Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVIII.

Doet aan de geheele v/apenrusting Gods, opdat gij kunt itaan tegen de listige oraisidingen des duivels. Efeze VI : 11.

De Islamieten, en na 1453, meer bepaaldelijk de Turken, hadden dan nu in Afrika en in h.i\é, en ten deele ook in Europa, hun strijd uitgestreden, en ze meenden nu op hun lauweren te kunnen rusten. Blijkbaar hadden ze in het minst niet gedacht noch gerekend op den ernstigen keer van zaken, die thans welhaast in Europa komende was. Meegevallen was hun de positie die ze in Europa verwierven, niet. Het ging hier toch in Europa zoo geheel anders toe, dan in Afrika en Azië. In de zevende en achtste eeuw eigenden zij zich Egypte en de geheele kust van Noord-Afrika toe, en dit zelfs in zoo beslisten zin, dat er in deze geheele streken welhaast van geen Christelijke Kerk noch van Christelijke belijdenis meer sprake was. Ten eenenmale vergisten zich echter de Islamieten, toen ze zich nu gingen inbeelden, dat in Europa een van zelf toonaangevend succes hun te wachten stond. In Europa sloeg hun veeleer 't eene na het andere feit tegen, en van aanwinste voor den Islam bleek geen sprake te zijn. Ware dit hier nu bij gebleven, dan ' zou 't nog niet anders dan gemis aan succes zijn geweest, maar zouden ze dan toch hun " verworven positie ongestoord hebben kunnen handhaven. Ook dit sloeg hun echter ten eenenmale tegen Al spoedig toch brak er spanning en straks strijd tusschen de Roomsche Kerkelijke macht en de ontluikende beginselen van het Protestantisme uit, en het is deze diepgaande worsteling waarop thans in kort bestek dientgewezen. Reeds in de laatste periode van de ISe eeuw kwam de gisting op, waardoor die strijd spoedig al breeder en al ernstiger evenredigheden aannam. Al was het eerst Luther die in 1517 den gevoeligen knak aan het toenmaals zoo krachtig geordende Kerkelijk leven toebracht, reeds vóór Luther hadden de ergernissen zich doen gevoelen, en toen Rome, in stee van zich in te binden, haar overmoed op nog hinderlijker wijze liet doorwerken, kon het ten slotte niet anders, of er stond voor heel Europa een aangrijpende Kerkelijke worsteling te wachten.

Had Luther nog alleen gestaan, zoo zou allicht zijn actie straks weer gesmoord zijn Doch zoo was 't allerminst in zijn eerste opzet toegegaan. Veeleer trok het van meet af de aandacht, dat met name in Zwitserland, in Duitschland, in Engeland an in ons land al spoedig geheel gelijksoor tige problemen zich aan de orde stelden De Roomsche Kerk ontzag zich ten slotte in niets meer, ze dorst alles aan, en dreef vooral de belustheid op inkomsten die door de voorbiddinge zouden te verwerven zijn, zoo schaamteloos ver, dat de ergernis in heel midden-en noord-Europa algemeen werd, en schier overal mannen van talent, machtige bezitters van gaven opstonden om zich tegen het schuldig en ergerend egoïsme der Roomsche Kerk te verzetten. Men kon niet langer vrede hebben met de tenslotte niets meer ontziende hebzucht, waaraan de Roomsche machthebbers zich schuldig maakten. Het verzet tegen zulk een ergerend Kerkelijk leven kwam diep uit de ziel op, en zoo goed als allerwegen zag men mannen van ernst en talent voor den dag komen, die openlijk hun ergernis lucht gaven, en er op bedacht waren, een geheel gewijzigden Kerkdijken toestand in het leven te roepen. Het was niet een enkel, een min of meer eenzijdig opponent, die in verzet kwam, doch 't was een geheele kring van mannen van talent en van bezielde, niets sparende overtuiging, die den moed greep om Rome's overmoed te weerstaan.

