Transsubstantiatie en afgoderij
Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heren en de Paapse ( = oudNederlands, betekent: pauselijk) Mis?
Antwoord: Het Avondmaal des Heren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hijzelf eenmaal aan het Kruis volbracht heeft (Hebr. 10:10,12 en 7:26,27 en 9:12,25; Joh. 19:30; Matth. 26:28; Luk. 22:19),
en dat wijdoor de Heilige Geest Christus worden ingelijfd (1 Kor. 10:16,17 en 6: 17),
die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde, maar in de hemel is, ter rechterhand Gods zijns Vaders (Joh. 20:17; Kol. 3:1 ; Hebr. 1:3 en 8:1) en daar van ons wil aangebeden zijn (Matth. 6:20,21; Joh. 4:21 ; Luk. 24:52; Hand. 7:55; Kol. 3:1 ; Fil. 3:20; 1 Thess. 1:10).
Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de Mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gedaante des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden; en alzo is de Mis in de grond niet anders, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij. (Hebr. 9:26 en 10:12, 14). Aldus Heidelbergse Katechismus, zondag 30, vraag 80.
De belijdenis der Kerk
Als reformatorische christenen zijn we het er wel over eens, dat we de confessie niet onfeilbaar mogen achten, die op één lijn stellend met Gods Woord. Ook moeten we maar niet, zoals dat wel in zwang is, onze catechismus e.d. bij voorbaat en afgezien van de inhoud respecteren als document uit het verleden.
Evenmin moeten we anderzijds alles wat waarheden uitbazuint dáárom reeds een „symbool", een kerkelijk belijdenisgeschrift noemen. Want dogma en belijdenis worden „niet bepaald door ons tastend naderen tot God, doch door Gods dóórtastend genaderd zijn tot ons". 1)
Ons respect voor de belijdenis rust in het respect voor God, Die het Woord heeft genomen. Dan is belijden dit: dat de gelovigen hun gedachten conform het Woord gaan ordenen en uit plicht tot scherpe en puntige begripsbepaling komen tot een bondig: Zó spreekt de Heere; kom ga mèt ons en spreek als Hij, want anders-sprekenden hebben geen dageraad! „De Kerk belijdt, wat haar leden geloven". (En niet omgekeerd, Gr.) „Dat belijdt zij, voorzover het door of namens de leden gemeenschappelijk als geloofsinhoud, wederkerig den een den ander verbindend, en derden lokkend, den vierden afwijzend is vastgesteld en vastgelegd". 2)
Over voorzichtigheid t.a.v. onze belijdenis schreef Trigland 3): „Kan yemand ons overtuyghen datse in eenich poinckt af wijkt van Goodes Woordt , wij zullen dat poinct laten varen". Maar: „meer en mach men ons niet af eyschen" 4). Trigland herinnert er voorts nog aan, hoe de martelaren zich op de belijdenis hebben beroepen en hoe door de handhaving daarvan de kerken van vreemde smetten vrij bleven en hij besluit: „Dat is wat meer als sympelijck een geschrift bv menschen ghestel t." 5).
Niet aanvaarde schuld
Naast het sola fide - alleen door het geloof - is het cardi nal e punt voor de Kerk steeds ook het sola Scriptura - alleen de Heilige Schrift! En daarbij gaat het er steeds om: wat dóét men met het Woord Gods? Buigt men zich ervoor, of maakt men het met allerlei excuses dienstbaar aan eigen denken?
Ja, God heeft het woord genomenen Hij openbaart ons, dat de menselijke ellende niet een geaardheid van het creatuurlijke, van het mens-zijn is, doch dat de mens zich in schuld gedompeld hééft! Dat houdt in, dat er voor zonde nergens een excuus te vinden is, óók niet in het stóffelijk-zijn.
Hiertegen nu botst als het er op aankomt het innerlijk van ieder mens. Zo heeft men destijds van roomse zijde Calvijn een „wrok" jegens de menselijke natuur verweten. 6) Dit is niet verwonderlijk, daar de idee van de doordringing (perichoorése) in de roomse kerk een markant e plaats is gaan innemen. Deze houdt toch in, dat in plaats van afwassing van iets waaraan de mens zou schuldig staan, hij van node heeft een doordringing van het creatuurlij ke met iets van het hogere, teneinde zó tot de hoogste hoogten van dat creatuurlij ke bestaan op te klimmen in een volmaakte kosmische harmonie. Deze perichoorése komt dan in de roomse christologie al direkt naar voren bij het dogma van de incarnatie en zet zich voort in de sfeer van kerk en sacrament als een reële en concrete verbinding van het geestelijke en het stoffelijke. 7).
