Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tegen het kerkelijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tegen het kerkelijk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 17 Februari 1920,

Tegen het kerkelijk conservatisme, dat zweert bij het onveranderd behoud van onze Confessie en Catechismus, onze Kerkenorde en Liturgie, hebben we ons in de eerste plaats gekeerd. Wat we met het oog op den ernst der tijden vragen is Ie een herziening en uitbreiding van onze Confessie, opdat de Kerk haar geloof uitspreke in een vorm voor het bewustzijn van onze eeuw geschikt en met het oog ook op de nieuwe dwalingen, die thans zijn opgekomen; 2e dat voor het catechetisch onderwijs ons gegeven worde een nieuw handboek, dat de jeugd beter wapent tegen de macht van het ongeloof; 3e dat onze Kerkenorde worde herzien in democratischen zin, zoodat het ambt der geloovigen beter tot zijn recht kome, met name bij de verkiezing der ambtsdragers; 4e dat in onze stadskerken de kerspelvorming consequent worde doorgevoerd om beter toezicht op de gemeenteleden te kunnen oefenen ; 5e dat de Kerk zich veel meer dan dusver bewust moet worden van haar roeping om door evengelisatie en inwendige zending den afval van het Christendom te stuiten; en 6e dat onze Liturgie worde herzien, niet alleen met het oog op enkele formulieren, zooals het huwelijksformulier, die niet met den geest van onzen tijd overeenkomen, maar vooral om het liturgisch element rijker te ontwikkelen , en de godsdienstoefening der gemeente niet louter in het aanhooren van een predikatie te doen opgaan.

Is dit program nu nieuw? Heeft onze redactie, toen zij voor dit program pleitte, daarmede het spoor door onze leiders geteekend, verlaten ? Of heeft zij niet anders gedaan dan kort saam te vatten wat van meet af door degenen, aan wie heel onze kerkelijke actie en de weeropleving van het Calvinisme in ons vaderland te danken is, , als program voor dj toekomstige ontwikkeling onzer Kerken is opgesteld ? Men weet hoe nog onlangs, toen we met het oog op de machtige democratische strooming in heel de wereld, met nadruk er op wezen, dat de Kerk daarmede rekening had te houden en de Kerkenorde in democratischen zin had te herzien, een storm tegen ons opstak. Dat de Kerk bij haar inrichting rekening had te houden met den geest der tijden, werd schier als een verraad aan onze beginselen aangeduid ; de Kerk had haar inrichting aan Gods Woord te ontleenen en mocht met politieke stroomingen buiten haar zelfs niet rekenen. Nog erger was, dat we het woord democratisch op kerkelijk terrein durfden gebruiken. Reeds op politiek gebied was dit woord uit den booze; maar nog veel erger was, dat men dit woord op de Kerk toepaste, want in de Kerk had men alleen Christocratie, d. w. z. de heerschappij van Christus als Koning.

Nu zijn we geen minnaars van het eindeloos aanhalen van citaten. Maar ditmaal zij het ons toch vergund, hier over te nemen wat Dr. A. Kuyper in 1873 in zijne Confidentie, die het program bevat voor heel de kerkelijke ontwikkeling, die daarna gevolgd is, schreef.

sDe loop der historie, zoo schreef bij, regelt zich niet naar valsche inzichten, maar naar de reëele sterkteverhouding, die in het leven bestaat, en dan behoeft men waarlijk geen profeet te zijn, om te erkennen, dat de toekomst in onze kerk is voor de Democratie.

We aanvaarden die, niet als een noodzakelijk kwaad, maar als door God gewild en met den aard van het Christendom in overeenstemming.

In onze oude wereld dringt het leven der volken en natiën rusteloos, en daarom onweerstaanbaar, naar de grenslijn, waarachter de Democratie begint. Tegenstand baat niet. Men kan de Democratie in haar vaart niet ophouden, haar niet stuiten, en de eenige keus die blijft, is slechts, of men haar als verbitterde vijandin wil afwachten, of haar als van God gezonden bode zal erkennen en den Weg bereiden. Het moge nog jaren, nog decenniën duren, maar dit staat vast, zoo Europa een toekomst heeft, dan wacht het die van de Democratie».

5> Van zulk een algemeene beweging, gaat Dr. A. Kuyper voort, kan ook de Kerk zich niet vrijhouden. In dien vaart der geesten wordt ze zelve meegesleurd. Ook zij moet, tenzij ze abdiceere, de nieuwe frontbeweging mede maken. Alleen in de Democratie ligt ook voor haar profetie van krachtsvernieuwing en bloei. Reeds vóór 1867 hebben de scherpzienden dit uitgesproken.