Dit nu nam bovendien al spoedig een zoo ernstig karakter aan, doordien de Roomsche Kerk, instee van tot concessies zich geneigd te toonen, steeds een meer onverzoenlijk karakter aannam, en bleek zelfs van 't schavot en den brandstapel niet af te zullen laten, indien het verzet den overmoed had om door te gaan. Met name in Spanje schreed men hierin zeer ver voort, en daar nu onze Nederlandsche gewesten, jammer genoeg, met Spanje in rechtstreeksch contact kwamen, en in 1576 een schikking bij verdrag moesten aangaan, viel er aan geen stuiten van de worsteling meer te denken, en kon 't niet anders of in heel Noord-Europa, en voor een deel in Midden-Europa, brak een scherp gekante strijd los, die met geen verdrag, van wat aard ook, meer vrede kon erlangen, en tot op de diepst verscholen beginselen doorging. Deze worsteling kon vanzelf ten slotte op niets anders uitloopen dan op een terugkeer naar de Apostolische verhoudingen. Reeds sinds de tweede helft der tweede eeuw had het Clericalisme de poging gewaagd en doorgezet, om de vrijheid der plaatselijke Kerken aan banden te leggen. Dat aanbinden van den band was sinds steeds ernstiger doorgegaan. Reeds aan het einde der tweede eeuw kon dan ook gezegd, dat alle vrijere ontwikkeling der eLikele, op zichzelf staande Kerken gestuit was. De geestelijken hadden de plaatselijke en de landskerken geheel in hun macht gekregen, en van die ure af kon men zeggen, dat Rome's band om heel het Kerkelijk leven lag geslagen. Uitzonderingen bielden zeer zeker stand, met name in Azië's Westerdeel, doch hiervan trok men zich te Rome dan ook steeds meer af, om alle macht en heerschappij op 't meelevend Europa saam te trekken. Op dit Kerkelijk Europa nu had men een zoo diep ingrijpend stelsel toegepast, dat er van vrijere levensbeweging der Kerken geen sprake meer kon komen, dan door openbare breuke met den Paus, gevolgd door terugkeer tot de oude Apostolische» usantiën. Daze twee stelsels stonden al spoedig lijnrecht tegen elkander over. Van een schikking door overleg kon daarom geen sprake meer zijn. Van twrëen één moest men doen. Men moest óf schaamteloos en eerloos met de doordrijvers van Rome steeds verder van de rechte paden afwijken, óf wie dit niet aandorst, moest ten slotte de knie buigen en in Rome's paden ook eigen heil zoeken.

Dit nu heeft in de Reformatie tot de eerste van beide conclusies geleid, en zoo is toen van allen kant het verzet uitgebroken en is in terugkeer naar wat in de dagen der Apostelen gold, heil gezocht. Een tusschen-stadium kende men niet, en was daa ook uiterst moeielijk te vinden. Wat alleen het teleurstellende was, en niet genoeg betreurd kon worden, is, dat de geloovigen niet zelf en geheel op eigengelegenheid hun opzet wisten door te drijven, doch dat ze, om te slagen, de hulpe der Vorsten inriepen, en ten deele zelfs zich door de Vorsten lieten prikkelen en leiden. Dit nu is niet slechts in een enkel land zoo toegegaan, doch men kan vrijuit zeggen allerwegen. Men zocht kracht in het optreden der O veerheld niet enkel in Duitschland, waar de Vorsten met het oog op eigen machtsvermeerdering de zaak van Luther in het gevlij kwamen, doch men deed evenzoo in Scandinavië, waar van geen aardsche macht gevaar was te duchten. En zelfs in ons eigen land had 't wel den schijn, of onze Kerken den moed hadden om voor volle vrijmaking te kiezen, maar de Landsoverheid dacht er niet aan om onze kerkelijke vrijheid aanstonds gewonnen te geven. Veeleer was ook onze O^^erheid er van meet af op bedacht, om over geheel het kerkelijk wezen haar breede vleugelen te spreiden, en ten slotte alle macht aan zich te trekken. De begane fout was dan ook niet ver te zoeken. Allerwegen, waar het vraagstuk van de vrijmaking der Kerk rees, nam men veelal met schijn genoegen, doch liet feitelijk alle macht over de Kerken in handen van de landelijke of plaatselijke Overheid.

