Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wij dragen de hemel in ons mee

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wij dragen de hemel in ons mee

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat lijkt op het eerste gezicht een boute bewering. Daarom zal het nodig zijn eerst uiteen te zetten wat ik bedoel met "de hemel."

In 1 Kon. 8 bidt Salomo bij de inwijding van de tempel herhaaldelijk: "Hoor in de hemel, de vaste plaats voor Uw woning" (bv. v. 39). De hemel is dus de plaats waar God woont.

Moeten we ons daarbij een bepaalde plaats in het grote heelal voorstellen? Het lijkt van niet, want in hetzelfde gebed zegt Salomo: "Zie, de hemelen, ja de hemel der hemelen zouden U niet bevatten, hoeveel te minder dit huis dat ik gebouwd heb" (v. 27).

Wanneer ik zeg dat wij de hemel in ons meedragen, dan bedoel ik daarmee: Volgens de Bijbel woont de Drieënige God in ons. Maar dan moeten we er meteen vol eerbied aan toevoegen: Als de hemel der hemelen God niet kan bevatten, hoeveel te minder het huis van mijn menselijke hart.

Wie bedoel ik met "wij?" " Wij dragen de hemel in ons mee." Daarmee bedoel ik in elk geval de gelovigen na de pinksterdag. Ik ga dus niet in op de vraag of er een wezenlijk onderscheid is tussen de gelovigen voor en na de pinksterdag.

Christus zei tegen Zijn apostelen over de Heilige Geest: "De Geest der waarheid… zal in u zijn" (Joh. 14:17). Daaruit krijgen we de indruk dat die Geest op dat moment (= tijdens de afscheidsrede) nog niet blijvend in hen was.

Maar in elk geval zou de Heilige Geest na de pinksterdag komen wonen in de gelovigen.

En enkele verzen verder, nl. in v. 23. lezen we dan dat ook de Vaderende Zoon in ons komen wonen. Jezus zegt daar: "Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en woning bij hem maken."

Als dat allemaal waar is, dan moeten gelovige christenen diep-gelukkige mensen zijn. Dan zijn zij de plaats van de inwoning van de Drieënige God en dragen de hemel in zich mee.

ALS dat allemaal waar is… zo redeneren inderdaad veel christenen. En ze zijn zich niet bewust dat ze aldus dapper meedoen aan de Schriftkritiek, die ze overigens verfoeien.

Maar het is waar. Al Gods woorden zijn waar. Paulus verzekert met alle stelligheid: "Want de Zoon van God, Jezus Christus… was niet ja en neen, maar is geweest ja in Hem. Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons" (2 Kor. 1:19-20).

Het is dus waar: De Drieënige God woont in de harten van de kinderen Gods. En toch zijn er maar weinigen die deze diepe, zaligmakende waarheid beleven. Hoe komt dat?

Omdat het een bijbelse grondregel is dat beloften Gods slechts aan ons in vervul ling gaan, indien, en naar de mate dat, wij erin geloven. Bijbelse beloften zijn als hemelse checks, die wij verzilveren moeten door ons geloof. Door ons geloof gaat de hemel in ons hart voor ons open. Door het geloof zien wij "op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus" (Hebr. 12:2). Door het geloof zien wij in Hem de Vader. Door het geloof zien wij dat "in Hem al de volheid der Godheid lichamelijk woont" (Kol. 2:9).

Misschien antwoordt iemand: Ook ik geloof in al de beloften van God. Maar moeten we déze belofte niet figuurlijk verstaan? Het is toch niet aan te nemen dat de heilige God letterlijk wil wonen in ons, zondige mensen.

Inderdaad is het heel moeilijk om dat te geloven. Wie zichzelf in het licht van de smetteloos reine God heeft leren zien, krijgt een grondige afschuw van die voortdurende ik-zucht in zijn vele vormen en kan slechts met Petrus uitroepen: "Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens" (Luk. 5:8).

Maar we kunnen er niet langs: De Schrift bedoelt de inwoning van de Drieënige God in ons letterlijk.

Dat is vooral duidelijk uit het Schriftgedeelte van de eerste brief aan de Korinthiërs, dat ik u heb voorgelezen.

Paulus houdt de Korinthiërs voor dat ze nu niet meer de hoeren mogen aflopen. Misschien vindt iemand zulk een vermaning vreemd. Maar we moeten niet vergeten dat die christenen van Korinthe zo uit de heidenwereld vandaan waren gekomen. En daar werd het volkomen normaal gevonden, wanneer mannen geregeld een prostituee bezochten. Mits je maar korrekt het verschuldigde bedrag betaalde, het zogenaamde hoerenloon.

