Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. F. J. J. BUYTENDIJK, Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, PSYCHOLO­ GIE DEB DIEREN.

I.

Dit 12° boekje van even 250 bladzijden is een dier elegant gebonden deeltjes van de VoLKSUfJivERSiiEiTSBiBLiOTHEEK, welke, zonder rechtstreeksch verband te houden met de iVolksuniversiteitc, al bedoelt ook zij, de niet tot het onderwijs der Universiteit voorbereiden met enkele resultaten van het wetenschappelijk onderzoek der Universiteit bekend te maken, dit jaar bij DE ERVEN F. BOHN te begonnen is te verschijnen. HAARLEM

De beteekenis dezer deeltjes van de VOLKS-UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK zit 'm wel allereerst in de omstandigheid, dat ze geschreven zijn door mannen van het vak.

Zoo is het cok met dit boekje diere-ziel". over „de

Aan het VALERIUSPLEIN te AMSTERDAM heeft de zich, naar te verwachten is, al meer uitbreidende MEDISCHE FACULTEIT onzer VRIJE UNIVER­ SITEIT haar tenten opgeslagen.

In de, voorbeeldig naar alle eischen des tijds ingerichte. PSYCHIATRISCHE EN NEUROLOGISCHE KLIXIEK beoefent en doceert daar, ter voorkoming en genezing van de ziekten der ziel en der zenuwen, de oudste hoogleeraar dier Faculteit, DR. L. BOUMAN. En niet alleen als geneesheer, maar ook als beoefenaar der weteoschap om haar zelf, onderzoekt en doceert hij daar tevens de verrichtingen en den bouw van de, met de mensche-ziel zoo nauw verbonden, hersenen.

Daar gaat het dus om de kranke ziel van den mensch en in verband daarmee, ook om de gezonde of normale „mensche-ziel".

In een monumentaal gebouw aan het Valeriusplein is het PHYSIOLOGISCH LABORATORIUM der VRIJE UNIVERSITEIT en hier beoeient en doceert DR. BÜYTENDIJK, de jongste hoogleeraar in de MEDISCHE FACULTEIT, de BIOLOGIE en de PHYSIOLOGIE of de ïLevensleer" en de »Leer der Levensverrichtingen, " bepaaldelijk van de dieren. En wijl ook voor hem het physische met het psychische niet identiek is en hij dus onderscheidt tusschen diere-/j? yen diere-^zV/, heeft hij ook de »diere-ziel" binnen den kring van zijn wetenschappelijk bedrijf getrokken. De resultaten of uitkomsten nu, zoo van zijn eigen navorschingen als die van anderen biedt hij den lezer in dit zijn boekje: PSYCHOLOGIE DER DIEREN, hetwelk dus gaat over de »psyche" of de jziel" van het dier.

Ook bij dit deeltje van de VOLKSÜNIVERSI-TEITSBIBLIOTHEEK hebben wij dus te doen met het werk van een vakman.

Dat niet alleen in den mensch, maar ook in het dier ziel is en men dus terecht van de idiere-ziei" kan spreken, moet ieder voor wien de Bijbel gezag heeft, wel toegeven. Men denke slechts aan het Scheppingsverhaal in Genesis I en het daarin vermelde Godswerk van den vijfden en den zesden dag, waar wij telkens lezen van een op Gods scheppend woord voortbrengen der aarde van »levende zielen." (Gen. I: s. 20 en 25). Vergelijkt men daarbij twee plaatsen uit het N. T.: PENBARING 8:9 en 16:3, waar gesproken wordt van »de schepselen in de zee, die leven hebben" en van »alle levende ziel is gestorven in de zee", dan volgt daaruit, dat in de Schrift het woord »ziel" aanduidt het ileven" dat een diere-lijf of stoffelijk organisme, belevendigt. Iets waar dan ook meê overeenkomt, dat het woord voor iziel" in verschillende talen zooveel te kennen geeft als »leven".

