Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ia welken vorm de

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ia welken vorm de

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 28 Mei 1920,

Is welken vorm de Generale Synode, wanneer zij besluiten mocht aan den wensch gehoor te geven om haar oordeel uit te spreken over de verschillende dwalingen van onzen tijd, dit doen zal, is een vraagstuk van ondergeschikt belang, maar waarover toch ook een enkgl woord onzerzijds moge gezegd worden.

Zooals dusver uit de bespreking in de Pers en uit de besluiten der Classikale vergaderingen blijkt, wil men liefst de drie Formulieren van Eenigheid, die het akkoord van gemeenschap tusschen onze Kerken vormen, onveranderd laten, maar daarnaast een nieuw belijdenisschrift stellen, dat dan tegen deze nieuwere dwalingen gericht is, zooals ook onze Vaderen te Dordt hebben gedaan tegen , de dwalingen der Remonstranten. Een dergelijke wijze van behandeling zou, naar men opmerkt, een driedubbel voordeel hebben. Vooreerst zou een dergelijke uitbreiding van onze Belijdenis bij ons Gereformeerde volk het minst op verzet stooten. Elke schijn zelfs, alsof deze revisie ten doel zou hebben de Belijdenisschriften zelf te verzwakken of te verwateren, zou aldus voorkomen worden. Vooral met het oog op het hoog gezag, dat deze Belijdenisschriften in onze Kerken hebben, en de warme liefde, die ons volk voor deze gedenkstukken van den geloofsmoed en de geloofstrouw onzer Vaderen gevoelt, zou de onveranderde handhaving dezer Belijdenisschriften de meest gewenschte weg zijn om alle wantrouwen en achterdocht weg te nemen. Het vaderlijk erfdeel ons overleverd zou ongeschonden worden bewaard. En er zou alleen een uitbouw plaats vinden met het oog op de dwalingen van onzen tijd. In de tweede plaats zou daardoor ook voor de toekomst de weg open worden gehouden om tot vereeniging te komen met de andere Gereformeerde Kerken en groepen, die in ons vaderland werden gevonden. Zoodra men, uit wat goede bedoeling ook, de Belijdenisschriften zelf wijzigen ging, zou dit bij een toekomstige vereeniging met deze van ons gescheiden levenae Gereformeerde Kerken en groepen bijna onoverkomelijke bezwaren opleveren. Zelfs zou de breuke daardoor verscherpt worden, want men zou onze Kerken beschuldigen, dat zij de belijdenis onzer Vaderen hadden vervalscht en verminkt. Ook uit dat oogpunt dus zou de onveranderde handhaving onzer Belijdenisschriften aanbeveling verdienen. Tegen een uitbreiding of nieuwe verklaring aan die Belijdenisschriften toegevoegd, zouden niet dezelfde bezwaren bestaan, mits de eenheid in 't fundamenteele maar bewaard bleef. En in de derde plaats heeft men er op gewezen, dat het invoegen van nieuwe artikelen in onze Belijdenisschriften of het wijzigen en uitbreiden van reeds bestaande artikelen, om daarin de veroordeeling" op te nemen van de tegenwoordige dwalingen, reeds wegens het verloopen van de taal zeer bezwaarlijk zou gaan, het zetten van nieuwe lappen zou zijn op een oud kleed en aan de architectonische eenheid van het geheel schade zou doen. Men zou dan óf tot een gemaniereerde nabootsing moeten komen van de oud-HoUandsche taal en zinsbouw, waarin onze Belijdenisschriften geschreven zijn, of men zou een zoodanig verschil in dictie en zinswendingen krijgen, dat dit storend zou werken.

Het gewicht van dit drietal argumenten ontkennen we niet. Een principieel vraagstuk is hiermede ook niet, althans niet rechtstreeks, gemoeid. Gaat men dan ook na, hoe de Christelijke Kerk in den loop der eeuwen deze nadere ontwikkeling en uitbreiding van haar belijdenisschat tot stand heeft gebracht, dan ziet men hoe op verschillende wijze is gehandeld. Het zoogenaamde Geloofssymbool van Nicea, waarin de Kerk de ketterij van Arius heeft veroordeeld en de Godheid van Christus nader heeft beleden, is niet een nieuw symbool geweest, maar bestond in de invoeging van enkele zinsneden in de geldende Apostolische Geloofsbelijdenis. Een zelfstandige Geloofsbelijdenis naast de Apostolische Geloofsbelijdenis is het Symbool naar de Synode van Nieea genoemd dan ook niet; het is niet anders dan het oude in de Oostersche Kerk gebruikelijke Geloofssymbool met enkele toevoegingen in het tweede deel, dat handelt over Christus. Maar op de Synode van Chalcedon in 452 gehouden, waar de leer van de beide naturen van Christus nader werd uitgewerkt tegenover de ketterijen van Nestorius, Eutyches en anderen, breidde men het bestaande Geloofssymbool niet uit, maar gaf een op zich zelf staande dogmatische declaratie die de grondslag is geworden van het latere zoogenaamde symbool van Athanasius.

