Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De tweede Elia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tweede Elia

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

Staat Elia als de vader der profetie aan het begin van het tijdperk der profeten, Johannes de Doper, de tweede Elia, verschijnt op de drempel van de NieuwTestamentische bedeling. En is het getuigenis van Elia beslissend geweest voor de dienst der profetie, die alleen vervuld kan worden in de geest en de kracht van Elia, dat geldt evenzeer van de levensroeping van Johannes, in wiens komst na vier eeuwen profetisch zwijgen de Elia's-dienst terugkeert ten aanzien van het Nieuwe Verbond. Zo had Maleachi het reeds voorzegd en sindsdien heeft Israël de terugkeer van Elia verwacht. Weliswaar anders dan de Joden dachten, maar de profetie van de laatste profeet van het Oude Verbond is inderdaad vervuld. En daarmee is heel de profetie tot volheid gekomen. Want al de profeten hebben tot Johannes geprofeteerd (Matth. 11:13). Christus zegt niet: met Johannes, maar tot Johannes. Zijn positie en zijn werk zijn volstrekt uniek. Hij is niet zo maar één van de profeten, maar alle lijnen der profetie komen bij hém uit en komen zó tot hun voleinding.

Daarom heeft Christus van deze tweede Elia gezegd, dat onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, niemand opgestaan is, meerder dan Johannes de Doper (Matth. 11:11). Niemand staat met hem op één lijn, niemand staat naast hem. Als geen ander mens wordt hij betrokken in het heilswerk Gods. Hij mag de weg bereiden voor Christus. Hij komt om van het Licht te getuigen, en héél zijn verschijningen optreden, zijn Elia's-kleed en sprinkhanenvoedsel, zijn woestijnwoning en wandel, zijn prediking en doop, alles was één toebereiding tot Christus.

God maakt een nieuw begin en dan is het de geest en de kracht van Elia, die opnieuw opdoemen, zoals dat telkens gebeurt, als God het licht in de duisternis ontsteekt, als Hij een mens uit de duisternis tot het licht leidt. Zo immers gaat in de profetische dienst Elia altijd voor de Heere uit om Zijn wegen te bereiden, en zo blijft Elia in de bediening van het Woord Gods uitgaan, in de geestelijke worsteling om het behoud van een mens, en ook in de geestelijke strijd om de komst van het Koninkrijk Gods. In de geestelijke crisis, in het leven van de mens én van de wereld, die telkens ontstaat, en zeker ook de eindcrisis der historie, bereidt Elia de weg voor Christus. Zo loopt de lijn der profetie over Elia en Johannes tot de twee getuigen, die aan het einde van deze bedeling zullen optreden als de laatste voorbereiding van de komst van Christus (Openb. 11). En dan is Maleachi's profetie aangaande de profeet Elia volledig vervuld, als de grote en vreselijke, maar tegelijk doorluchtige dag van Christus komt.

Zo hoort bij alle werk Gods óók de wegbereiding, en wel in de geest en de kracht van Elia. En wat is dat anders, dan het Johannes-getuigenis van het Licht, dat in de wereld gekomen is? Wat is dat anders, dan de proclamatie en de handhaving van het heilig recht van God, waarin de realiteit van zonde én genade aangezegd en aangewezen wordt? Hoe nodig is derhalve de dienst van Johannes in de prediking van het Woord Gods, ook vandaag en ook onder ons, in de volle breedte en diepte van deze dienst. Want waar in de prediking de stem van Johannes niet doorklinkt, daar wordt de weg voor Christus geblokkeerd. Waar de zonde niet concreet wordt opengelegd als verzet en vijandschap tegen God, waar camouflages niet worden ontrafeld en de mens in zijn schijnvroomheid wordt ontmaskerd, niet moralistisch, maar profetisch, in de geest en de kracht van Elia, daar brengt de uitgestoken vinger naar Christus de mens niet in beweging.