De oudste denkers onder de Grieken mochten al meenen, dat > in de stof het leven is", de latere, en onder hen ARISTOTËLES, die het anorganische van het organische onderscheidde, had een betere visie toen hij de > ziel" omsehreef als: tde eerste entelechie of verwerkelijking van een physisch lichaam dat de vatbaarheid tot leven bezit."

De Wijsgeer dacht hier blijkbaar aan het verschil tusschen een „mechanisme" of een „werktuig" dat wij maken, en een „organisme" of 'n plante-diere-of mensche-lijf, dat de natuur doet wórden.

’n MECHANISME uit stof, hetzij van steen, hout of metaal door ons gemaakt, kan, hoe kunstig ook zijn „deelen" in elkaar zijn gezet, niet anders werken dan door druk en stoot van buiten af; men denke hier, om iets te noemen, aan de beweging van 'n uurwerk.

’n ORGANISME of wat de natuur uit stof doet worden en hetwelk ARISTOTËLES daarom een „physisch of een „natuurlij k"-lichaam noemt, en waarbij hij dan denkt aan het plante-, diereen ook mensche-lijf, heeft van den aanvang zijner „wording" af de vatbaarheid of het vermogen, de potentie of den aanleg tot leven. Wanneer nu de natuur-werking, of de energie, of „de werkkracht der natuur" in een physisch lichaam, zulk een lichaam in den teestand van het verwerkelijkt zijn heeft gebracht, noemt ARISTOTËLES die „verwerkelijkmg" of zooals het bij hem heet de „entelechie", 'n woord waarin „tóöi" .ernde" of „doel" zit, de „ziel" van zulk een plante-diere-en mecsche-lijf.

En „ziel" is hem dan het „beginsel" van waar „van binnen uit" en spontaan of „uit eigen aandrift, " het leven werkt en zich in de „levensverrichtingen" der „organen" of „leden" vm zulk een organisme openbaart.

ARISTOTËLES verstaat dus onder „ziel" het „levensbegmsel" of de „levenskracht": het vormend begmsel des levens in een organisme.

Noemt hij iziel" zooals wij zagen, de „eerste entelechie of verwerkelijking van een physisch, lichaam^ dat de vatbaarheid tot leven bezit", dit „eerste doet vermoeden een „tweede"

En zoo is het ook.

Zijn bedoeling met dit ^^eerste" en „tweede" heeft hij zelf verduidelijkt aan het onderscheid tusschen „wetenschap" en „beschouwing".

De mensch, die wetenschap bezit, is „'n weter , hij verkeert in „'n toestand" van wéten en die toestand is bhjvend.

De „beschouwing" of de theorie, het „speculeeren' of het bespiegelen" daarentegen is 'n •werkzaamheid", waardoor hij wel tot „weten" „meerder weten" komt, maar die bij niet voortdurend verricht. In z'n droomloozen slaap, om iets te noemen, theoretiseert of speculeert de »weter" niet; de werkzaamheid der bespiegeling houdt dan bij hem op.

Zoo is dan de iwetenschap" of het weten, het «eerste" in den zin van het meerdere; het beschouwen of bespiegelen slechts het itweede" in den zin van het mindere. Lang niet mis, want gezond-zijn en rijk-zijn, is, zooals ieder wel toegeeft, meerder dan zich gezond-of rij k-maken. Wanneer nu ARISTOTËLES van de »ziel" als de teerste entelechie ot verwerkelijking" van een physisch, lichaam spreekt, dan wil hij daarmee, naar analogie met » weten en bespiegelen", zeggen, dat de ziel wel niét immer in volle werking bezig is, b.v. niét in den slaap, maar toch steeds en zoolang het lichaam bestaat, in het lichaam als de kracht aanwezig is, die tot die werking geschikt is.

Zoo noodig, laat zich heel het zielstegrip van ARISTOTËLES of wat voor hem > ziel" is, nog nader verduidelijken aan, om nu maar bij de plant te blijven, den in de aarde ontkiemenden eikel die zich als eik met zijn wortels, stam, vertakking en bladeren verwerkelijkt heeft.

