Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Eli, Eli Lama Sabachtani”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eli, Eli Lama Sabachtani”.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[GOEDE VRIJDAG 28 MAART.]

En omtrent de negende ure riep Jezus met eene groote stempae, zeggende: Eli. Eli, Lama Sabachtani; dat is: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Matth. XXVII:46

Niet zelden placht de Christus zich uit Galilea, een weinig noordwaarts op, naar Caesarea Philippi te begeven, en hier korte dagen met zijn discipelen te vertoeven. Van zulk een bezoek aan Caesarea Philippi lezen we nu ook, toen de Christus er ten slotte toe overging, om zijn discipelen in te leiden in den bangen dood, die hem straks aan, het Kruis overkomen zou. Nu trekt het hierbij zeer bijzonderlijk de aandacht, dat vlak op de onthullingen over Jezus lijden en sterven, die te Caesarea Philippi aan de discipelen werden verstrekt, de verheffing van den Christus in een hoogere, rijkere gestalte op den berg Thabor gevolgd is. Het verschilde slechts zes dagen. In Matth. 16:21 staat met zooveel nadruk: Toen begon Jezus zijn discipelen te vertoonen, dat hij moest opgaan naar Jerusalem... en gedood worden», en schier vlak daarop volgt dan in het I7e kapittel de zoo aangrijpende verheerlijking op Thabor. Daar hoog op dien berg, waar hij met zijn drietal Petrus, Johannes en Jacobus, ' alleen was, werd Jezus »veranderd van gedaante», en wel in dier voege, dat »zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en dat zijn kleederen wit werden als het licht." Mozes en Eiia werden bij die verheerlijking bespeurd.' Doch hoe men zich deze verheerlijking ook verder voorstelle, • duidelijk kwam er in uit, dat een rijke verheelijking den Christus tot hoogere en rijkere gestalte verhief, en dat geheel de verschijning een betoon van majesteit achter liet. Deze wondere gebeurtenis nu plaatst de Schrift in rechtstreeksch verband met de aankondiging van Jezus lijden en sterven, die te Caesarea Philippi op zoo aangrijpende wijze tot de discipelen uitging. Die aankondiging van den Kruisdood in Caesarea Philippi en die rijke ontplooiing van Jezus verheerlijking op den Thabor vormen dan ook, gelijk ieder bij het lezen gevoelt, één samenhangend geheel. Eerst komt de donkere profetie ^van Jezus sterven aan het Kruis, maar vlak daarop glansde de verheerlijking op Thabor. In de samenstelling van deze beide aangrijpende tafereelen wordt 't ons zoo klaar voor oogen gesteld, in de eerste plaats welke diepe vernedering den Christus in zijn lijden op Golgotha overkomen zou, en dan vlak daarop, welke geheel eenige verheerlijking op den Thabor zijn deel werd, nog eer hij zijn lijden inging. Ongetwijfeld is er het onderscheid, dat te Caesarea Philippi de twaalf jongeren de aankondiging van zijn lijdefi en sterven ontvingen, terwijl op Thabor slechts het groote drietal een blik in de eeuwige heerlijkheid ontving, maar de betuiging aan de discipelen dat thans het lijden, dat in den dood zou inleiden, aanstonds stond aan te vangen, was dan ook veel meer omvattend dan het tafereel van de verheerlijking op Thabor. Wat op Thabor plaats greep was een op korten termijn snel voorbijgaande verschijning, waarbij op Mozes en Elia schier eveöveel nadruk valt als op de drie apostelen, terwijl te Caesarea Philippi, niet in een gezicht, maar in een stellige aankondiging, de aanvang van het lijden