Dat dit velerlei ongerief teweeg bracht, behoeft wel geen nadere aanwijzing. De vrije actie der Kerken werd er door belemmerd, het wereldverband der Kerken werd er door afgesneden, en de Kerken bleven desniettemin op onnatuurlijke wijze gebonden. Toch wezen we er van meetaf op, hoe, blijkens de historie, het bestel der Kerken van meet af, en dan met name sinds Constantijn, op zulk een onnatuurlijke wijze geordend en bestuurd is geworden. Hoe licht men er ook toe geneigd zou zijn, om Constantijn's optreden onvoorwaardelijk te veroordeclen, de feiten leidden toch tot een andere conclusie. Het is toch vrijwel uitgemaakt, dat, zoo in Constantijn's dagen, er geen rustplaats en geen Overheidsbescherming aan de Kerken verzekerd 'ware geworden, de vervolging gestadig zou zijn doorgegaan, aldoor ernstiger vorm zou hebben aangenomen, en eerlang zou geleid hebben tot^een vervolging van de Kerk, die ongetwijfeld een bezielend martelaarsschap zou hebben uitgelokt, maar dan ook welhaast den ondergang van heel de Kerk na zich zou hebben gesleept. Moest, toen de stroom der Volksverhuizing Europa binnendrong, de Kerk van Christus in haar samenhang blijven voortbestaan, dan kon zij een vast steunpunt in het gezag der Overheid niet derven. Ware nu ge­ a bleken, dat het metterdaad in het Godde­ C lijk bestel lag, de Ke-k reeds in de vierde d eeuw haar einde te doen tegengaan, dan v ware Constantijn's optreden uiteraard uit­ w gebleven, en zou, na korte jaren van hef­ l tige vervolging, het einde van den strijd, g en daarmede de Voleinding, zijn inge­ d treden.

Nu daarentegen van achteren klaarlijk v blijkt, . dat 's Heeren hoog bestel niet al-z zoo liep, doch dat de gang van het e kerkelijk leven eischte, dat tot aan het einde der aarde de prediking van het d Evangelie zou doorgaan eer het einde e kon intreden, sprak 't van zelf, dat Con­ l stantijn's allesbeheerschende maatregel n juist op het tegenovergestelde doel moest z afgaan. Het moest niet ten doel hebben, g om schier plotseling, of althans in zeer K korten tijd, aan de worsteling der Kerk een i einde te maken, maar veeleer den weg D ontsluiten, om aan de Kerk van Christus z lange jaren een redelijk aanzijn te verschaffen. Door Constantijn en zijn opvolgers kon dan de eerste phase van het jonge leven der Kerk ontsloten worden, en allengs kon men een andere uitkomst najagen, die het bestaan der Kerk bestendigde en verzekerde, en haar straks de kansen bood, om zich in rijker ontwikkeling te ontplooien. Die afwachtende periode hield toen eeuw na eeuw stand, en nam eerst in 1483 haar einde, doch allerminst om in de daarop te wachten catastrophe onder te gaan, maar veeleer juist deur den keer van toestanden die alsdan zou intreden, een geheel nieuwe toekomst te ontsluiten, en in die nieuwe toekomst den terugkeer der Kerk tot haar oorspronkelijke zuiverheid mogelijk te maken. Eerst door de Reformatie is de Ke.rk geworden, wat ze in haar oorsprong was, sinds ophield te zijn, en thans met nieuwe bezieling worden mocht, en zulks wel steeds in zuiverder vorm. Het eenige wat hierbij echter niet uit kon blijven, is, dat de Kerk van Christus '.ich saamtrekken moest in haar oprechte leden, en wat feitelijk buiten haar stond, omdat 't van haar afviel, dan ook varen liet. Dit echter was eerst voor een veel latere periode voorbehouden, als de Voleinding zou ingaan. Voorshands bleef de Kerk, ook in haar gezuiverden vorm, de massa, en veelal zelfs heel 't volk omvatten, en 't waren de Vorsten en Overheden, die het bewind der Kerk feitelijk aan /ich trokken en hielden.

