Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zu'len afvallen van het geloof, zich begevende tot \erleidende gees en en leeringen', der duivelen. 2 Tim, IV:1,

De gang, dien de ontwikkeling van het leven der Kerk, in haar verband met het Staats-en volksle\ren, dusver genomen heeft, plaatst ons alz lo in het heden voor een dricTOudig resultaat. In het stelsel, dat de Vereenigde Staten van meetaf aanvaard hebben, keerde terug wat zich aanvankelijk in de dagen der Apostelen, en in de eerste jaren die hier op volgden, blijkens de mededeelingen der Nieuw-Testamentische Geschriften, allerwegen voordeed. Toen, en nu in de Vereenigde Staten, neemt de Kerk tegenover den Staat een geheel zelfstandige positie in. Toen en nu was er geen sprake van, dat de Kerk verlof zou moeien aanvragen om op te treden. Bij het optreden der Kerken werd en wordt de rechtsbevoegdheid niet aan de 0»^erheid ontleend, maar aan de handeling van den Christus, Hij is 't die zijn Kerken sticht en doet optreden. Hij legt de beginselen vast, waarvan het leven der Kerk zal uitgaan, en het is zijn geestelijke bezieling die zijn Kerken opkomen, groeien en bloeien doet. Geen enkele bevoegdheid wordt voor de functie van het Kerkelijk leven aan de 0> 'erheid of aan den Staat ontleend. De Staat als zoodanig neemt geen Christelijk karakter aan, maar staat onder de heerschappij der G-meene Gratie, gelijk dit in het eerste gedeelte van Rom, XIII zoo klaar en omstandig wordt uitgesproken. Is er eenerzijds volledige vrijiieid voor de Kerk verleend, opdat deze zich naar eigen goedvinden inrichte, en erlangt de Staat hierdoor tegenover de Kerken algeheele vrijheid van beweging, toch is de Staat, als we ons zoo mogen uitdrukken, niet los van God, Nadrukkelijk zelfs wordt, met name door Paulus, het feit op, den voorgrond geschoven, dat de Gemeene Gratie wel aan de Overheid volle vrijheid van beweging laat, maar aan een ieder onderdaan, en zulks zelfs in verhoogde mate aan ieder belijder van den Christus, de dure en ernstige verplichting oplegt, om den zegen Gods over de O^^erheid in te roepen, haar de onmisbare bestaansmiddelen te verzekeren, en haar in stipte gehoorzaamheid te dienen. Of de Overheid zelve in de personen, die de dragers van haar gezag zijn, al dan niet belijdenis van den Middelaar doet, blijft thans geheel ter zijde. Toen de Apostelen aan de gemeente de verplichting oplegden, om stiptelijk de O.'erheid te eeren en te gehoorzamen, schreven ze dit allereerst met het oog op Rome's Keizer, en ieder Christen wist destijds met volle zekerheid, dat de Keizer te Rome geen Christen, maar zeer stellig^ een Heiden was. Dit echter deed er voor de Apostelen niets toe. Reeds bekeerd of nog Heiden, de Keizer, 'en zoo ook de door hem aangestelde Stadhouder, m )est niet alleen met allen eerbied bejegend, msar evenzoo stiptelijk gehoorzaamd worden. De persoonlijke religie der Magistraten bleef hier geheel buiten spel. Als O veerheld vei'tegenwoordigde de Keizer en e ven zoo zijn Stadhouder een gezag-, ^at van Godswege op alle rechtmatige Magistraten gelegd was. En dit. nu bracht de gebiedende noodzakelijkheid met zich, dat de Christenen eenerzijds de Ov^erheid stiptelijk gehoorzamen zouden, maar anderzijds ook voor hun Ovrerheid zouden bidden.