Maar dan moet u eens luisteren naar het argument dat Paulus gebruikt. Hij zegt: Je kunt niet één lichaam worden met een hoer, wantje lichaam is "een tempel van de Heilige Geest, die in u is."

Dus even letterlijk als je door de hoererij één lichaam wordt met de prostituee, even letterlijk is het lichaam van de gelovige een tempel, waarin de Heilige Geest is gaan wonen. Anders zou het argument van Paulus in dit verband geen enkele zin hebben.

In Joh. 15 vergelijkt Christus de eenheid die er is tussen Hem en hen die Hem door het geloof toebehoren, met een eenheid van de wijnstok en de ranken. De ranken zijn werkelijk in de wijnstok. Ze vormen een levend geheel mét de wijnstok. Zo zijn ook wij één met en in Christus. Daarom zegt Hij ook: "Ik ben de Wijnstok (en) gij de ranken; wie in Mij blijft en lk in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen."

Als u een prachtige boom ziet, bv. een beuk, kijk dan naar die takken die gedragen worden door die machtige stam, en laat het tot u doordringen: Zo ben ik, gelovige, één met Christus. Hij woont in mij en ik ben in Hem. Zijn eigen goddelijke, eeuwige levenssap stroomt door mij heen. Door Christus ben ik de goddelijke natuur deelachtig, zegt Petrus in 2 Petr. 1:4.

De woorden van de Bijbel zijn volle en heerlijke werkelijkheid. Christus was werkelijk mens en is dat gebleven, ook na de opstanding.

Het Evangelie van Johannes benadrukt dat heel sterk. Wanneer Christus aan de discipelen verschijnt op de eerste paasdag, zijn ze eerst bang voor Hem en denken met een spook te maken te hebben. Dan nodigt de Heere Jezus hen uit: "Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf; tast Mij aan en ziet. want een geest heeft geen vlees en beenderen gelijk gij ziet dat Ik heb" (Lukas 24:39). U die naar mij luistert: bent u een gelovige? Heeft de Heilige Geest aan u het wonder van de wedergeboorte voltrokken?

Als dat het geval is, dan moogt u op dit moment uw handen en voeten en uw ganse lichaam betasten en met volle geloofszekerheid zeggen: Dit lichaam van mij is de plaats waar de Drieënige God is gaan wonen. Ik draag de hemel in mij mee.

Misschien komt het voorafgaande toch nog een beetje onwezenlijk op u over. Ik wil het daarom wat meer konkreet maken. En ik meen dat de beste manier om alles wat meer bevattelijk te maken, is als ik u vertel hoe ik het zelf ondervind. Trouwens, wij zijn allen geroepen om niet slechts de Bijbel na te spreken, maar ook vol dankbaarheid te getuigen van wat de Heere aan ons heeft gedaan. "Gij zult Mijn getuigen zijn", heeft Christus gezegd (Hand. 1:8).

En we zingen met ps. 66: "Komt, luistert toe, gij Godgezinden.gij die de Heer van harte vreest; hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest."

Ik heb de waarheid van Gods belofte ervaren. Het is waar dat God zo genadig is dat Hij wil wonen in zondige mensen.

Jezus heeft die belofte heel plastisch aldus uitgedrukt: "Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend waterzuilen uit zijn buik vloeien." En Johannes geeft deze verklaring van die woorden van Jezus: "En dit zeide Hij van de Geest die ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, aangezien Jezus nog niet verheerlijkt was" (Joh. 7:38-39).

Dat heb ook ik mogen ondervinden, zoals de eerste christenen dat hebben ondervonden en miljoenen christenen na hen in de loop van de kerkgeschiedenis. De Heilige Geest wordt over onze smachtende, dorre zielen uitgestort (Hand. 2:17) als "stromen op het droge" (Jes. 44:3).

Die Geest zet heel je ziel en lichaam in gloed en glans. De vlammen van de Geest worden als tongen van vuur, die zich om je heen slaan en zuiverend door je heen trekken, zonder je te verteren.

Die Geest lijkt op een iets, op kracht, warmte en licht, maar is toch Iemand. Dat is de zoete spanning van de in je wonende en werkende Geest, die steeds meer bezit van je wil nemen. Hij is allereerst Iemand, maar schenkt ook wonderbare gaven.