Het is, en daarom heb ik hier wat lang bij hem stilgestaan, een niet geringe verdienste van ARISTOTËLES, dat hij tegenover het »hylozoisme" der vroegeren of de leer van het > leven in de stof', met zijn leer van de ziel, tusschen het physische en psychische leerde onderscheiden en daarmee, evenals ook de Schrift doet, ons van de > diere-ziel" leerde spreken. Evenzeer is hét geen geringe verdienste, dat hij, bij zijn visie op wat wij de organische tegenover de anorganische natuur noemen, het organische wel als een rijk van trapsgewijze ontwikkeling ziet, maar toch een specifiek verschil ziet tusschen plant en dier en mensch. In het lagere zag hij het hoogere gepraeformeerd, of vóórgevormd. In de plante-ziel het beginsel van het voedende leven, waarmede de groei en voortplanting saamhangt; in dit voedende leven van de plant zag hij de praeformatie van de diere-ziel als het beginsel van het voedende hu. zintuiglijk leven; en in dit voedende èn zintuiglijk leven van het dier zag hij de praeformatie van de mensche-ziel als het beginsel van het voedende, zintuiglijke èn denkende leven.

Zeker, ARISTOTËLES' zielsbegrip was nog lang zoo mis niet, al is het ook dat er nog in gemist wordt, wat voor de vorming van organen en organismen van zoo groote beteekenis is, »de levende cel" en er bovendien voor ons Christenen nog iets anders in wordt gemist.

De wijsgeer van STAGYRA toch kende niet, als staande buiten de bijzondere openbaring, het: > Bij U is de fontein des levens < uit den 36en Psalm. Hij wist niet wat wij christenen uit de Schrift weten en op grond van de Schrift belijden, dat God, door de, van Zijn Wezen niet te scheiden, almachtige en alomtegenwoordige krachten het beginsel des levens van aUe schepselen van oogenblik tot oogenblik onderhoudt. Maar niettemin staat ARISTOTËLES zielsbegrip verre boven dat van vele, latere Grieksche denkers, die zijn, met zboveel inspanning van denken verkregen, onderscheiding tusschen «psychisch cif zielelijkc en «physisch of natuurlijk" weer hebben prijsgegeven.

Verre ook boven die denkers onder de Nieuweren welke, zooals DESCARTES, »de| ziel" vereenzelvigden met de > denking«, waaronder zij dan verstonden het > zelfbewustzijn c; daarmede aan de dieren een > zielc meenden te moeten ontzeggen; en, wijl deze dus geen «levensbeginsel* hadden, er niet anders dan «mechanismen* in zagen.

Voor de verrichtingen van de dieren hadden DESCARTES en de zijnen dan ook geen andere verklaring dan dat zij, als bij 'n machine, ontstonden uit druk en stoot.

Ik meende aan de bespreking van BUYTEN-DijKs PSYCHOLOGIE DER DIEREN dit alle» te moeten laten voorafgaan, omdat ook nog in onzen tijd door velen, ook onder de Christenen, zooal niet ontkend, dan toch betwijfeld wordt, dat ook het dier 'n ziel heeft.

Dit nu gaat vlak in tegen wat een zoo voornaam denker uit de oudheid als AEISTOTELES dacht en voor vele natuur-onderzoekers, bepaaldelijk Physiologen in onzen tijd, vast staat, maar ook en wat voor ons. Christenen meer zegt, tegen de Schrift. En waar nu in het buitenland vooral door de onderzoekingen van den Jesuïtenpater ERICH WASMANN, te LUXEMBURG werkzaam, de dierpsychologie in den laatsten tijd op nieuw belangstelling heeft gewekt, meen ik voor het zoo even genoemde werk van onzen land-en tijdgenoot, den gereformeerden hoogieeraar BÜYTENDIJK, belangstelling te mogen vragen. Een belangstelling, die, door mijn nadere bespreking van zijn PSYCHOLOGIE DER DIEREN welke ik in een volgend No. denk te geven, naar ik hoop, bij onze lezers zal worden vermeerderd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1920

De Heraut | 4 Pagina's