Zoo werd het verordend bij het eerste optreden van de Kerken, toen de Apostelen zelve nog de regelen van het saamleven konden stellen, en geheel op gelijke wijze regelt zich thans de verhouding in de Vereenigde Staten van Amerika, De Kerken zijn er geheel vrij. Door niets worden ze in haar geestelijke actie belemmerd. Maar hier staat dan, evenals in de dagen der Apostelen, tegenover, dat de Kerken op geenerlei wijze door de O^^erheid gesteund worden. Ze ontvingen ook destijds niets van den Magistraat, hebben geheel in eigen onderhoud te voorzien, maar zijn dan ook van het aanbinden van alle banden ontslagen. Dit echter doet de Gemeene Gratie niet te niet. Alle Ovrerheid, als van Godswege aangesteld, blijft in den heiligen band van de Gemeene Gratie haar bestaan voortzetten, en staat hierdoor onder de verplichting om naar recht en billijkheid ook tegenover de Kerken te handelen, terwijl omgekeerd op de geheel vrije Kerken de verplichting blijft rusten, om voor de Overheid haar gebed tot God op te zenden. Een boogee staodpuot is tusschen Kerk en Staat in onze bedeeling niet denkbaar. Ds Kerk geniet op deze wijze haar volledige vrijheid, en de Os^erheid heeft tegenover de Kerken geen andera verplichting, dan om haar vrije existentie te bevorderen. Even als de Kerk is zoodoende ook de Magistraat, de Staat of de Vorst door God ingesteld en ontleent aan God zijn gezag, mits dan in geheel algemeenen zin, zoo dat de O^^erheid zelve niet Kerkelijk is, maar zich vrijelijk beweegt op het terrein van het vrije, gemeene lever; mits men wel versta, dat ook dit gemeene leven Gode onderworpen blijft en zijn ordinantiën heeft te eeren. Zoo was het in de dagen der Apostelen, toen de Kerken zich allerwegen op de erve van den R imeinschen Staat vestigden, en zoo is 't ook nu weer geworden in het machtige land van Amerika, dat den moed had, de Gemeene Gratie wederom als heel het leven beheerschend te aanvaarden. Hiermede trad aUoo niet een noodtoestand in, dien men voor lief had te nemen, wijl de Overheid in Amerika alle stoffelijke hulp aan de Kerken weigerde; eer moet geheel omgekeerd beleden, dat de Kerken in Amerika juist hierdoor de volledige vrijheid ontvingen, om zich geheel zelfstandig en naar eigen aard in te richten en te ontwikkelen.

Had nu dit voorbeeld van Amerika in den loop der vorige eeuw allerwegen in Europa en Azië navolging gevonden, zoo zou de algeheele vrijmaking van het Ker^ keiijk leven almeer mogen worden ingewacht. Dit heeft echter niet zoo mogen zijn. Eenmaai door de hiilp van den Staat verwend, bleek men telkens weer ge^neigd, zich in die onderwerping aan den Staat te blijven voegen, indien slechts van Staatswege zorg werd gedragen, dat de onmisbare middelen voor den bloei van het Kerkelijk leven gewaarborgd bleven of verstrekt werden. De wij^e hoe dit toeging, verschilde in land bij land, maar het bleef dan toch veelal regel, dat de Kerken niet aan eigen verzorging werden overgelaten, maar hulpe ontvingen; een hulpa die dan van zelf met zich bracht, dat er van algeheele vrijheid voor de Kerken geen «prake kon zijn. Al ging dan ook die officieele verzorging van het Kerkelijk leven op allerlei onderscheiden wijze toe, het resultaat was en bleef dan toch, dat er van algeheele, volstrekte vrijmaking geen sprake kon komen.

Gelijk oökten onzent, waren erdan tenslotte in de meeste landen steeds kleine groepen, die het profijt varen lieten, zich afscheidden en in eigen nood voorzagen, D ich al voerden zulke groepen dan ten deele gelijksoortige vrijheid in als in Amerka geldend werd, toch bleef er hier te lande en elders steeds allerlei vrijheidsbeperking bestaan, die volledigen terugkeer naar de Apostolische usantiën belette.