als voor oogen werd geteekend, en het sterven in den bittersten dood, het einde van Christus lijden als voor oogen stelde. Of hieruit zou-zijn af te leiden, dat de Christus in de jaren die daarachter liggen, tot geen zijner discipelen ooit van zijn lijden en sterven zou gewaagd hebben, ware te veel gevraagd. Reeds bij de kribbe was op het bange lijden van het heilig Kindeke gewezen, en het is niet anders te denken, of Maria zal later met den Christus al wat kenmerkends om en bij de Kribbe voorviel, met den Christus besproken hebben. Toch kan dit niet te kort doen aan de veelzeggende beteekenis van Mattheus' betuiging in VS. 21: Toen begon Jezus zijn discipelen te vertoonen, dat hij gedood zou worden.* Hier voor 't eerst althans nam de aankondiging van Jezus sterveiy aan het Kruis een plechtig karakter aan, en zulks in verband met de geheel eenige positie van den Christus als Middelaar, waarop door Petrus' rijke betuiging op zoo wondere wijze de nadruk viel. Reeds bij de uitzending van de Twaalf en de. Zeventig discipelen, die heel Palestinadoorwandelen, om onder betoon van wondere genezingen, den Messias aan zijn eigen volk aan te kondigen, trad wonder, na wonder in het licht. Genezing volgde op wondere genezing, en toen de discipelen uittogen en straks terugkeerden, maakte geheel hun verschijning, in hun gaan en komen, geen anderen indruk dan van een reeks wonderen die de discipelen zelven verbazen moesten. Toen echter was op het lijden en sterven van den Christus nog niet alzoo de nadruk gelegd. Het gold toen meer het betoon van wondere krachten, om heilige bewondering te wekken en een alles overheerschenden indruk op de breede klassen van het volk te maken. Moge het daarom ook al zijn voorgekomen, dat deze aangrijpende uitzending van de Jongeren, niet alleen de schare die men opzocht, maar ook de Jongeren zelven als in wondere mysteriën hebbe ingeleid, — van een officieele aankondiging van Jezus lijden en sterven was hierin nog geen sprake geweest. In zooverre is het dan ook ongetwijfeld bedoeld, dat hier op », ^^^(J^^««« van Jezus' aankondiging van zijn lijden en sterven volle nadruk wordt gelegd. Het geldt hier een ingrijpende gebeurtenis in Jezus' leven, die in haar rijke en volle beteekenis te verstaan is. We staan hier te Caesarea Philippi voor een door Jezus zelf gewilde en bedoelde insnijding in zijn driejarig openbaar leven. Van die drie jaren was zeer stellig het grooter deel reeds doorworsteld. Het einde van die driejarige periode stond nu ingeleid te worden, en het is met het oog op dit naderend einde, dat Jezus hierbij in een andere gestalte voor zijn Jongeren treedt. Tweeërlei werkt hierbij sa^m. Van de ééne zijdi de door Jezus zelf uitgelokte betuiging van Petrus over de beteek^i-; !; us' optreden onder Israe!, ÜH vat. rJ ; „Jeren kant de hierdoor als uitgelokte b.eti „ing over het nu binnenkort ophanden zijnde lijden en sterven met de eerst daarna intredende heerlijkheid. We missen dan ook elk recht, om ook maar iets op de veelzeggende betuiging van den Christus af te dingen. Eerst beluisteren we de profetie »Gij zijt Petrus en op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen", en vlak daarop volgt dan de verwijzing naar het lijden en sterven; maar hierbij blijft het niet. Uitdrukkelijk toch voegt nu de Christus zelf aan zijn eerste betuiging toe, dat hij wel gedood, maar ook ten derden dage uit den doode opgewekt zal worden.