Zó horen zij bij elkaar en zijn zij onlosmakelijk aan elkaar verbonden: Johannes en Jezus! Niet, dat zij op gelijke hoogte staan, integendeel. Johannes is en blijft niet meer dan de heraut, wiens heerlijkheid niet in hemzèlf ligt, maar in zijn dienst. Want daarin straalt de luister van de door hem aangekondigde Koning op hem af, hoezeer Johannes óók juist daardoor delen zal in de gemeenschap aan Jezus' vernedering. Dat maakt hem in zijn dienst tegelijkertijd groot èn klein. Die bijzondere betekenis blijkt reeds uit de profetische aankondiging van zijn optreden in het Oude Testament, als ook uit het woord van Gabriël bij de aankondiging van zijn geboorte, waarin de gezant uit de hemel aanknoopt bij het laatste woord van de profetie: Hij zal groot zijn voor de Heere! Let wel: niet groot in zichzelf, niet groot als mens, en ook niet groot voor de mensen, maar groot voor de Heere, in zijn roeping als de tweede Elia om het hart der vaderen weder te brengen tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen (Mal. 4:5-6; Luc. 1:15-17). Daarbij zal en mag geen mens ontzien worden, waar het hem ging en het ons moet gaan om in de prediking van Gods gerechtigheid de weg te bereiden voor Hem, in wie de volheid van genade en waarheid geopenbaard is en geschonken wordt. Is dat niet altijd Gods weg, die inde bediening der verzoening bekend gemaakt moet worden? De baan wordt vrijgemaakt voor Christus door dezelfde Geesteskracht, die een Elia en Johannes bezielde, opdat het volle licht in al zijn glans en glorie zal kunnen doorbreken en uitstralen. Zo gaat Johannes aan Jezus vooraf om de ongehoorzamen te brengen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen en de Heere een toegerust volk te bereiden. Zo zal de Johannes-dienst het hart van vaders en kinderen raken.

Hebben wij de tijd daarin mee? Hebben wij de omstandigheden daarin mee, in ons land, in de kerk? Geestelijk gezien beleven wij donkere tijden. Het valt niet te ontkennen. De geesteloosheid viert allerwege hoogtij, ook in onze gemeenten, in onze gezinnen. Hoe verzwaart dat ons ambtelijk werk, vaak tot verlammens toe. Maar laten wij wel bedenken, dat dat God niet in de weg staat. Hoe was het in de tijd van Elia? Hoe was het in de dagen van Johannes? Hij wordt geboren, als allerlei symptomen van verval en beroering aan de dag treden. Was er ooit een tijd, waarin de messiaanse belofte niet vervuld scheen te worden, dan juist toen. Maar dan gaat God aan het werk om Zijn belofte te vervullen. Dat leert ons, dat de Heere alleen de duisternis doorbreekt, op Zijn tijd, als alle menselijke wegen doodgelopen zijn en alle berekeningen falen. Is het niet waar, dat de nacht het donkerst is, vlak vóórdat het licht doorbreekt? Waar de profetische kracht dermate vérzwakt was, dat Gods Woord niet meer fungeerde, dan als een dode letter, daar wordt de geboorte aangekondigd van hem, die naar Jezus' woord over Johannes veel meer zal zijn, dan een profeet (Matth. 11:9).

Hoe bedroefd en verontrust over de geestelijke en zedelijke situatie van de gemeenten, van ons volk, van onze gezinnen, veelal aangevreten door de tijdgeest, laat ons niet ontmoedigd zijn, ook al is de dienst van God ondanks alle aktivisme zo vaak versteend en verstard, zo wij althans waarlijk op de Heere hopen en de hemelse goederen bewaren in een oprecht hart, dat de vertroosting van Israël verwacht. Waar moeten zij vandaan komen, die ook in donkere tijden van het Licht getuigen zullen? Laat ons dan bedenken, dat zulke dienaars door alle menselijke onmogelijkheden heen door God geroepen en afgezonderd zijn, en dat zij veelal door de genade en de kracht van het gebed in de wereld gebracht zijn om Gods taak te vervullen.