Na er voorts op gewezen te hebben, hoe de geheele overwinning op de Synodale partij destijds door de orthoxen behaald aan de Democratie te danken is, en het mede daarom plicht is de Democratie in de Kerk te steunen, vervolgt Dr, A. Kuyper aldus; »Maar een zedelijke grond geeft m.i. aan dien plicht nog hooger wijding. Ik aarzel niet het uit te spreken; Het Christendom is democratisch naar aard en wezen, en slechts miskenning van zijn heilig karakter heeft tot besnoeing der democratische invloeden geleid." Na dit met verschillende voorbeelden uit de Schrift te hebben aangetoond, gaat Dr. Kuyper aldus voort: »Wat ook van kerkinrichting in de Schrift te berde komt, rijmt onveranderlijk met dezen democratischen grondtoon. Verlating van dit spoor is als een der eerste oorzaken van versterving en verval der Gemeente te beschouwen, en naar mijn vaste overtuiging zal Gods Woord eerst dan weer ten volle gehuldigd zijn, zoo men de door God gehuwde denkbeelden van Kerk en Democratie niet langer scheidt." (blz. 77—79).

Nu zegge men niet, dat dit bedoeld was ten opzichte van de Hervormde Kerk, want Dr. A. Kuyper, die zoo machtig het pleit voerde voor het huwelijk van Kerk en Democratie, voegt er terstond aan toe, dat hij deze Democratie niet zou durven aanvaarden, zoo hij geen goede hoop had op de eindelijke Vrijmaking der Kerk. > Noch het Gereformeerd noch het Democratisch karakter mag van de gemeente geëischt worden, zoo niet tegelijkertijd haar recht op Vrij he id volledig wordt erkend." »Het bestaande Kerkgenootschap, het staats-creatuur van 1816, is voorshands het ernstige beletsel tegen de vervulling dezer wenschen." Daarom moet de Kerk worden vrijgemaakt, opdat zij weer haar Gereformeerd karakter kunne tooneu en een Gemeente ontsta, die »haar gebouw kan optrekken in zuiver democratische lijn." (blz. 80, 81).

Wordt zoo reeds in deze Confidentie van 1873 gewezen op de noodzakelijkheid van een opbouw der gemeente in democratische lijn, niet minder beslist is het pleidooi, dat hier gevoerd wordt tegen de massale stadskerken en voor de »kerspel vorming«. Reeds hier wordt het voorstel gedaan om de ééne massale gemeente van Amsterdam in honderd kerspelen of gemeenten te splitsen, wier organisatie men geheel vrij zou moeten laten, om de energie der kleine kringen ongehinderd te laten werken. Zulk een kerspelgemeente zou dan niet meer mogen bevatten dan 13 è. 1400 zielen, die men wekelijks op dezelfde plaats terugziet, allen door eenzelfden leeraar gedoopt, allen in eenzelfde locaal onderwezen, ter aanneming bij eenzelfden kleinen Kerkeraad verschenen. En dan-wordt van zulk een kerspelgemeente het volgende aangrijpend schoone beeld geteekend: »Denk u elk lid daar telken Zondage op zijn eigen zitplaats, waar hij week in week uit dezelfde bekende gezichten om zich ziet. Hij meê aan dat alles offerende, er iets voor gevoelend als zijn Kerk net en sierlijk gestoffeerd is; in alle gebeurtenis van zijn huislijk leven de liefde der Gemeente ervarend; de weezen der kleine gemeente als zijn eigen pleegkinderen beschouwend; de armen der kudde als ingedeeld naar het getal der meergegoeden en elk > h u n huis hebbende, waar ze gekend zijn en nooit zonder goede lïope kunnen aankloppen". Terecht wordt gevraagd, of zoo niet eerst die gemeentelijke band en dat kerkelijk leven zou geboren worden, die als een ideaal van de Kerk ons voor oogen staan. En na tenslotte er op gewezen te hebben, hoe juist het ^huiselijke" van zulk een kerspelgemeente geheel overeenkomt met een eigenaardigen karaktertrek van ons Hollandsche volk, eindigt Dr. A. Kuyper zijn pleidooi voor de kerspelkerk met te zeggen : > wat, bid ik, zou dan de schepping van dit frissche vrije, veerkrachtige leven ook op onzen bodem in den weg staan ? (blz. 91—93.)

Mogen we voor ditmaal met deze citaten volstaan, om een volgend maal uit ditzelfde geschrift, dat wel terecht het »program der kerk-reformatie" mag genoemd worden, aan te v/ijzen, hoe Dr. A. Kuyper over de andere door ons genoemde punten dacht. Er zal dan blijken, hoe onze redactie de groote lijnen, toen uitgestippeld, steeds trouw heeft gevolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Tegen het kerkelijk

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's