Wat nu zoo overmachtig In Jezus lijden en sterven aangrijpt, is de saamtrekking van het bangste van zijn lijden in weinig meer dan één enkelen dag en nacht. Op zichzelf zou men zich licht hebben voorgesteld, dat dit angstige lijden van den Christus zich over de drie jaren van zijn omwandeling door het Heilige Land zou verdeeld hebben, en toch is dit volstrekt niet het geval. Bij alle leed dat den Heere bij zijn omwandeling door het Heilige Land achtervolgt, mengt zich dit bangste lijden er niet onder, maar treedt eerst kort vóór het intrad in volle profetie te voorschijn, Gethsemane is en blijft het uitgangspunt, en wat in den hof der Olijven als wordt ingeleid, zet zich van dat oogenblik af in steeds klimmende mate voort en voort, tot het ten leste den Heiland zelf overstelpt. Men gevoelt dit aan wat Jezus bij zijn ingaan in Gethsemane eigener beweging zoo beslist en aangrijpend tot zijn Jongeren sprak. Bij den ingang van Gethsemane nam Jezus met zich Petrus en de twee zonen van Zebedeus, en begon droevig en zeer beangst te worden. Zóó zelfs dat hij 't luide uitsprak: »Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe, blijft hier en waakt met mijc De eenzaamheid verschrikte Jezus. Vandaar zijn behoefte, dat voor 't minst drie van zijn Jongeren bij hem zouden blijven, om hem te sterken. Jezus aarzelt dan ook niet, om het zóó angstig als het slechts kon, voor zijn drietal uit te spreken: »Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe, blijft dan hier en waakt met mij!» En nauwelijks hpeft Jezus zich nu nog eenige schreden van zijn drietal verwijderd, of »hij viel op zijn aangezicht neder», en riep 't biddende uit: »Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van mij voorbij gaan», een bede als vanzelf gevolgd door de hem als afgeperste betuiging: „Niet gelijk ik wil, doch gelijk Gij wilt!» Wat anders nu was dit dan omklemmende zielsangst, die zich van Jezus meester maakte, en waaraan hij zich, te midden van zijn zielsbangheden, niet meer ontworstelen kon. Zelf betuigde Jezus het dan ook: > Nu is de ure nabij gekomen, en nu zal de Zoon des menschen worden overgeleverd in de handen der zondaren”.

Is er nu, in wat thans - volgt, van niet anders sprake dan van een heilig martelaarsschap? Verluidt van Sanhedrin en Pilatus, dat men van Jezus, onder bedreiging des doods, afvergt, dat hij zijn Vader die in de hemelen is, zal verloochenen, om voor de afgoden der heidenen de knie te buigen? En schittert nu hierin de voortreffelijkheid van den Man van Smarten, dat hij zich bereid verklaart, liever eigener beweging als martelaar den dood in te gaan, dan dat hij zijn heilige roeping zou verzaken ? Zoo wordt 't thans maar al te vaak voorgesteld door ongeloovige modernen, die in het sterven van den Man van Smarten dan ook niet anders zien, dan 't zich ten doode opofferen van den martelaar. Dit alles echter is uiteraard niets dan zelfmisleiding. Een martelaar, die ten doode ging met bange, bittere klacht, en als met de wanhoop op het gelaat, zou zelfs onder gewone ijveraars niet als martelaar geëerd worden. Geheel Jezus houding vóór en in Gethsemane en aan het Kruis is met de voorstelling alsof Jezus als martelaar den dood zou zijn ingegaan, in onverzoenlijken strijd. Bij die dolende opvatting .toch zou de heilige persoon van onzen Heiland niet alleen onze bewondering voor zijn persoon en optreden niet wekken kunnen, maar veeleer de betuiging uitlokken, dat zoo tal en tal van martelaars in hun lijden en sterven geestelijk veel hooger stonden dan Jezus. Keeds de enkele uitroep : ïMijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten", doet in vorm niet aan de zielsbetuiging van een stervend martelaar denken, maar getiigt van een bange, bittere worsteling die tegen zulk een in den dood ingaan en tegen zulk een sterven inworstelde. Een martelaar is ook in zijn bangste en bitterste stervensoogenblikken een overwinnende ziel, die triomfeert, en juichend den dood, ditn men hem aandoet, tegengaat. De heilige martelaar zoekt zoo ge wilt tot op zekere hoogte den dood. Het sterven lacht hem toe. En hij jubelt er in, zoo hij door een nog wreeder lijden van zijn smart, zijn triomf door den dood bezegelen kan. Van zulk een geloofsheroïsme is daarentegen als Jezus aan het Kruis hangt en sterft, zelfs de schijn of schaduw niet te ontwaren .Jezus krimpt in zijn doodelijk lijden als inéén, en als het Eli, Eli, Lama Sabachtani hem over de beklemde lippen glijdt, verteert zijn ziel zich als in helsche benauwing.