En hetzelfde verschil, dat zoo reeds in de symbolische ontwikkeling van de oude Christelijke Kerk openbaar werd, vindt men ook daarna telkens weer terug. Onze Confessie, die hoofdzakelijk aan de Confessie der Fransche Kerken ontleend is, is door Guido de Bres toch niet onbelangrijk uitgebreid om met name de dwalingen der Anabaptisten te wederleggen of te veroordeelen. Ook heeft de Synode van Dordt in 1618/'19 bij de revisie van den tekst der Confessie daarin enkele woorden gewijzigd om met name de dwaling van Piscator te bestrijden, die loochende, dat Christus' dadelijke gehoorzaamheid voor ons is volbracht evenzeer als zijn lijdelijke gehoorzaamheid. Voorts is bet bekend genoeg, dat in onzen Heidelbergschen Catechismus de vraag en het antwoord over de Paapsche mis in de oorspronkelijke uitgave niet werden gevonden, maar eerst later op verzoek van den Keurvorst daaraan zijn toegevoegd. Zelf is de beroemde Westminster Synode in Engeland nog veel verder gegaan; zij heeft er zich niet toe beperkt, naast de bestaande geloofsbelijdenis der Engelsche Kerk een aanvulling te geven, maar heeft deze geloofsbelijdenis zelf vervangen door een veel breedere en veel rijkere Geloofsbelijdenis, die nog altoos in tal van Gereformeerde Kerken wordt aangenomen en dogmatisch zeker de rijpste vrucht van de Calvinistische ontwikkeling is. Dat men in de bestaande geloofsbelijdenis dus niets zou mogen veranderen of niets daaraan zou mogen toevoegen tenzij dan op grond van een wettig ingediend gravamen, is met de historie onzer Gereformeerde Kerken lijnrecht in strijd. Maar al hebben onze Vaderen er nooit bezwaar in gezien de Belijdenis uit te breiden, door in de Confessie of Catechismus zelf veranderingen aan te brengen, wanneer dit noodig was, ze hebben toch evenzeer den weg wel gevolgd van opkomende dwalingen te weerleggen door een nadere verklaring aan de Confessie toe te voegen, zooals dit geschied is met de veroodeeling der Remonstranten te' Dordt, met de Walchersche Artikelen door de Classis Walcheren opgesteld tegen de dwalingen van Röell, Vlak, Bekker e. a. en gelijk de Zwitsersche Kerken hebben gedaan in baar veroordeeling van de leerstellingen van de schooi van Saumur.

Geldt dus hier het: variismodis benefit, d, w. z. iets kan op verschillende wijzen goed geschieden, dan meenen we, dat er ook geen ernstig bezwaar voor de Generale Synode behoeft te bestaan om den voorgeslagen weg in te gaan. Niet dat dit ons de meest ideale oplossing van dit vraagstuk toeschijnt. Wat de Westminster Synode in Engeland heeft gedaan, staat hooger. Het saamvatten van den schat van den dogmatischen arbeid in één Confessie zou het rijkste en schoonste wezen, wat onze Kerken konden doen. Daarbij komt dat het telkens toevoegen van nieuwe > verklaringen < aan de bestaande Belijdenisschriften toch min of meer verwarrend werkt. De Kerk behoort één Belijdenis te hebben, waarin zij heel haar geloof uitspreekt, en één Catechismus, waarin zij de stof biedt voor het catechetisch onderwijs. Maar indien de tijd hiervoor nog niet rijp is, of indien men onze Kerkengroep daarvoor te zwak acht, dan kunnen we daarin berusten. Mits men dan maar inzie, dat het niet voldoende is in zulk een nadere verklaring de dwalingen van onzen tijd te veroordeelen, maar dat ook positief de belijdenis moet ontwikkeld worden. Rome moge meenen met haar anathema's de ketterij te overwinnen, het Protestantisme heeft het steeds anders en beter verstaan. Niet een anathema over de ketterij, maar een klare en duidelijke uiteenzetting van de waarheid kan alleen baten om de dwaling tegen te gaan. Want groot is de kracht der waarheid en zij alleen vermag de dwaling te overwinnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Ia welken vorm de

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's