Maar die Geest beweegt je ergens naartoe. Hij voert en vervoert je naar Christus. Door die Geest wordt Christus als de Verheerlijkte zichtbaar in je. Die Geest brengt je tot een steeds hernieuwde, steeds vollediger overgave aan Christus. Hij maakt ons één met Christus als de ranken met de Wijnstok, zodat wij door die eenheid met Christus rijke vrucht dragen: de vrucht van de Geest zoals liefde, blijdschap en vrede (Gal. 5:22).

We zagen dat de weg naar de vervulling van Gods beloften aan ons loopt over het geloof.

Maar dat moet dan wel een echt geloof zijn. En het echte geloof bloeit uit in de goede werken. Paulus noemt dat het "geloof, door de liefde werkende" (Gal. 5:6). Dat is het ook wat de Heere Jezus beklemtoont in Joh. 14:23: "Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn geboden bewaren en Mijn Vader zal hem liefheben en Wij zullen tot hem komen en woning bij hem maken."

Hier wordt dus duidelijk gesteld dat er van de inwoning van de Vaderen de Zoon geen sprake kan zijn, wanneer wij niet vanuit de liefde tot Christus Gods geboden bewaren, dwz. als iets heel kostbaars beschouwen en behandelen en daarnaar leven.

Dat betekent niet dat wij volmaakt zouden moeten zijn. Nee, wij blijven helaas zondaars tot onze laatste snik. Maar dat isjuist de roem van Gods genade dat Hij desondanks in ons wonen wil.

Het betekent nog veel minder dat wij door het bewaren van de geboden de inwoning van de Drieënige God zouden kunnen verdienen. Het zou een grote aanmatiging zijn om dat te denken. Alles is en blijft genade.

Het betekent wel dat wij ons altijd weer moeten distanciëren van die zondige neigingen in ons. De geest in ons mag nooit versagen in de strijd tegen het vlees. Doen we dat toch, dan bedroeven we de Heilige Geest (Ef. 4:30) en kunnen Hem zelfs op den duur uitblussen (1 Thess. 5:19).

Maar wanneer wij Christus liefhebben en daarom Zijn geboden bewaren, mogen wij ook weten dat de Vader ons lief heeft. En dat is een wonderbare en onuitsprekelijke ervaring.

De Heilige Geest doet je dan door het geloof schouwen in Gods vriendelijke, vaderlijke gelaat. Je weetje dan volkomen veilig bij Hem, geborgen in Zijn grote, warme Vaderhand, waaruit niemand en niets je ooit rukken kan (Joh. 10:29). En je mag het dan weten, en zelfs ervaren, dat die zekerheid dat God je Vader is in Christus, niet een produkt is van je eigen geest, een wensdroom, die straks een zeepbel blijkt te zijn, maar dat die zekerheid voortkomt uit de Heilige Geest die in je woont.

Paulus schrijft: "Gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus" (Rom. 8:15-17).

Wij dragen de hemel in ons mee. Maar helaas dragen we ook de hel in ons mee. De zonde kan geducht huishouden in ons. Dan wordt de hemel van onze ziel verduisterd en verliezen we het uitzicht op Gods heerlijke inwoning in ons. De duivel kan in ons rondspoken en hels kabaal maken, zodat we de lieflijke stem van de Drieënige God in ons niet meer kunnen verstaan.

Wees dan niet verontrust. Evenmin als wij de zekerheid van het kindschap Gods baseren op allerlei aangename gevoelens in ons, op een gevoel van vrede, vreugde en rust; evenmin moeten we die zekerheid verliezen, wanneer we tegenovergestelde gevoelens in ons bespeuren, gevoelens van onrust, angst en twijfel.

Onze heilszekerheid ligt vast in iets en Iemand buiten ons nl. in Christus en in Zijn verzoenend lijden en sterven.

In zulke tijden van somberheid en donkerte en van aanvechtingen moeten we proberen om via de belofte, en het onvoorwaardelijke geloof in die belofte, weer toegang zien te krijgen tot die hemel in ons, de aanwezigheid en de inwoning van de Drieënige God in ons.

En dan nog een laatste woord tot hen, die nog niet kunnen getuigen dat zij een kind van God zijn.

Rust niet, voordat u de rust hebt gevonden in de hemel, die voor u opengaat, wanneer u tot geloof in Christus bent gekomen. Want dan wacht ueen onuitsprekelijke heerlijkheid, nu reeds op aarde.

Lees geregeld in de Bijbel. Overdenk biddend Gods Woord. Spreek met hen die reeds deze genade van het kindschap Gods hebben mogen ontvangen. En wees verzekerd van de waarheid van deze belofte van Christus: "Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden" (Lk. 11:9).

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 1985

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Wij dragen de hemel in ons mee

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 1985

In de Rechte Straat | 32 Pagina's