Dan is het een bijzondere genade als de Heere onder ons nog godvruchtige gezinnen geeft, hoe schaars ook, die door de gebeden der ouders gebruikt worden als de bakermat van Gods dienaren. Wanneer de Heere een apart doel met een mens heeft, dan begint Hij daaraan al te werken in de prilste levensjaren, en daarbij worden gewone mensen door Hem gebruikt, veelal mensen, die onder het niveau van de wereldse wijsheid blijven, maar die leven en vóórleven uit de bron van de ware levenswijsheid. En laten wij niet vergeten en het ook met nadruk betuigen, hoe uitermate belangrijk de eerste kinderjaren zijn en welke diepe, onuitwisbare indrukken de kinderziel vormen voor het latere leven en voor de dienst van God. Laten wij op zulke gezinnen, als waarin Johannes geboren is, alert en zuinig zijn. Gezinnen, die veelal een apart kruis te dragen hebben, maar waar dat kruis niet vervreemdt van de God des verbonds.

Zacharias en Elisabeth, zij hebben hun namen terecht gedragen: "de Heere gedenkt" en "mijn God is eed". De smaad onder de mensen is niet bij machte de geloofsspanning te breken, waarin zij onberispelijk wandelen in al de geboden en rechten des Heeren (Luc. 1:6,25). "Genade is geen erfgoed", zo zeggen wij vaak, maar of dat terecht gezegd wordt, zoals het gezegd wordt, waag ik te betwijfelen. Zingen wij dan niet over het erven van het Godgeheiligd zaad? In elk geval wordt een kind gevórmd voor God en Zijn dienst, dat opgroeit in een gezin, waar de vreze des Heeren in waarheid het hoogste en het laatste woord heeft. Dan blijkt, dat geen ding bij God onmogelijk is, en dat Zijn belofte wordt vervuld en Hij daarmee ook bezig is, zelfs als Zacharias ondanks al zijn gebeden dat niet beseft en … niet meer gelooft.

De tijd wordt vervuld, dat het kind van Elisabeth geboren wordt, ontvangen in haar schoot door de kracht van het geloof, gevormd door de verberging van zijn moeder, waarin zij haar nog ongeboren kind in verwachting en verwondering van de baarmoeder af op God werpt. Want Elisabeth heeft geweten van de hemelse boodschap van Gabriël, en zal zij er in haar maandenlange afzondering niet werkzaam mee geweest zijn en geloof geoefend hebben, niet slechts in de verwachting van haar eigen kind, maar daarin ook van Maria's Kind? Zo bereidt zij zich voor om moeder te zijn van de voorloper van Christus, waarin zij tegelijk van meet af aan haar kind toebereidt, zodat het ook zélf straks de afzondering in de woestijnen zal zoeken om daar door de Heilige Geest bekwaamd en gesterkt te worden tot zijn dienst. Die afzondering behoort bij het werk, dat God doet. Het is de tijd van voorbereiding op de vervulling van Gods roeping, de leerschool van de geheiligde eenzaamheid, waar de verborgenheden des geloofs worden ontdekt en gekend.