Vraagt ge nu, waarom hier het Kruis den vloek moest brengen, en het lijden van den Verlosser aan dit Kruis zijn hoogtepunt moest bereiken, en zulks wel in een gevoel van verlatenheid van den Vader, dan is er geen sprake van-, alsof hiermede het lijden van den Zone Gods eerst zijn aanvang zou hebben genomen. Veeleer legt onze Catechismus, op grond van de stellige uitspraak der Schrift, er vollen nadruk op, dat de Christus van de Kribbe te Bethlehem af als met onze schuld beladen, in diepe vernedering scheen onder te gaan. Op de vraag: »Wat nuttigheid overkomt u door de heilige ontvangenis en geboorte van Christus ? " luidt toch het antwoord: »Dat hij onze Middelaar is, en met zijn onschuld en volkomen heiligheid, mijne zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt". Een stellige betuiging, waarop dan in antwoord 37 nog nader deze pertinente verklaring volgt: »Onder geleden is te verstaan, dat de Christus aan lichaam en ziel, de ganschen tijd zijns levens op aarde, maar inzonderheid aan het einde zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijk geslacht gedragen heeft, opdat hij met zijn lijden als met het eenig zoenoffer, ons lichaam en ziel van de eeuwige verdoemenis verlossen en ons door Gods genade gerechtigheid en het eeuwige leven verwerven zou". Er is alzoo geen sprake van, dat al het lijden van den Christus zich eeniglijk in het Kruis van Golgotha zou saimtrekken. De Zoon des menschen-had zelfs niet waar hij 't hoofd zou nederleggen. Ook al hadden de vossen holen en de vogelen des hemels nesten, zelfs zulk een plek der ruste was aan den Christus onthouden. De Kribbe bleef het symbool van geheel zijn levensexistentie, van zijn geboorte af tot aan zijn sterven toe. Geen oogenblik mag daarom de gedachte in ons sluipen, alsof het lijden van den Christus eerst met Golgotha, of wilt ge, met Gethsemane zou hebben aangevangen. Het lijden op aarde is het deel van den Zoon des menschen van de ure zijner menschwording aif. Doch hoe bang, en als door den dood bestendig bedreigd, het verkeer op aarde voor den Zoon des menschen die drie en dertig jaren ook moest geweest zijn, toch bereikte dat bange lijden zijn hoogtepunt eerst aan het einde zijns levens. In Gethsemane trekt 't zich reeds in al zijn bangheden saam als om den Middelaar te verpletteren, en dan pas komt de voleinding op Golgotha, waar 't Eli, Eli Lama Sabachtani de bangste, aangrijpendste zielsbenauwing als over den Christus doet heen trekken, totdat die zielsaangrijping geheel geleden en doorstaan is, en 't dan eindigen mag met de bede der stille berusting: »Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest.»

Zoo aangrijpend stelt de Apostel Paulus het dan ook in zijn alomvattende saamtrekking aan de Philippenzen voor, hoe^hier tweeërlei zelfvernedering op elkaar volgt. Christus had de gestaltenisse Gods, maar heeft reeds in zijn vleeschwording zichzelven vernietigd. Reeds van de Kribbe af toch had hij de gestaltenisse van een dienstknecht aangenomen, en had hij zichzelven vernietigd, doordat hij de gestaltenis van een dienstknecht aannam en den menschen was gelijk geworden. Doch hier bleef het niet bij. Immers toen hij in gedaante als een mensch geworden werd, heeft de Christus zichzelven niet slechts vernederd, maar zelfs vernietigd. Hij nam de gestaltenis van een dienstknecht aan en was den menschen gelijk geworden. En toch, hoe diep deze zelfvernedering en zelfvernietiging ook mocht gegaan zijn, toch voltooide zich het machtige lijdensproces van den Christus eerst, toen hij sgehoorzaam was geworden tot in den dood, ja in den dood des Kruises». Eerst aan dien Kruisdood dankte de Zoon des menschen dan ook zijn alles te boven gaande verheerlijking. Toen immers, na het Kruis, heeft God hem »uitermate verhoogd, en heeft hem een naam gegeven welke is boven allen naam, opdat in den naam van Jezus zich zoude buigen allé knie dergcucu uie m den hemel, en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle mond zoude belijden, dat Christus de Heere is tot heerlijkheid Gods des Vaders, <