Natuurlijk is dit gemis aan energie en gereedheid te betreuren, maar voorshands bleek telkens weer elke poging ijdel, om de Kerken er toe te bewegen, dat ze uit eigen aandrift zich vrij zouden maken. Eerst thans kwam hierin een keer, doch dan een keer, die uit vreeze en bezorgdheid opkwam. Er kwam allengs in het publieke leven zulk een weerzin tegen alle Kerkelijk leven op, dat telkens zich weer de plannen vernieuwden, om hoe eer hoe beter alle deze geldelijke verstrekking, die de Kerken dusver genoten, aan haar te ontnemen, In Frankiijk ging men er reeds toe over. Dit nu ziende aankomen, begon men zich in deze publieke Kerken toch te bedenken, Msn begon in te zien, dat het gevaar opkwam van plotseling alles te verliezen, wat men dusver te angstvallig had vastgehouden, en zoo vro'ig men zich dan af, of het toch niet geraden kon zijn, nu reeds geheel vrij-villig een losmaking van den Staat te beoogen, die mei kapitalisatie van het thans nog geootene kon gf paard gaan. En al spreekt zich hierin nu nog op verre na niet de ware gezindheid uit, die in Amerika triomfeerde, het zou ons dan toch een zeer aanmerkelijke schrede aan het Apostolisch ideaal nader brengen, indien wat in Amerika geheel vrij willig en in Frankrijk uit fatalen dwang doorging, ook ten onzent, en zoo mogelijk in alle Europeesche en Amerikaan.sche Staten, kon verwerkelijkt worden. Toch houde men wel in het oog, dat we met name in Europa nog bij lange zoo ver niet zijn. Scandinavië leverde er het bewijs voor, en ook in Duitschland blijkt men telkens weer 't sterkst geneigd, om naar de verhoudingen van vóór 1914 terug te keeren. De stoot van haat, dien de geest der revolutie steeds Jcller en beslister tegen de Kerk aanduift, zal ook hier tenslotte wel een keer te weeg brengen, maar voorshands zijn we nog zoo ver niet. Er is wel een betere neiging opkotnende, on de vijandschap tegen al wat Kerkelijk is, zal't proces wel verhaasten, maar op die uitkomst blijft toch voorshands nog steeds niet anders te rekenro met een krenkenden band tusschen Overheid en Kerk die nog maaral te zeer de frischheid van het Kerkelijk leven ondermijnt. Beide de Sparatie en de Doleantie hebben ten onzent niet ongunstig in de goede richting gewerkt, en de n')od der tij< ien zal steeds krachtiger medewerken, om de Kerken van Christus wederom in de eere van haar vrijmaking te doen bloeien. We zijn er wel nog niet, maar we vorderen toch, en het gevaar waarmede de onheilige neiging van den tijdgeest ons daarbij te hulpe komt, belooft nog veel dat ons verder kan brengen. Zij 't al lai.gzaam, we vorderen dan toch.

Thans echter, en hierop vooral moet nadruk gelegd, groeit de groep steeds aan, die in bijna alle landen de onkerkelijke geesten er toe brengt, om zich van de Kerk af te scheiden, straks met haar te breken, en tenslotte haar op 't hardvochtigst te bestrijden. Vroeger vestigde men bij de volkstellingen op de cijfers van de geheel onkerkelijken nauwelijks de aandacht. Men stoorde zich aan den Kerkdijken titel niet, en bleef meeloopen in de oude sleur, DÖ statistische gegevens die de Overheid na afloop van elk jaar bijeenzamelde, bleven daarom veelal constant. Alleen stegen de cijfers gemeenlijk door de toeneming der bevolking. Alle kind dat geboren werd, doopte of besneed men, en door hulpdiensten van catechiseermeesters hielp men een ieder Hoor zijn dusgenaamde belijdenis heen. 't Was en bleef dusver een volgen van de routine, en het eindresultaat was, dat van een afval van de Kerk of van opzettelijke verloochening van de K rk niet dan uiterst zelden de sporen te ontdekken waren. Reeds nu echter is hierin een zeer voelbare wij/, iging tot stand gekomen. Het getal inwoners, dat niets hoegenaamd meer met het Kerkelijk leven uitstaande hetft, breidt zich gestadig uit. Voor meer dan één land loopt 't reeds in de millioenen, en wat vooral 't opmerkelijkst is, die miilioenéncijfers wassen nog gestadig aan. Reeds las men van een land waar over de zeven millioen personen geweigerd hadden zich als tot eenige Kerk, welke dan ook, behoorende, aan te geven. Als tot geen Kerkgenootschap behoorende, gaf onze statistiek in 1870 nog pas even zesduizend personen aan, wat op weinig meer dan duizend gezinnen wees. Nu daarentegen werd voor 1909 dit cijfer reeds opgegeven als bijna 300 OüO personen b dragende. En thans vooral kan men er op rekenen, dat dit cijter nog belangrijk siijfjen zal, wijl niet weinigen liever huD Kerk verlaten, dan goed te spreken voor de zeer aanzienlijke belasting die meer dan ééne Kerk reeds besloot op haar meerderjarige leden te leggen. Men kan er vrij zeker van zijn, dat het half millioen zeer spoedig zal bereikt zijn. De ( ffioieele bc' volkingsregisters gaan op dit oogenblik nog op 1909 terug. Zoodra ze weer op 't eigen jaar bij zijn, kan men zeker van wezen, dat de opzegging van het lidmaatschap op onrustbarende wijze klimmen z^l.