Ja, dat is de stille werkkamer van de Heilige Geest, waar Christus wordt ontvangen en ontmoet. Zo immers komt Maria tot Elisabeth. dat wil zeggen: zo komt Jezus tot Johannes. Met ontroering en op eerbiedige afstand slaan wij die gezegende ontmoeting gade, waarin het stille, geoefende geloof uitbreekt in een heilige jubel, waarin aanbidding en ootmoed samengaan. In een hemelse vreugde, die door haar schoot schokt, voelt Elisabeth zich één met haar kind. dat zij onder haar hart draagt, in de geloofs-aanschouwing van het Kind onder Maria's kleed, en met de Heilige Geest vervuld zingt zij, neen, niet over haar eigen moederweelde, waarover zij juist zwijgt, maar zingt zij van de Koning, en … daarin stemt zij overeen met haar eigen kind, dat door dezelfde vervulling met de Heilige Geest opspringt in haar schoot en nti al als de vriend van de Bruidegom als het ware Zijn stem hoort en zich verblijdt. Zo maakt de Heilige Geest Johannes openbaar als de wegbereider, die in zijn moeder terugtreedt voor Hem, die na hem komt, maar die vóór hem geworden is, en Wie hij zich niet waardig wist Zijn schoenriem te ontbinden. Zo wordt door de Geest Gods het teken gesteld, dat het nu nog ongeboren leven van de voorloper van meet af dienstbaar zal zijn aan Christus, en als zodanig hebben wij dit teken in zijn uitzonderlijkheid te laten staan zonder er verder allerlei speculaties aan te verbinden. Hier buigt Elisabeth voor Maria, hier buigt Johannes voor Jezus. Hier begint de weg van de voorloper, door God gezonden, niet om een licht te zijn, maar om van het Licht te getuigen. En wie daartoe geroepen is moet zelf in de schaduw blijven en steeds meer in de schaduw komen, tot in de schaduw van de dood toe, opdat het Licht meer en meer schijnen zal. Zullen Elisabeth en Zacharias dat al verstaan hebben bij de geboorte van hun kind? Zullen zij iets van de levensgang van Johannes bevroed hebben? Wij weten het niet, maar laten wij niet onderschatten wat de Heilige Geest in de verberging, in de afzondering vanuit het Woord Gods te verstaan geeft. Elisabeth heeft er het geheim van Christus ontdekt, getuige haar begroeting van Maria als de moeder des Heeren. En waar zullen deze beide vrouwen drie maanden lang over gesproken hebben in het huis van de letterlijk met stomheid geslagen Zacharias? Om daar achter te komen, moeten wij de lofzang van Maria, maar niet minder ook die van Zacharias goed lezen. Dan ontdekken wij de jubelende vreugde, die er aan alle kanten uitstraalt, een vreugde, die rijker en dieper is, dan de toch al dubbele vreugde vanwege de bijzondere geboorte van Johannes. Het is immers de vreugde van de verlossing, die God in Christus teweegbrengt. Het is die wondere vreugde, die ervaren wordt, wanneer een mens zijn gehele leven èn dat van zijn kinderen en kleinkinderen aan Gód kwijtraakt en zich verlustigen mag in Zijn barmhartigheid, die van geslacht tot geslacht is over degenen, die Hem vrezen, ook al is dat leven door het kruis getekend. Het is die vreugde, die juist onder het kruis en in de voetstappen van de Meester getroost doet zijn, en die in de weg van navolging en afsterving het Johannes doet nazeggen: Hij moet wassen, maar ik minder worden (Joh. 3:30). En dat geldt niet alleen persoonlijk, maar ook ambtelijk. Dat is trouwens ook niet van elkaar te scheiden. Van die heilsvreugde onder Jezus' kruis is de geboorte van Johannes een teken.

Niet minder is echter ook zijn naam daarvan een teken: Johannes, d.w.z.: God is genadig! Die naam is niet door mensen bedacht, en is ook niet vanuit hun geloofswerkzaamheid door Zacharias en Elisabeth aan hun kind gegeven, maar die naam is door Gód gegeven. Er zijn maar twee personen, die hun naam uit de hemel hebben ontvangen: Johannes en Jezus, en dat tekent ons opnieuw de eenheid van de heraut en de Koning (Luc. 1:13,31). Daarom schrijft Zacharias als antwoord op de stille vraag der omstanders dan ook niet: hij zal Johannes heten, maar Johannes is zijn naam (Luc. 1:59-63). Daarmee kómt in onderscheid van alle andere mensenkinderen dit kind ter wereld, want in die naam, als bij Elia, tekent God het leven en het werk van de wegbereider, die gezonden is om het volk kennis der zaligheid te geven in de vergeving van hun zonden. En als wij mogen zeggen, dat deswege naar analogie van de naamgeving van Jezus ook bij Johannes zijn leven en zijn bijzonder ambtswerk volstrekt samenvallen, dan wil dat zeggen, dat die "ambtsnaam" van Johannes erop wijst, hoezeer recht en genade bijeenhoren, en dat het in de striemende en neerslaande prediking van deze boetegezant erom gaat, dat de genade van het aangewezen Lam Gods aangegrepen en verheerlijkt zal worden.

