Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arm geworden daar hij rijk was.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arm geworden daar hij rijk was.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat hij om onzentwil is arm geworden, daar hij rijk was, opdat gij door zijne armoede rijk zoudt worden. II Cor. 8 : 9.

Als we met de herders uit Efrata's veWen ons weer opmaken om het Kindeke, dat in Bethlehem geboren is, te begroeten, dan treft ons altoos weer de tegenstelling tusschen den Koningstitel, dien dat Kindeke draagt, en de armoede, waarin het geboren is. > Heden is u gt boren", had de Eogei hun verkondigd, »de Zaligmaker, weike is Caristus, de Heere, in de stad Davids". En kon er na die blijde boodschap grooter beproeving voor hun geloof denkbaar zijn dan dat, als teeken cm dat Kindeke te vinden, hun gezegd wordt: »gij zult het vinden in een stal, liggende in een kribbe, in doeken gewonden". Moesten zij, die zelf herders waren, niet dubbel verstaan al de vernedereode armoede, die daarin lag, dat dat Kindeke, de Hope Israels, de Messias, die beloofd was, het Koningskind uit David's stam, niet in een Koainklijk paleis, maar in een stal geboren was en geen andere ligplaats voor dat Kindeke werd gevonden dan de voederbak van het vee met wat stroo gevuld, en dat er geea ander dek was om de blootheid van dat Kindeke te dekken dan wat doeken, waarin Mana het wond. Kon zulk een Kindeke, in zooveel armoede geboren, wel de beloofde Messias zijo, die het vervallen huis van David in heerlijkheid oprichten en Israel zijn volk verhoogen zou ?

Zoo lag in die armoede, die het teeken was, waaraan dit Kindeken herkend zou worden, wel een zeer ernstige geloofsbeproeving voor de herders. Ea al is voor ons die geloofsbeproeving weggenomen, omdat we weten, dat de weg van dit Kindeke door kribbe en kruis heen naar den Troon van God leidde en we Hem nu zien met eere en heerlijkheid gekroond, toch blijft dat armelijke van die geboorte, die stal en die kribbe en die doeken, het meest aangrijpende uit het Evangelieverhaal. Vooral tot het vrouwelijk hart spreekt dat alles een zoo ontroerende taal. Want elke vrouw onder ons, die moeder zal worden van haar eerste kindje, zorgt maanden reeds van te voren, dat alles bereid is; de kleertjes met eigen hand gemaakt; het zachte wiegje, waarom het gordijn zich plooit, dat het al te felle zonlicht moet weren. Ea als dan de ure nadert, dat het kindeke geboren zal worden, wordt een rustige stille kamer in orde gebracht, is er de hulp van heelmeester of vroedvrouw, wordt alle onnoodig gedruisch vermeden. Zoo is alles op de komst van het kindeke aangelegd en voorbereid. En waar we zóó voor de komst van ons eigen kindeke zorgen, hoe diep treft ons dan de tegenstelling met dat Kindeke, dat onze Zaligmaker en Heere zijn zal en dat in een stal werd geboren te midden van het vee; waarvoor geen wieg gereed was en dat in een ' kribbe werd neergevlijd; dat gewonden werd in doeken, die Maria toevallig bij zich had. Zelfs geen eigen kleed was er voor dat Kindeke gereed. Anders zou dat: »in doeken gewonden c geen teeken zijn geweest, waaraan dit Kindeke kon worden herkend.

Zoo teekent het evangelisch verhaal ons de armelijke omstandigheden waarin dat Kindeke geboren is. Het is daarop vooral dat in de Kerstprediking de nadruk wordt gelegd. Dat is het wat het hart der hoorders treft en ont­ roert. En toch, wat zijn die uiterlijke armoede van die harde ruwe krib en die schamele doeken, waarvan dat Kindeke in zijn nog onbewust zieleleven zelf nog niets gevoeld en bespeurd heeft, vergeleken bij de innerlijke verarming, waarop de Apostel doelt als hij zegt, dat Ct)ristus, daar hij rijk was, arm is geworden om onzentwil. Die armoede van dien stal en die kribbe en die doeken kunt ge ook nu nog bij een kind, uit even arme ouders geboren, terugvinden; die armoede ontroeit u alleen, omdat ge denkt aan de tegenstelling met wat andere, uit rijkere ouders geboren kinderen bij hun geboorte gereed vinden. Maar het arm worden van dit Kindeke, waarop de Apostel wijst, vindt ge bij geen kindeke, hoe nederig van geboorte, hoe in ellende en ontbering ook ter wereld gebracht, terug. Want dit Kindeke was vóór zijn geboorte rijk, nameloos lijk; het had schatten, zooals geen Vorst op aarde bezat; het droeg meer dan een Koningskooo; het was de Heer van hemel en aarde. Ea dezen rijkdom verzaakte het, het gaf al die schatten prijs, het werd arm, doodarm, niet in de eerste plaats omdat het in een stal werd geboren en in een kribbe werd neergelegd, maar omdat het van al die Goddelijke heerlijkheid zich ontledigende, in alle ding ons gelijk werd, arm zooals wij, na onzen droeven val in zouden, allen geworden zijn.