Voor wie bij de Heilige Schrift en de reformatorische belij denisgeschriften zijn opgegroeid is het vaak moeilijk enig inzicht te krijgen, in wat er bijv. bij de mis ten diepste aan de orde is. Maar bij een iets nadere beschouwing schijnt hier alles aan van alles te raken....: verborgen slachting - doordringing - wezensverandering - geheime band aan Christus - offer - dankzegging. Daarbij kunnen we in rekening brengen de roomse gedachten over het beeld Gods en over de bovennatuur enz. We zetten die geijkte termen nu maar eens in ónze taal voor ons en vragen ens af: wil dit rijkdom verbeelden? Doch delven we hier wérkelijk góudop? Of zijn het door spitsvondige filosofie nog iets bijeengebogen verwrongen resten van systemen, die in het louterende vuur van het Woord des Heeren niet konden bestaan?
Als antwoord valt hier te stellen, dat de schuld, zoals Zondag 3 der Heidelbergse Katechi smus die overeenkomstig Gods Woord belijdt, door Rome niét wordt aanvaard. In die derde Zondag belijden we, dat er op geen enkele wijze iets aan de mens kan worden „opgelapt", dus met geen doordringing ot wat dan ook.
Afgoden van brandhout en brood
Als we van roomse zijde horen verklaren: „Het is de diepe overtuiging van de Katholieke Kerk, dat Jezus Christus nu op mystieke wijze werkelijk tegenwoordig is op het al taar" 8) dan beseffen we, dat het even te voren in de Mis gezongen „Benedictus cui veni t. . . . " (Gezegend, Hij die komt . . . . ), niet wordt gereserveerd voor de kerstnacht; immers: „De Heer komt op het al taar". 9).
Néérdaling? Of moest ik toch de doordringing verdisconteren? Wil men het puur creatuurlijke hier als bóven de grenzen van dat creatuurlijke zien uitgestegen en zó: aanbiddenswaardig achten? We vragen ons af: is er dan nog principieel verschil met de heidense afgoderij? Immers, ook dáár is het voorwerp van aanbidding „bezield". Pas toen Baal „niet thuis" bleek en zijn vereerde beeld dan een metalen of stenen pop zou zijn, tóén wendde Israël zich tot de God, die Zich de lévende had betoond (1 Kon. 18:25-30). De níét-getranssubstantieerde hostie op het altaar is nog steeds gewóón bróód. Maar wie tegen het andere, wèl „omgevormde" brood zegt: „Mijn Heer en mijn God", die toch heeft volgens de bepalingen van Paus Pius Xuit 1907 aflaten verdiend!
Is hier dan nog verschil met de afgoderij, getekend in Jes. 44:14-17?
Maar op hevel van Christus?
Maar geschiedt die consecratie van brood en wijn dan niet op bevel van Christus? In Joh. 6:53 lezen we immers: „Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar. Ik zeg U, tenzij gij het vlees van den Zoon des mensen niet eet en Zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf". Maar zo behandelt men deze tekst eigenlijk net als de Joden dat deden met de „masj aal", de raadselspreuk. Wie zich daaraan stootte, „redde" zich door de raadselachtige woorden letterlijk te nemen. Zoals met de „masjaal" van het afbreken van de tempel, zo ging het ook hier: vers 52: „De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven?" Het domweg letterlijk nemen van wat men niet wil begrijpen is niets nieuws onder de zon! Doch zo wordt het Woord Gods ondergeschikt gemaaktaan en misbruikt tot staving van de eigen mening en het zelf geconstrueerde systeem!
Op een hellend vlak
Langzamerhand is het: - De Kerk spreekt als belijdenis uit, wat de kerkleden geloven - geworden tot: De Kerk bepáált de leerstukken, die de kerkleden móéten geloven....!
De offergaven van de oud-christelijke liefdemalen werden geleidelijk vereenzelvigd met het offer van Christus. Zo moesten dan vervolgens die offergaven als Christus-zelf worden aangebeden.
Opvallend is nu, wat de bekende Oostenrijkse priester-auteur Pius Parsch schrijft: „Natuurlij k kan niet ontkend worden, dat door de opheffing en de daarmee verbonden aanbidding van de gedaanten een vreemd element in de mis binnendrong, dat langzamerhand het begrip van het offer verdoezelde. De mis werd steeds minder als offer van Christus begrepen; daarvoor in de plaats werd echter de eucharistische aanbiddings-eredienst steeds meer ontwikkeld, een beweging, die de opvatting omtrent de eucharistie eeuwen lang in peripherische banen leidde, waardoor de godsvrucht zich meer op de nevenzaken dan op het hoofddoel richtte." 10).
Hij noemt dan echter: „Het opdragen van het offer het primaire en de aanbidding van de gedaante het secundaire" 11).
Maar als voelt Parsch, dat zelfs een klein stapje terug op deze weg uiterst moeilijk zal zijn, besluit hij: „Er zal nog heel wat opvoedingswerk nodig zijn, vóór wij deze ommekeer in ons geslacht hebben bereikt". 12).