Op ten deele uitlokkende wijze kwam dit aanstonds, en zelfs zeer beslist, uit in Scandinavië. Er is geen sprake van geweest, dat de herboren Kerk in Zweden en Noorwegen of in Denemarken, eeniglijk op een Synode zou drijven. Veeleer waren het in deze drie landen de Vorsten van het Rijk, die voorop gingen, die de nadere regeling aan zich hielden, en zich aanstelden als de eigenlijke Kerkverzorgers, In geen dezer drie rijken was er ook maar sprake van, dat eeniglijk de waarachtig geloovigen in de Kerk zouden worden opgenomen, en de overige er buiten gelaten. Integendeel, schier niemand kon hier gedacht worden, als van het groot geheel afgezonderd. Geheel het volk, d. w. z. de totaliteit van de inwoners, werd geacht saam de Kerk uit te maken, en wie zich hierin niet voegen kon de of wilde, had straks het land te ruimen. Het stelsel dat Constantijn in Byzantium invoerde, werd hier alzoo in den strengsten zin volgehouden, en op alle inwoners van het land toegepast. IQ Byzantium waren althans nog uitzonderingen en terughoudingen mogelijk geweest. De mannen der wijsbegeerte werden aan hun wijsgeerige school overgelaten, en zelfs later bleek uit de gunsten, die men aan het Humanisme bewees, hoe grif en gul men de afwijkingen toeliet. Hier echter in Scandinavië was van zulke uitzonderingen geen sprake meer. Wel feitelijk natuurlijk, want het sprak wel van zelf, dat op verre na niet alle inwoners van deze drie landen oprechte geloovigen en uitverkorenen i waren. Maar met dit onderscheid tus­ z schen slechts nominaal aangeslotenen en oprecht bekeerden, rekende de Regee­ t ring niet. Voor haar ging 't alles op de uit­ t wendige belijdenis af, en in deze moest l de algeheele inrichting met de belijders d zich uitspreken. Van een vrije Kerk kon d hier alzoo geen sprake wezen. Het hing W alles aan den Vorst, en het was de Vorst d die voor alles de verantwoordelijkheid droeg. v In vollen zin daarom het stelsel van By­ d zantium, doch veel strenger toegepast. Het d zouden geen Kerken zijn van zuivere be­ t lijdenis, waarvan ookde Vorsten, al naar 't hun d geviel, lid werden, doch veeleer omgekeerd, w stond de Vorst met zijn persoonlijke be­ A lijdenis op den voorgrond. Zijns was de u loude historische belijdenis. En niet als hristelijk persoon, maar wel ter dege als e Vorst van het land zou hij aan 't hoofd an de Kerk staan, en deze regeeren. Zoo as er geen sprake van, dat de Kerk eenigijk, of althans in hoofdzaak, uit de erkende eloovigen zou bestaan. De Vorst gaf aan e Kerk haar type. Hij was de Koning. oo als hij dacht en beleed, zou de Kerk an zijn land zijn. Hij zou persoonlijk op ijn landskerk het echte type drukken, n wat hiermede streed, kon in zijn land niet geduld. Er was alzoo geen sprake van, at de Kerk van Christus in deze landen haar igen zelfstandig bestaan zou bezitten. Ze iet zich hier veeleer zonder den Koning zelfs iet denken. Alleen door den Koning gold e als gezaghebbende Kerk en vandaar dat eheel de bevolking van het Rijk van dezen oning voor één gold en in al zijn ndividueele leden als geloovig meetelde. it was natuurlijk een donkere schaduwijde in dit Scandinavisch Kerkelijk leven. Alleen maar, gelijk van Byzantium erkend moest, dat de Kerk van Christus aldaar tot vastigheid kwam, door het zich binden van den Vorst aan de belijdenis, zoo ook bleek het alras in Scandinavië. Ware in het Noorden van Europa deze vaste band tusschen Vorst en Kerk niet gelegd geworden, zoo zou in de dagen van Gustaaf het geheel uiteen zijn gespat, en zou er geen hulpe uit het Noorden aan het Protestantsche Duitschland zijn toegekomen. Het staat er