Hierbij echter blijft het niet. Onder hen toch die letterlijk spelen met hun lidmaatschap, moeten drie categorieën va personen scherp onderscheiden worden, In de eerste plaats toch zijn er niet weinigen, die zich om niets hoegenaamd dat met het Kerkelijk leven in verband staat, bekommeren, en zich aanstellen en gedragen, alsof geheel dit Kerkelijk leven hun niet aangaat. Een vergelijking tusschen een nominaal K'irkelijk leven in de Hervormde Kerk te Amsterdam, en het reëcle cijfer dat uitkwam in de D jopsbediening, huwelijkssluiting, begrafenis enz, bewees, dat er op geen tiende van het cijfer meer effectief te rekenen viel. Dan in de tweede plaats moet ge rekenen met dezulken, die lang niet voor alle religie onverschillig zijn, maar toch uit hun vermeende hoogte van ontwikkeling schier smadelijk laag op hetgeen de Kerk biedt, neerzien. Dezer aantal is uiteraard niet bijster groot, H - t is meest saamgesteld uit openbare hoog-1-eraren en leeraren. Nu echter dreigt ook dit cijfer zeer te zullen klimmen, daar ook »menschen in zakene die anders licht zich den titel hadden laten aanleunen, thans er tegen op zullen zien om te betalen, en meerendeels er voor zullen passen, om zulke gelden te besteden voor iets waar ze niets voor gevoelen, en dit telken jare bij te passen. Maar dan in de derde plaats komen de vijanden van de Kerk en van alle Kerkelijke bemoeienis, Denzulken gaat het er toch voltrekt niet eeniglijk om, dat ze hun gelden niet zonder profijt uitgeven, maar wat zij beoogen is oax de Kerk te knakken^ het heilige achteruit te zetten en zoo mogelijk het godsdienstig element in het nationale leven van alle kracht te berooven. Maken dezen zich nu eenmaal op om de beteekenis der Kerk te verlagen, dan is 't hun volstrekt niet eeniglijk. er om te doen, dat ze toch vooral geen cent voor die fatale Kerk te betalen nebben, maar dat ze in veel erger zin steeds meerderen bewegen zullen, om de K-; rk liever te berooven van wat ze reeds ontving, dan dat ze ook maar één penning van hun goede geld er aan geven zouden, om de verarmde Kerk nog op de been te houden.

