkomen, toch duidelijk te worden uitgesproken, waarom de strijd ging. Anders zou een blaam worden geworpen op de mannen onzerzijds, die vóór deze subsidieering waren, een blaam, die niet rechtvaardig is.

En dan zij in de eerste plaats opgemerkt, dat het doel van deze subsidieering was, om daarmede het recht te hebben tegenover het tooneel zekere eischen te stellen. Wel hebben ook nu de Burgemeesters het recht, onzedelijke of aanstoot gevende stukken te verbieden, maar men weet, hoe zelden van dit recht gebruik gemaakt wordt. Dat van het tooneel maar al te vaak een zeer zedebedervende invloed uitgaat op het volk, zal wel door niemand ontkend worden. Zelfs de verslaggevers der liberale pers klagen telkens over de schunnigheden, die op het tooneel worden gedebiteerd. En wanneer men bij de tooneeldirecties er op aandringt om betere stukken voor het volk te geven, dan wordt hierop telkens geantwoord, dat deze directies dit wel zouden willen doen, maar dat het tooneel véél geld kost en het publiek het liefst deze schunnige stukken ziet. Vandaar dat de gedachte opkwam om door subsidieering aan deze klacht tegemoet te komen. Aan deze subsidie toch zou de voorwaarde verbonden worden, dat geen tooneelslukken zouden opgevoerd worden, die de zedelijkheid, de religie of de vaderlandsliefde aantastten. En tegelijk zouden die tooneeldirecties, die betere stukken wilden opvoeren, daardoor in staat worden gesteld worden onafhankelijk te zijn van den verkeerden smaak van hetpubhek.De Minister verklaarde dan ook uitdrukkelijk, dat wanneer men deze voorwaarde schrapte, zoo als sommigen wilden, bij het geheele voorstel zou terugnemen. Nu kan er natuurlijk verschil van gevoelen bestaan over de vraag, of de vootwaarden, waaraan de Minister op grond van het ingediende rapport de subsidie gebonden had, wel voldoende waarborgen aanboden. Het oordeel zoowel van de Antirevolutionnaire als van de Christelijk-Historische partij in de Kamer was, dat deze waarborgen niet voldoende waren. Zoo lang men een Christelijk Ministerie heeft, zullen deze voorwaarden wel streng worden opgevat, maar het gevaar bestaat, dat wanneer een ander Ministeiie optreedt, met deze voorwaarden de har d zal worden gelicht of ze zelfs geheel zullen vervallen. De subsidie zal dan ^hjven, maar d o hde rem gaat er af. En men weet, hoe in deze kunstkringen over wat onder den naam van »kunst" geoorloofd is, wordt gedacht. Zelfs een boek als l'Enfer van Barbusse met zijn diep onzedelijke tooneelen wordt, omdat het een kunstwerk heet, vergoelijkt. En zoo zou onder den naam van de kunst te bevorderen, de Regeering mede schuldig kunnen worden aan den verderfelijken invloed, die van deze zoogenaamde kunstwerken uitgaat. Maar ook al achten we de bezwaren, die tegen dit subsidievoorstel zijn ingebracht, ernstig genoeg, en al betreuren we het, dat de Minister naar deze bezwaren niet geluisterd heeft, toch mag het goede motief niet uit het oog worden verloren, nl. dat hij door deze subsidie het tooneel op hooger peil wilde brengen.

Hierbij nu doet zich vanzelf de vraag op, waarop we in de tweede plaats de aandacht wilden vestigen, of het tooneel op, zichzelf niet van Christelijk standpunt als zondig moet worden veroordeeld. Ware dit zoo, dan spreekt het wel vanzelf, dat elk subsidie van het tooneel voor een Christelijke regeering ongeoorloofd zou wezen. Aan wat zonde is, mag geen Chri> ten steun verleenen, ook niet met het goede doel om het kwaad te temperen. Al kan de Regeering niet al wat zondig is verbieden, ze heeft zich toch stipt te onthouden van alles wat op dit zondige een t fficieel stempel zou drukken. Juist deze vraag echter, of het tooneel op zichzelf zondig is, is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden, als men wel meent. Ons volk kent het tooneel niet anders dan in den vorm, waarin het thans gemeenlijk als de »komedie€ wordt aangeduid, en wie naar de komedie gaat, geldt reeds daardoor als een wereldsch mensch. Wie vroeger als wereldsch mensch naar de comedie ging, houdt, wanneer hij Christen is geworden, daarmede vanzelf op. Comedie en Kerk zijn de tegenstelling, die nu nog de grenslijn vormt tusschen wat wereldsch en wat Christelijk is. Te verwonderen is dit niet, want wat op het tooneel wordt opgevoerd, draagt een wereldsch karakter; wat uit deze tooneelwereld uitlekt, toont, hoe gevaarlijk het leven van een tooneelspeler is; er zijn weinig actrices van naam, wier 'zedelijke reputatie ongeschonden is gebleven. En daarbij komt, dat het tooneel dient om het menschelijk leven weer te geven, ook de menschelijke zonden en hartstochten. En al geschiedt dit niet om tot zonde te prikkelen, toch komt de vraag vanzelf op, of een tooneelspeter, die zich in deze rollen moet inleven en deze zonden moet voorstellen, dit wel doen kan zonder daarmede zelf zijn zieleleven te bezoedelen.