daarom geheel mede als met wat te Byzantium zich vroeger afspeelde. Er was destijds geen sprake van, dat de Kerk haar bestand zou kunnen gehandhaafd hebben, indien niet de Vorsten van deze landen als landsheeren de Kerk in hun hoede en bescherming hadden genomen. En zoo nu was 't ook hier. De Vorst van de Scandinavische rijken moest óf op heel het volk beslag leggen, óf er ware van de handhaving der onafhankelijkheid van hun rijk geen sprake geweest. Het stelsel waaraan ze zich vastklemden, was nog allerminst het eenig juiste stelsel, waartoe men thans in Amerika gekomen is; doch toentertijd stond het geding als een to be or not to be. Van den Vorst moest zoo te Byzantium als te Stockholm, te Christiania en te Kopenhagen, het initiatief uitgaan, of de Kerk gleed over en de martelaarstoestand van haar einde was nabij.

Had de Kerk der Reformatie in de 16e eeuw dan ook over heel Europa geen andere gestalte kunnen vertoonen, dan in Scandinavië, zoo zou ongetwijfeld heel het Kerkelijk Europa toentertijd in een beperkte en eenzijdige groep der Europeesche bevolking vervallen zijn. Had Europa toentertijd gelijke gegevens aan den Islam aangeboden als in de 8e eeuw Afrika, zoo zou maar al te spoedig geheel het Kerkelijk Europa uiteen zijn gespat, en ware allicht het lot van Noord-Afrika ook over deze landen beschoren geweest. Dat hiervan nu schijn noch schaduw zich aandiende, is te danken aan de ontzaglijke uitgebreidheid van het Christenland, dat in Europa tegen den Llam over stond. Zonder overdrijving kan toch gezegd, dat de Islam hier tegenover heel Europa stond. Van Spanje en Portugal af gerekend tot en met Engeland, Noorwegen en Rusland. Positief liep de godsdienstige gezindheid en de Kerkelijke practijk van deze wijd uitgestrekte landen van Europa schier geheel uiteen. Ten deele kan zonder overdrijving gezegd, dat ze zoo goed als alle vaste gemeenschap misten. Djch de vraag, in hoeverre het Kerkelijk leven van alle deze Europeesche landen al dan niet een overeenstemmend karakter droeg, deed tegenover den Islam in de ISe en 16s eeuw eigenlijk zeer weinig ter zake. De mannen van den Sultan te Constantinopel voelden zelfs geen drang om het van hen vervreemde Europa te overweldigen. Om Constantinopel heen lag een klein aantal Christenlanden, die ze aan zich trokken, en n deze landen hinderde het hun geducht, dat e niet voor den Islam te winnen bleken, maar dieper gingen ze Europa niet in, enzij men er de kleine streek bij wil ellen, die over Buda Peslh naar Weenen iep. Doch in elk geval bleef wat over ie enge grenzen liep, hun vreemd. Ze achten er niet aan, heel het Zuidelijk, estelijk, Oostelijk en zelfs Noordeiijl? eel van Europa met woest geweid te eroveren. Tot zulk een verovering leenen ze zich niet, of ze moesten bespeuren, at er genegenheid bestond om de Chriselijke belijdenis prijs te geven, en ze voor en Islam uit te ruilen. Hiervan nu was el aanstonds sprake geweest in Noordfrika, in Egypte en in West-Afrika, maar it niets viel te bespeuren, dat Noord-, Midden-en West-Europa gelijken gang zou dan kiezen. Eer integendeel bleek uit alle verschijnselen, dat van een herhaling van het Afrikaansche geloofsverval in Europa nergens sprake was. De streken waarover de worsteling zou hebben moeten loopen, waren veel te onmetelijk in breedte en lengte, en zelfs de geringste sporen van neiging tot overgang bleven ten eenenmale uit. De uitgestrektheid van 't land en de massaliteit van de volken, waarmede men in geheel Europa te rekenen had, was veel te reusachtig, om van neiging tot overgang naar den Islam ook maar eenig spoor te doen ontdekken.