Er is alzoo geen sprake van, dat de Christus voor zijn lijden kon volstaan hebben met van de Kribbe af in staat van zelfvernedering in te gaan, en voorts te sterven gelijk alle lijder ook onder de kinderen der menschen sterft. In het Kruis van Golgotha moest de voleinding en de voltooiing van het lijden van den Middelaar zich diep gevoelen laten, en juist daarom moest ook het intreden van het Eli Eli hier eisch zijn. Zou de Zoon des menschen in der zondaren plaats treden, zou hij voor hen dragen, wat, zoo 't hun zelf had getroffen, hun niet anders dan den eeuwigen dood kbn berokkend hebben, dan moest dat dragen van onze verdoemenis door onzen Heiland geen vertooning van schijn wezen, maar moest 't op een van God zich verlaten gevoelen neerkomen; en wel zóó, dat de Christus metterdaad voor ons en ons ter redding onderging, wat ons niet mocht gespaard worden, doch wat, zoo 't op ons zelfware neergekomen, ons zou vernietigd hebben. De redding en verlossing kon niet doorbreken, of de Zoon des menschen moest persoonlijk ondergaan en geleden hebben, wat ons als strafvergelding overkomen moest, doch ons geen middel tot uitredding zou hebben overgelaten. Dit toch is het heilig geheimnis van het plaatsbekleedend lijden, dat wel de straffe en vergelding, die eisch onzer zonde is, ten volle doorgaat, doch dat ze van ons wordt afgenomen, en door den Christus als op zijn eigen hoofd wordt neergetrokken. Niets overkwam den Christus in die ure, dan wat elk verloren zondaar overkomt, doch dan altijd met dit principieele onderscheid, dat hetgeen door ons verdiend, zich vanzelf bij onze zonde zou aansluiten, hier van ons wordt afgelicht, en door den Christus op eigen zielsleven wordt overgenomen, waar het in onverzoenlijken strijd met zijn heilig en zondeloos bestaan inging.

„Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten!'' gelijk David het in Psalm 22 betuigt, heeft niets dat in zich zelf tegenstrijdig is. Er was in David afval, er was in hem een verlaten van zijn God. Dat kon daarom bij David zich niet anders wreken, dan dat ook God hem verliet en hij ten slotte van zijn God verlaten in zijn jammer wegzonk. Doch juist dit kon hier niet. Immers in den Christus kon niets zijn, en was niets, waardoor hij ook maar een oogenblik tegen zijn God over kwam te staan. Zelfs toen hij/t uitriep: »Waarom hebt Gij mij verlaten!" was er geen oogenwezenlijke Godverlatenheid ingetreden. Hoe toch zou de eengeboren Zoon ooit van den Vader zijn afgetrokken geweest, Aan zulk een volstrekte ondenkbaarheid mogen we bij het lezen van het Kruisverhaal zelfs geen oogenblik voet geven. Het was niet in wezenlijkheid, maar in 't bang en bitter besef dat de scheiding tusschen Vader en-Zoon hier was ingetreden. Doch dan ook. een scheiding met volle doodelijke bitterheid voor wat Jezus innerlijk wezen doorkruiste. Voor ons bij het indenken, nog altoos, een ondoorgrondelijk mysterie, maar dat dan toch altoos den dubbelen eisch blijft stellen, eenerzijds aan den Zoon des menschen om den mensch met zijn zonden te dragen, en de vervreemding van den Vader gewaar te worden, en toch anderzijds aanstonds wederom zoo, dat hij, na de bangheid van de scheiding gedragen te hebben, zelf in den zoen van den Vader genoot en ons de vreugde der , vrijmaking in de ziel deed vloeien.