Hoe saat nu antw. 80 te werk?
Bezien we nu antwoord 80 van de Heidelberger Catechismus, dan blijkt, dat daar een vergelijking geboden wordt, niét tussen het Avondmaal der Reformatie en het „Roomse Avondmaal", communie genoemd, maar: tussen eerstgenoemde en de mis, waarvan de communie het besluit is. Antwoord 80 geeft nu 4 punten van verschil; er wordt a.h.w. geantwoord op 4 vragen. 13).
1. — Was Christus' kruisoffer voldoende of niet?
Het Avondmaal getuigt: ja, volkomen vergeving krijgen we door dat ene offer: De mis leert: neen, geen vergeving, tenzij Christus nog dagelijks door de roomskatholieke priesters geofferd wordt.
2. — Hoe hebben wij met Christus gemeenschap?
Het Avondmaal betuigt ons, dat wij door de Heilige Geest Christus worden ingelijfd.
Hóé en óf die gemeenschap in de mis tot stand komt, vermeldt antwoord 80 niet. Het roomse antwoord zal wel zijn: pas vollédig door het eten tijdens de communie 14), maar daarover gaat de vergelijking hiér niet.
3. — Waar is Christus' lichaam nu?
Het Avondmaal betuigt ons, dat Hij naar Zijn menselijke natuur niet meer op de aarde, maar in de hemel is aan de rechterhand van God. Doch de mis leert, dat Christus lichamelijk onder de gestalte van brood en wijn aanwezig is.
4. — Waarheen moeten wij bij onze aanbidding onze harten nu dus richten?
Het Avondmaal betuigt ons: naar de hemel, waar Christus aan de rechterhand Zijns Vaders zit.
De mis leert: naar het altaar, waarop Christus in brood en wijn moet worden aangebeden.
Zo heeft antwoord 80 het gevraagde onderscheid als puntsgewijs gegeven. Dan volgt de slotsom. Er wordt geconcludeerd:
a. - De enige offerande en het lijden van Christus /ijn dus bij de mis verloochend (punt 1);
b. - Christus in brood en wij n aanbidden is een vervl oekt e afgoderij (de punten 3 en 4).
Wat afgoderij is
Vraag 80 vergt níét, uiteen te zetten, wàt onder afgoderij is te verstaan. Dàt vinden we als ant woord op vraag 95:
„Wat is af goderi j ?"
Afgoderij is, in de plaats van de enige ware God, die Zich in Zij n Woor d geopenbaard heeft, of benevens Hem, iets anders verzinnen (duits: „dichten", latijn: „fingere") of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet".
Ten aanzien van het begrip „af goderij" zou enig misverstand mogelijk zijn. We kunnen m.i. drieërlei moment onderscheiden:
a. schepsel wordt bóven het creatuurlijke verheven;
b. er wordt nu vertrouwen aan geschonken;
c. het wordt een voorwerp van aanbidding.
Het verschil is nu, dat Rome pas in het láátste geval van afgoderij spreekt en wij óók bij b al, a overigens reeds verwerpend!
De conclusie, die de Heidelberger in ant woord 80 trekt, is: daarin, n.l. in brood en wiJn, wordt Christus aangebeden, dàt is, gezien wat in ant woord 95 onder afgoderij wordt verstaan, niét ànders dan met dat woord te typeren!
De rijkdom van de goddelijke doctrine, zoals die ook in ant woord 80 is neergeschreven, heeft het kerkvolkook te bewaren en te verdedigen, weer te onderwijzen èn te belijden. Want op belijden moet alle handhaving van het Credo tenslotte uitlopen, tot lof van Christus, Wiens kribbe níét overging in een steeds herplaatst altaar, doch Die in de hemel op onze aanbidding wacht en dáár aan onze thuiskomst werkt.
I Jsselmuiden
1. - Prof. Dr. K. Schilder, Heid. Catech., Goes II 589.
2. - K. Schilder, a.w. II 602.
3. - Leids Gereformeerd Theoloog, 1593 - 1654.
4. - Citaat bij: Ds. C. Vonk, De Voorzei de Leer, IIIa, 123.
5. - Citaat C. Vonk, a.w. 125.
6. - Dr. G.C. Berkouwer, Conflict met Rome, Kampen 1948, 282.
7. - Berkouwer, a.w. 278.
8. - cf. „Rondgang door de Katholieke Kerk", samenhangende brochures onder redaktie van Dr. N. van Doornik, 212.
9. - Pius Parsch, Het heilig Misoffer, Utrecht , 210.
10. - Pius Parsch, a. w. 226
11. - Pius Parsch, a. w. 228
12. - Pius Parsch, a. w. 229
13. - cf. C. Vonk, a. w. II 406
14. - Genoemde brochures, pag. 215.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1963
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1963
In de Rechte Straat | 32 Pagina's