Al aanstonds hebben de Islamieten in het gemeen, en later speciaal de Turken, er ten eenenmale van afgezien, om op de verovering van geheel Europa uit te gaan. Ze hebben er niet aan gedacht, ze hebben er geen de minste poging toe gewaagd, en ze hebben zich aanstonds geschikt in de onomstootelijke feiten, waarop ze bij hun eersten intocht in Europa kwamen te stuiten. Natuurlijk konden ze in wat straks Turkije genoemd werd, niet van alle verovering afzien. De inneming van Constantinopel was hun grootste triomf geweest. Dat ze uit Azië Europa waren binnengedrongen, en alsnu in Europa's Zuid-Oosthoek, het centrum van hun nieuwe Rijk hadden genesteld, was hun eere, en gelijk ons reeds bleek was 't vooral het bezit van de Middellandsche Zee en van haar eilandengroep, waaraan ze gehecht bleken. Met het veroveren van het verdere Europa daarentegen lieten ze zich niet in. Ze doorzagen uitnemend wel, dat hierbij een halve wereld gemoeid was, die buiten hun bereik viel. Van uit Constantinopel, door hun heerschappij op de Middellandsche Zee, konden ze tot op zekere hoogte een soort meesterschap over Europa aan zich trekken, maar het land van Weenen uit tot in Noorwegen, Engeland, Frankrijk en Spanje moesten ze ongedeerd laten. Dit alles viel buiten hun bereik. En ze bekreunden er zich niet om. Zelfs kan veeleer gezegd, dat der Turken druk op Servië, Griekenland en Bulgarije, de Oostersche Christenvolken, ook al bleven die verre van de Reformatie staan, in Europeesche richting dreef en hen tot bondgenooten van de Protestanten maakte, toen deze de leiding in het overige werelddeel op zich moesten nemen. De Christenen in Servië en de daaraan gekoppelde landen gingen zoo goed als ganschelijk niet op de denkbeelden der Reformatie in. Nu nog, bleven schier alle deze volken trouw aan hun Russisch-Grieksche belijdenis. Men kan niet zeggen, dat ze bijzonder heftig tegen de actie van Luther of Calvijn den geloofsstrijd opnamen. De Caesaropapie zat er van meet af bij hen in, en vergelijkt men hetgeen ze thans in de 20e eeuw belijden, met wat destijds in de 16e eeuw hen 't sterkst aantrok, dan blijkt het verschil nauwelijks van eenige beteekenis te zijn. Toch nam dit niet weg, dat tnen reeds in de I63 eeuw in die streken sympathie voor de Reformatie gevoelde, omdat de handelsvloot van Nederland en Engeland den handel van de Middellandsche Zee zoo zeer verrijkte. Het verschil in belijdenis kwam in elk geval zeer weinig uit. Zelfs kan gezegd, dat het scherp doortasten der Inquisitie aan de Turken weerzin inboezemde, en dat de Christen-landslieden die in het Turksche land waren blijven wonen, zich veel sterker aangetrokken gevoelden tot wat uit ons land en uit Engeland hun wateren binnen voer, dan door Oostenrijk of Spanje. Ia verband hiermede bleef het evenzoo niet buiten alle gevolg, dat later Czar Peter naar Nederland toog, en hier zijn eerste studiën inzette. Naar ons trok. er in het toenmalig Turkije een internationale band van ernstige beteekenis. Van de Roomsche landen keerde men zich steeds meer af.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's