Op dit fatale punt in de machtige wereldbeweging wezen we ditmaal met een geheel anderen nadruk dan ooit vroeger, en het was de machtige oorlog met zijn gevolgen die ons hiertoe geleid heeft. Het mag toch niet verheeld, dat ook in de Gereformeerde Dogmatiek ten onzent deze drie eeuwen lang veel te weinig met het komende einde der wereld gerekend was, In enkele stichtelijke geschriften moge nu en dan meer uitdrukkelijk op het komende einde zijn ingegaan, maar wie de groote dogmatische werken onzer vaderen raadpleegt, of ook nader rekening houdt met wat op de groote Sj'node van Dordrecht over het einde beleden is, die kan de overtuiging niet van zich zetten, dat steeds 'eel te weinig met het eens komende einde gerekend is, en dat men zelfs de zoo stellige uitspraken van den Christus over wat eens de Voleinding zou brc gen, veel te weinig op den voorgrond liet treden. Van deze onaandoenlijkheid waren we, eer thans in '94 de groote oorlog uitbrak, zelfs nu nog niet genezen, en schrijver dezes verheelt in 't minst met, hoe hij ook op zijn college over de D )gmatiek de Voleinding nog veel te veel op den achtergrond had geschoven, om op het Kerkelijk leven in de toenmalige phase den grooteren nadruk te doen vallen. Nu viel 't voor hem saam, dat hij juist zijn studie over de Voleinding ondernomen had, toen kort daarop de ontzettende oorlog uitbrak. Die uitvoerige bespreking van de Voleinding was ondernomen, om dit zoo uiterst gewichtige leerstuk meer in overeenstemming te brengen met de Heilige Schrift, Het viel toch niet te ontkennen, dat tot zelfs in onze B-: lijdenis, in onzen Catechismus en in de Artikelen van Dordrecht veel te kort en te vluchtig over wat eens het Einde zou zijn, was heengegleden. Hetgrooteleerstuk overden ondergang van de bestaande orde van zaken werd wel niet ontkend, noch ook vergeten, maar het kwam, enkele kettersche dweperijen nu uitgezonderd, niet tot zijn recht. Niet tot zijn recht bij Rome, niet tot zijn recht in de groote Grieksche Kerk, van zelf niet tot zijn recht bij de M jderne en Ethische Theologie, en, wat ons 't meest leed deed, evenmin t(jt zijn recht in onze officieele Kerkelijke verklaringen, zon met name ook te Dordrecht in 1618/'19. Deze houding nu was blijkbaar met d-i Heilige Schrift niet in overeenstemming, lil de Heilige Schrift bezit de Kerk geheel een reeks van zoo stellige betuigingen van den Christus zelf, dat we zijn woord niet tot zijn recht doen komen, indien ook wij niet in onze voorstelling van de Christelijke belijdei.is deze gedurige verwijzing naar het Einde duidelijk laten uitkomen; en dit nu juist is niet geschied. Deze gegevens nader indenkende, kwamen we toen tot het besluit, om wat we li fst met het Schriftuurlijk woord: De Voleinding' uitdrukten, aan nadere, en zoo't kon eenigszins volledige, overdenking te onderwerpen.

De drang hiertoe kwam van zelf in ons op, toen, en zulks nog wel onder den naam van Christus, de neiging om de openbaringen van den Heere Jezus en zijn apostelen te verzaken, steeds meer toenam. Ook zij, die gevoelden dat het woord der Schrift meer tot zijn recht moest komen, en daarom ernstiger dan voorheen op de leer der laatste dingen ingingen, neigden er steeds meer toe, om toch den grooten ommekeer die te wachten stond, zonder een alg-heelen ommekeer in het wereldbestaan te bepleiten, O/ize voorliefde voor de Amerikaansche regeling van deze zoo teedere aangelegenheid, die ons bij ons bezoek aan Amerika steeds meer toelachte, en in verband hiermede de breuke met het Hervormd genootschap, waartoe het bij ons reeds gekomen was, bracht ons steeds meer tot de overtuiging, dat er een belarigrijke keer in geheel het be.staan der Kerk, en in den band tusschen Kerk en Staat, naderende was. Reeds was in het omvanglijke werk over de Gemeene Gratie op de conclusie waartoe we tenslotte zouden moeten komen, nader de aandacht gevestigd. Toch zou inmiddels onze opvatting niet zoo allesbebeerschende wijjzigiog hebben ondergaan, als zich thans steeds ernstiger aan ons opdrong, indien niet juist, toen het leerstuk der Voleinding ons zoo gestadig bezighield, de ontzettendsteoorlog ware uitgebroken, die dusver in de historie bekend was. D e oorlog deed van zelf van meetaf de zoo ernstige vraag opkomen, of er in wat ons van allen kant bericht werd, niet een aankondiging lag van het naderend einde der dingen en van 't komen van 't oordeel Gods, Blijkens allerlei gewichtige levensuitingen op het terrein der Christelijke Kerk, zoo onder ons zelf als van Riomschen kant, drong zicïi in steeds breeder kring de vraag naar voren, of de Wederkomst van den Christus, en in verband hiermede de Voleinding vw\ den tegenwoordigen stand der wer-^ldpositie, niet ijlings naderende was. Wat ons over dat naderend einde door den Christus zelf in zijn laatste gesprekken en door de Apostelen in hun brieven, en dan vooral door J.jhannes in het boek der Operibaringen, ten beste werd gegeven trad juist, in verband met den uitgebroken oorlog, in zoo hoog ernstige gestalte voor ons, dat men schier noodzakelij'Kerwijs zijn heilige aandacht op wat de Heilige Schrift ons over het Einde betuigd had, voelde saamgetrokken. Wat de afloop van de huidige Wereld-en Kerkberoering zijn zal, durft nog niemand onzer op stellige wijze uitspreken, maar dit gevoelt toch elk onzer, dat er een keer kwam in geheel het wereldleven, en hiermee tevens een keer in onze verwachtingen voor de toekomst.