Maar hoe ernstig deze bezwaren ook zijn, die tegen het tooneel worden ingebracht, toch is daarmede de vraag zelf nog niét beantwoord. Al heeft de wereld zich van het tooneel meester gemaakt en al draagt het tooneel, zooals wij het kennen, daardoor een maar al te vaak zedenbedervend karakter, daaruit volgt nog niet, dat het tooneel op zich zelf daarom zondig zou wezen. Cnze Gereformeerde vaderen hebben zoo nooit geoordeeld, want het opvoeren van tooneelstukken door gymnasiasten en tudenten, om zich te oefenen, hebben zij zelfs aangeprezen. Al is men veel te ver gegaan door Calvijn als een voorstander van het tooneel voor te stellen en zelfs te beweren, dat Calvijn een schouwburg te Gei ève had opgericht, zooals in de Tweede Kamer beweerd werd, - toch is het waar, dat Calvijn aan zijn studenteii niet verboden heeft dramatische opvoeringen te houden en dat Beza zelfs tooneelstukken voor hen geschreven heeft. Ook Voetius, onze strenge puritein, keurt het tooneel, zij het dan onder zeer strenge voorwaarden, niet af. En wel ziet dit alles meer op het zoogenaamd liefhebberijtoóneel, maar een principieel onderscheid maakt dit niet. Was het tooneelspel zelf zondig, dan zou het evenmin als liefhebberij dan als beroep geoorloofd wezen. Daarbij komt in de tweede plaats, en ook dat wordt door ons Christenvolk wel eens uit het oog verloren, dat we aan het tooneel de rijkste schatten danken, die de letterkunde bezit. Zonder het tooneel zouden de Grieksche tragediedichters niet hun meesterlijke drama's, een Sheakespeare niet zijn meesterstukken, een Vondel niet zijn drama's, een Schiller en Goethe niet hun meesterwerken geschreven hebben. Want wat deze schiijvers tot het dichten van hun drama's aandreef, was het tooneel. Ook wij Christenen genieten van deze meesterwerken ; ze worden op onze scholen gelezen, ze nemen een plaats in onze bibliotheken, ze vormen onzen geest, ze behooren tot het beste en schoonste wat de letterkunde opleverde. Het gaat daarom niet aan, het tooneel, dat met zulke schatten onze menschelijken geest verrijkt heeft, zonder meer te veroordeelen. Indien de boom kwaad was, absoluut kwaad, dan had hij zulke kostelijke vruchten niet kunnen voortbrengen. Wie het toonel alleen beoordeelt naar de schunnige stukken, die er maar al te vaak worden opgevoerd, is daarom niet billijk. We danken aan het tooneel een schat van dramatische kunst, dien we niet gaarne zouden missen.

Ook het bezwaar, menigmaal tegen het tooneelspel ingebracht, dat de tooneelspeler daardoor gedwongen wordt zich in ie leven in zondige personen en aan zondige hartstochten uiting moet geven, .«chijnt ons niet geheel juist te yijn. Ook Milton heeft in zijn Verloren Paradijs zich zoo diep ingedacht in het wezen van Satan, dat hij de meest demonische uitingen aan Satan op de lippen legt, en toch was Milton een vroom kind van God en behoort zijn Verloren Paradijs tot de meeste christelijke gedichten. Het zich indenken in een zondigen persoon, om de uitingen er zonden uit te beelden, behoeft daarom p zichzelf nog geen zedelijk gevaar voo et eigen ziel& leven iflee te brengen. Ee

dramatisch dichter doet dit reeds, wanneer bij in zijn drama's zondige personen laat optreden, spreken en handelen. Want om dit te kunnen doen, moet hij eerst met zijn verbeelding in die zondige wereld zijn ingegaan. En al is het waar, dat dit gevaar grooter is, wanneer bet niet bij een indenken in de zielsgesteldheid van een zondig mensch blijft, maar ook tot uitbeelding komt in gelaatstrekken, in gebaren en in handelingen, zooals dit bij een acteur het geval is, toch volgt daaruit niet, dat hij daarom zelf door deze zonde wordt aangetast. Een acteur kan op de meest trtflfinde wijze een moordenaar uitbeelden, zonder daarom zelf ook maar een oogenblik door moordlust te worden aangetast.

Natuurlijk is het een geheel andere vraag, of een Christen goed doet, met zelf naar de komedie te gaan of zijn kinderen toe te staan daar heen te gaan, ook al worden er zoogenaamde »goede stukkent opgevoerd. IQ Roomsche en Luthersche kringen ziet men hierin geen kwaad; zelfs pastoors en predikanten zijn gewoon de tooneelvoorstellingen bij te wonen, zonder dat iemand zich daaraan ergert. In onze Gereformeerde kringen heeft men er zich meest van onthouden. Niet alsof het zien opvoeren van een klassiek drama daarom op zichzelf zonde zou wezen, maar omdat het tooneel een wereldsch vermaak is en het gevaar groot is, dat men den smaak van het tooneel eenmaal beet krijgende, ook verkeerde stukken zal gaan bijwonen. Maar al is uit het oogpunt van Christelijke voorzichtigheid voor deze »geheelonlhouding« zeker veel te zeggen, toch mag niet vergeten worden, dat een Regeering geheel anders tegenover dit vraagstuk staat. Het tooneel is voor een goed deel voor ons volk een kunstgenot. En wat de Regeering doen kan om het tooneel op hooger zedelijk peil te brengen en daardoor deze kunst niet tot een vloek, maar tot een opvoedingsmiddel voor het volk te maken, is haar plicht en roeping.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 december 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Subsidie voor het Tooneel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 december 1919

De Heraut | 4 Pagina's