Dat is de diepe vernedering en verarming, waarop de Apostelen telkens ons wijzen, wanneer zij over de geboorte van dat Kindeke spreken. Zoo doet het de Apostel Paulus in den brief aan de Philippenzen, wanneer hij zegt, dat hetzelfde gevoelen in ons moet zijn, dat in Christus Jezus was, die in de gestaltenisse Gods zijnde en het geen roof achtende Gode evengelijk te zijn, zich zelven vernietigd heeft, de de gestaltenisse eens dienslknechts aangenomen hebbende en den menschen gelijk geworden zijnde. Hij die de eenige Zoon des Vaders was, in de gestalte van een dienstknecht op aarde gekomen, kan er dieper vernedering, banger verarming worden gedacht ? En nog sterker drukt de Apostel Johannes die vernedering uit als hij in zijn Kerstverhaal zegt: het Woord is vleesch geworden. Het Woord, waarvan hij eerst alle heerlijkheid bezon£; en had; dat van eeuwigheid bij God was en God zelf; door hetwelk alle ding is geschapen; dat het leven en het licht der menschheid was, dat Woord vleesch geworden. Niet mensch, maar vleesch. Want vleesch is in de taal der Schrift onze menschelijke natuur, niet in haar ongerepten staat, zooals God ons schiep, maar zooals we door de zonde geworden zijn, gebogen onder den vloek en de ellende, arm en verarmd, aan de macht van verderf en dood onderworpen. IQ dat vleesch is het Woord ingegaan, in alles ons gelijk, uitgenomen alleen de zonde Ea datzelfde bedoelt nu ook de Apostel Paulus, als hij hier, in dea brief aan de Corinthiërs, zegt, dat Christus, daar Aij rijk was., arm geworden is. Zoo eerst kan de diepte van dit woord eenigszins door ons worden verstaan.

Maar al moet daarop, zullen we niet in de oppervlakkigheden blijven hangen, in de eerste plaats onze overdenking bij het heilig Kerstfeest gericht zijn, daarbij blijven stilstaan mogen we niet. Want de Apostel zelf voegt er aan toe, dat Hij die rijk was, arm is geworden om onzentwil, d. w.z. om ons die arm waren, weder rijk te maken. En ook daaruit blijkt, dat de Apostel hier niet aan uitwendige armoede, aan i^eldgebrek en »ijpende zorg voor het levensbestaan, gedacht heeft. Want die armoede is uiet het deel van al Gods kinderen, en de komst van het Kindeke in Bethlehem heeft die armoede ook niet van ons weggenomen. Rijk in aardsche goederen wordt men door dat Kindeke niet. Er is hier sprake van geestelijke armoede, zielsellende, van het missen en ontberen van het hoogste goed, d. w. z. van de gemeenschap met onzen God. En om die armoede der ziel van ons weg te nemen, om onze Rijkmaker te kunnen worden, moest Cliristus, die rijk was in de heerlijkheid, die hij bij den Vader had, aim worden, zoo arm, dat hij aan het kruis klagen zou: Mijn God mijn God waarom hebt Gij mij verlaten. Arm door reeds van zijn geboorte af den vloek Gods voor ons te dragen. Want eerst door die armoede kon hij ons, doodarmen, weer rijk maken, rijk in de genade onzes Gods, rijk in de gemeenschap des Heeren, rijk in de liefde des Vaders. Wie die armoede niet kent, niet die naaktheid van de ziel, niet dien honger en dorst naar de gerechtigheid, heeft daarom aan dat Kindeke van Bethlehem niets. Rijken worden bij die kribbe ledig weggezonden, zooals Maria zong, maar hongerigen worden met goederen vervuld. Want dat Kindeke, dat doodarrae kindeke in de krib, is zoo nameloos rijk. Het brengt de schatten des hemels voor de armen mede. Heeft de Vader niet met dat Kindeke alle ding ons geschonken ? En het vraagt, om al die hemeische schatten u te schenken, van u geen goud, geen wierook en geen myrrhe, geen gave en geen tribuut; het vraagt alleen, dat ge als armen komen zult. Zalig zijn de armen van geest!

Maar bewonder en aanbid dan ook bij die kribbe de genade van onzen Heere Jezus Christus. Hij komt in die diepe vernedering en verarming niet om voor zich zelf iets te zoeken of te vinden. Hij was zoo rijk, dat hij geen nieuwen schat noodig had. Wat hem bewoog tot die daad van verarming, van gloriederving, van zplfvernietiging was alleen Zijn liefde tot ons. Om onzentwil is hij arm geworden. Die liefde doorgronden kunnen we nooit. Ze is te diep, te groot, te machtig, dan dat wij haar kunnen verstaan. Wat we alleen kunnen is, telkens opnieuw, ook nu weder op ons Kersfeest, naar dat Kindeke te gaan om ons door die liefde te laten koesteren en verwarmen, te laten dragen en verkwikken, en door haar ons weder rijk te laten maken in onzen God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Arm geworden daar hij rijk was.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's