Deze keer in de beschouwing kondigt zich meer bijzonderlijk in dit ééne punt aan, dat de band tusschen Keik en Staat, die nu zoo vele eeuwen gel eel den toestand van de gekerstende deelen der wereld beheerscht heeft, almeer een einde neemt, en het is met name de j )ngste wereldoorlog, die deze algeheele verandering teweegbracht. Wie de huidige verhoudingen tusschen Kerk .en Staat in Europa, A^sië en Amerika aandachtig nagaat, kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat een allesbebeerschende wij/, i-_ ging in het leven van de meeste Siaten ts ingetreden, en dat deze wijziging er zienderoogen toe leidt, om de verhouding die in de dagen der Apostelen al .spoedig tot stand kwam, maar reeds sinds de derde en vierde eeuw teloor ging, op nieuw tot heerschappij te doen komen. Van > Christelijke" Staten kan men in N, - A nerika reeds ganschelijkniet meer spreken, maar ook in Europa neemt de verhouding van Staat en Kerk steeds meer een geheel gewijzigden vorm aan, en die nieuwe vorm keert allerwegen steeds meer terug naar wat in de dagen der Apostelen, toen er van band tusschen Kerk en Staat nog geen sprake kon wezen, geheerscht heeft. En juist dit t u leidt ons van zelf terug tot een Kerkbeschouwing en tot een verwachting der Voleinding, gelijk Jezus ons biervan het beeld gaf in zijn eschatologische reden, en de Apistelen, met name in Johannes' Openbaring, er ons de uitgewerkte teekening van boden.

Drie motieven werken hier alzoo saam, om ons te waarschuwen, dat we ons niet langer in algemeene eschatologische beschouwingen verliezen mogen.

Het is stellige eisch, dat we in de prediking, op de Catechisatie en in onze officieele Kerkelijke verklaringen, veel meer dan dusver het beeld dat Jezus ons van het Einde gaf, naar voren laten treden, Oize Eschatologie moet niet uit eigen inzicht of vermoeden uiteen worden gezet, maar ontleend zijn, ook ja aan de historie, maar toch \óór alle dingen in de allereerste plaats aan wat de Christus en zijn Apostelen op zoo boeiende en besliste wijze in het beeld van de Parousie ons voor oogen stelden.

In de tweede plaats moet steeds vollediger de band worden losgemaakt, die dusver nog altoos ons Kerkelijk leven aan de bemoeienis der Overheid bond. Veelmeer dan dusver moet, naar den stelligen eisch van den Apostel Paulus, ook in onze Kerken eerbied voor de Overheid heerschen, en het gebed voor haar opgaan, en zulks niet, omdat de Overheid zelve het Confessioneel karakter moet dragen en vertoonen, maar omdat ze als Overheid haar gezag aan God ontleent, en deswege, ook al bestaat heel 't Kabinet eeniglijk uit personen, die geen belijdende Christenen zijn, toch op onze onderwerping, onze eerbiedige bejegening en onze voorbede recht heeft. En hierbij voegt zich dan als vanzelf de derde eisch van 't heden, hierin bestaande, dat de Kerken van Christus alle begunstiging van Staatswege afwijzen, zich, als een stichting, van eigen geestelijke orde, ten eenenmale vaa het Staatsorg»-

nisme afzonderen, en zich inwendig geestelijk sterken, om, als de niartelaarsperiode nogmaals naderende is, de mannen en vrouwen, ja tot zelfs de maagden en jongelingen onder ons te verwekken, die met een Hallelujah op de lippen den dood, dien men hun berokkent, kunnen tegen gaan. Het was met het oog hierop, dat we in dagen als we thans doorworstelen, ons niet in een gewone dogmatische uiteenzetting van het probleem der Kerk verliezen mochten. Het feit, dat Kerk en Staat aan de fitiale scheiding zijn toegekomen, eischte, in de huidige omstandigheden, eene aan alle voorafgaande algemeene uiteenzetting.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's