Voor ons menschelijk besef zijn die twee gewaarwordingen onvereenigbaar. Ontwaart ons zielsbesef, dat de onheilige toorn Gods zich tegen onze zonde keert, dan treedt een scheiding tusschen ons en onzen God in, en wel een scheiding, die we niet nogmaals tot hereeniging van onze ziel met onzen God herleiden kunnen. Doch juist dé.t openbaarde zich bij den Messias zoo geheel anders. Ook waar, gelijk bij onze menschelijke zonde, de scheiding intrad, gaat toch, wijl de Middelaar Gods eigen Zoon en met God één is, de saambindende liefde allen innerlijken strijd te boven. Toen de Christus het »Eli, Eli, Lama Sabachtani !" uitriep, woelde de. heilige toorn in Hem tegen onze zonde in, en streefde er naar om den band, die hem aan den Vader verbinden bleef, te verbreken. Maar hoe bang en bitter deze spanning ook inzette, zoo zelfs dat een gevoel van verlatenheid van den Vader zijn innerlijk besef nederdrukte, de overwinning moest toch aan de heilige liefde blijven, waarmede de Christus innerlijk naar zijn door God verkoren gezaligden uitging. De Christus bleef zijn uitverkorenen als met genade omklemmen, en moest daarom voor een oogenblik de gewaarwording ondergaan, alsof hij voor zijn verkorenen koos en zijn Vader varen liet. Doch dit kon niet anders dan voorbijgaande zijn. De genade die hem aan zijn verlosten bond, moest straks vanzelf ook zijn heiligende overwinning behalen. De angst van het Lama Sabachtani werd doorworsteld, doorworsteld in vollen omvang en volle diepte, maar de liefde, die 't heil van zijn verkorenen waarborgde, moest toch aanstonds den triomf in het hart van den Christus doen terugkeeren. Hij doorleed hierbij het bitter lijden, hij bezweek een oogenblik in de ontzettende spanning, en het kon niet anders, of de vervreemding van den Vader moest voor een oogenblik intreden. Anders toch kon de verzoening niet voleind en de zoen niet innerlijk genoten zijn. Maar toen de bange spanning voleind was en de heilige band met den Vader in de Goddelijke Drieëenheid weer trok, was het lijden geleden, de overwinning volkomen verworven, en in de eenheid van Vader, Zoon en Heiligen Geest, de heilige verzoening tot volkomen zaligheid ontplooid. Wat Jezus van zijn eigen Kruis zijn medekruiseling toeriep: > Gij zult heden met mij in het Paradijs zijn! < draagt het overvloedig bewijs in zich, dat de Man van Smarten het Lama Sabachtani volkomen doorworsteld heeft, en nog eer hij aan het Kruis zich in den dood gaf, de overwinning in de bange worsteling behaald had. Er mag daarom van het Lama Sabachtani niets worden afgetrokken. De genade die hier in heilige liefde, maar tegelijk in teedere zuiverheid, doorwerkt, blijft beide eischen, eenerzijds dat de strijd tusschen Gods heilig bestel en de stuitende zonde der te verlossen personen diep doorvoeld worde. Maar die volkomen triomf moest aanstonds volgen. Dit zou niet zoo zijn, zoo eenig kind des menschen de uitkomst moest bezegelen, maar zoo was het niet. Het is de Zone Gods en de Zoon des menschen, die ten slotte hereenigt, wat onder ons menschen ten einde toe gescheiden zou zijn gebleven. De barmhartigheid die hier ingrijpt, is, als van Goddelijken oorsprong, machtiger dan wat in onze zonde tegen zou worstelen. Het gold hier een worsteling waarin elk onzer zou bezweken zijn, maar waarin de Zoon des menschen zijn heiligen triomf kon doorzetten. Het was daarom dat de Zoon des menschen een oogenblik in zijn Lama Sabachtani terugdeinsde, maar zóó niet had zijn Goddelijke genade den triomf behaald, of 't geheele wereldprobleem openbaarde zich in een overwinning der genade. Vandaar, in 't eind, de slotbede: »Vader, in uw handen beveel ik mijnen geest!«

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Eli, Eli Lama Sabachtani”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's