Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gelijk een arend zijn nest”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gelijk een arend zijn nest”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn joiTgen zweeft, zijne vleugelen uitbreidt, zë neemt en draagt op zijn vlerken, alzoo leidde hem de Heere. Deut. 32-11 en 12.

Toen Israël door de enge klove van Sinai's gebergte zich heenwrong om naar Kanaan te trekken, was het daar dikwijls getuige geweest van een schouwspel, zooals alleen in een bergland kan worden genoten.

In een ongenaakbare rotsspleet, vlak boven een duizelingwekkenden afgrond, daar bouwt meest de arend zijn nest. En nu is het zoo wonderschoon om te zien, boe diezelfde arend, die met zoo ontembare woede zijn vijand achtervolgt en vernielt, met de grootste zorg en de teerste liefde zijn jongen vliegen leert. Eerst wekt hij hen o/, door voor het nest heen en weer te vliegen, zijn jongen te wekken en te roepen. Straks, als zij het gewaagd hebben zich in de diepte te laten glijden en de zwakke vleugelen het eerste uitslaan, dan verlaat hij hen geen oogenblik, maar zweeft voortdurend boven 'hen, om elke beweging, eiken vleugelslag te bespieden. En als een der jongen te moe wordt, het niet meer volhouden kan, dreigt weg te zinken in de diepte, dan daalt de-arend bliksemsnel naar beneden, duikt onder dat moede jong, vangt het op in zijn val en draagt het zoo veilig weer op z^jn breede vleugelen naar het nest terug.

En kon Mozes du in zijn afscheidslied aangrijpender, treffender beeld kiezen dan dat van den adelaar, die zijn nest opwekt, om de liefde en zorg te teekenen, waarmee God zijn volk Israël door de woestijn geleid had, en immers ook nu nog al zijn kinderen leidt nadt het Kanaan daarboven?

Een arendsjong heeft, van het oogenblik af dat het ter wereld komt, vleugelen. Maar zoolang de beenderen nog te zwak en de veeren niet zijn gewassen, behoeft bet die vleugelen nog niet te gebruiken. Het schuilt nog weg in het veilige nest; het wordt gekoesterd en gewarmd door de moeder; het behoeft zelf nog niet op roof uit te gaan, want het krijgt alle voedsel dat het noodig heefi; het leeft nog geheel op den vasten bodem van' de rots, alsof het niet een vogel, maar een reptiel, een kruipend gedierte ware. Maar zoo kan het niet blijven. De ware aard van het areadfjotig moet blijken. De pracht van den arend schuiic juist in die vleugelen, die zoo breed zich uitslaan en zoo forsch de lucht doorklieven, £n vandaar dat d& moeder, wanneer de tijd gekomen is, het joog roept om het nest te verlaten. £a als het jong dat nu niet wil, dat warme ntst te lief heeft, voor die schrikkelijke diepte terug beeft, dan stoot de moeder zelf het over den

rand heea en dwingt het om over den afgrond te vliegen.

£a is dat nu niet hetzelfde wat God met ons doet?

Aan al zijn kinderen schonk Hij in de ure der wedergeboorte de vleugelen van het geloof. Juist dat is de adel vaa Gods kind, dat het uit en door en op dat geloof leven moet. Maar eerst zijn die vleugelen van dat geloof nog teer en zwak. Dan mag Gods kind nog weg& chuilen onder de vleUjieleu vaa Gods liefde. Dan weert God eiken vijand zoo teeder af j dan draagt Hij - zorg voor uw geestelijk voedsel; dan is de genieting en ervaring van Gods liefde zoo heerlijk en zalig.

O, wat zoudt ge dan in die eerste tijden spreken van een machtig en rijk geloofsleven. N< ; tn, juist omgekeerd, omdat ge nog een pasgcbjieu kindeke zijt; zoo gaascti zwak en oii beholpen; vergt God van dat geloofsleven nog schier niets.

Maar zoo blijven kan het niet. God schonk u geen vleugelen, om altoos op den vasten bodem te blijven staan. Het moet blijken, dat ook gij behcort tot de kinderen, die niet liejgen, die huQ hemeUche afkomst niet verloocheaeo. £a vandaar dat God u dan drijtt door zijn Gc: est naar den afj^rond heen. Eerst deinzen we San wel terug bij dien blik in de diepte, we durven het niet wagen om ons los te laten — maar God zelf stoot ons van den rand af, opdat we jaist daardoor zouden leeren die vleugelen van het geloof te gebruiken.

Zie het maar zoo klaar en duidelijk in een Job.

Zoolang God dien Job overlaadt met zegeningen en weldaden, is het geen woader dat die Job God liefheeft. Vandaar die schrikkelijke aajklacht van Satan : Wanneer Gij, o Gjd, hem alles ontneemt, hem tegenkomt op al zijn wegen, dan ziukt hij weg in de diepte en vervloekt U. En dat komt de eera Gods, de eere van Ziju genadewerk te na. Vandaar dat God alles, alles vaa Job afneemt Zijn goed. Zijn kindereu. ZIJD gezondheid. Zelfs het gevost Zij rer genade. E i nu, nu juist ontplooien zich de vleugelen van het geloof zoo rijk en machiig, waar die Job dan toch niet wegzinkt in de diepte der vertwijfeling, maar het uitroept: Al doodde Hij mij, nog zou ik op Hem hopen.

Ia zulke oogenblikken meent nu Gods kind, dat God veel' minder ona h^m denkt en voor ^ hem zorgt dan vroeger. Toen die 'weldaden Gods u omringden, toen die zegt-n Gods door U genoten werd, toen had God u zoo lief. Maar nu God u aan dat alles speent, nu klaagt ge met den psalmist: O, mijn Sueenrots, waarom vergeet ge mij.

En toch, mijn broeder, is het zoo niet.

Die arend heeft nooit, zoolang zijn jongen veilig in het nest liggen, verscholen onder ziju vleugtlc», hen met zoo teëdere zorg'liefgehad als na ie aan het gevaar zijn blootg s'eld. Al merkt het arend-j ing het niet, omdat het alleen tiet in dien afgrond, al schijnt het zelfs dai zijn sctiiiile krcien om hulp niet worden gehoord, de moederarend verlieAt hem geen oogenblik uit het gezicht, zweeft aldoor vlak boven hem, schiet terstond te hulp wacnaer zijn kracht bezwijkt.

En zoo nu ook, wel verre van dat God in die ure der beproeving u zou vergeten hebbeo, is Hij nooit dichter bij U met de liefde van Zijn Gjddelijk hart en gaat Zijn zorg nooit teerder naar u uit, dan juist in die ure des gevaars.

En nu is het niet alleen Gods Woord, dat u dit zegt, om u te troosten, maar ook de ervaring vaa al Gods kinderen drukt op dit woord het zegel, dat God waarachtig is.

Want immers, op datzelfde oogenblik, dat gij het niet langer uithouden kont, dat uw kracht bezwijken ging, en ge dreigdet weg te zinken in die eeuwige diepte, toen zijt ook gij plo'seling ondervangen door de vleugelen Zijner liefde en droeg Hij u weer zoo zalig, als de arend dat bevende jong, op Zijn vleugelen naar de plaats der ruste toe.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Gelijk een arend zijn nest”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's