Ja, dan móet het in de kastijding gelouterde en gesterkte geloof wel uitbreken in de lofzang. Als Zacharias die naam van Johannes heeft neergeschreven als een bevestiging, een geloofsbeaming van het woord uit de hemel, dan wordt terstond zijn tong losgemaakt, en wat kan het geloof dan anders doen, dan God loven? Hier beleeft de oude priester het diepst de betekenis van zijn eigen naam, van die van zijn vrouw, maar óók die van zijn kind. Dan wéét het geloof het, en het zingt ervan met een losgemaakte tong, dat geen ding bij God onmogelijk is; het zingt ervan, dat dedingen, die van de Heere gezegd zijn, volbracht worden; dat Hij gedachtig is aan Zijn verbond, aan de eed. die Hij gezworen heeft; het zingt ervan, dat Hij aan Zijn erfvolk denkt en verlossing teweegbrengt, kortom: het zingt van Christus! Waar een zware tijd van zwijgen en luisteren dan niet goed voor is! Zó wordt Johannes vanaf de moederschoot door de Heilige Geest tot zijn bijzondere taak toegerust, al is die toerusting hem uiteraard niet volledig door middel van zijn ouders gegeven, die hem, gezien hun leeftijd, ook wel vroegtijdig ontvallen zullen zijn. Zijn verdere scholing geeft God hem in de woestijn, waar hij als Elia weleer de gelegenheid heeft, vér van de mensen en elke band met de samenleving brekend, alléén met God te zijn. En daar, in de barre eenzaamheid ten oosten van het bergland van Judea, wordt hem de weg Gods duidelijk. Daar ondergaat hij de machtige invloed van de Geest Gods, voor Wie Johannes in ontzag en zelfverloochening leert buigen. Daar wordt hij temeer gesterkt in de geest om te zijn: de stem van de roepende in de woestijn. In die eenzame leerschool wordt hij gestaald in een volkomen onafhankelijkheid van alle mensen en rijp gemaakt om op Gods tijd zijn profetische roeping te vervullen.

Is het niet gelukkig en nuttig, dat de Heere er voor Zijn dienaren en kinderen woestijnen op na houdt? Dat is niet zo aanlokkelijk voor het vlees, maar wel nodig om het vlees te leren kruisigen, om zo kracht te ontvangen tot de strijd, waartoe zij geroepen zijn. De Heere brengt hen in de stilte om daar te leren de geestelijke wapenrusting aan te doen, zodat zij door de verborgen omgang met God door geloof en gebed gesterkt worden en bekwaamd worden om in zelfverloochening en eigen zwakheid hun zending te volbrengen. In de woestijn geschoold, totdat God roept (Luc. 3:2). Daarop heeft Johannes ook gewacht in heilig verlangen en geduld tot de dag van zijn vertoning aan Israël (Luc. 1:80).

Neen, er is niemand met Johannes te vergelijken. Wij zagen dat al, dat hij in zijn aparte positie alleen staat, maar tegelijk ook hóóg staat, als Elia voor Gods aangezicht. Dat blijkt ook uit het feit, dat Johannes niet alleen priester was door geboorte, een wettige nakomeling uit Aarons geslacht, maar tegelijk ook, dat hij als Nazireeër de weg voor Christus zal bereiden.

Al heeft hij de dienst in de tempel niet waargenomen, dat wil niet zeggen, dat zijn priesterschap bijkomstig of irrelevant geweest is. Wij vergeten immers niet, dat zijn wonderlijke geboorte aangekondigd wordt in het heiligdom. Dat is al tekenend. Daar begint als het ware zijn leven, zijn dienst, waarin hij in veel dieper zin priester is, de dienaar, die zich volledig aan God heeft te wijden met heel zijn hart, die zichzélf heeft op te offeren om daarin de wezenlijke verzoening te prediken. Moest de priester niet het offer keuren, aanwijzen en ten altaar geleiden? En was de priester in de onderwijzing uit de Schrift ook niet de mond van God? Had hij niet te strijden voor de heiligheid des Heeren? Het stond nadrukkelijk op zijn kleding geschreven.

Dan is het voor ons geen vraag meer, of deze zoon van Aaron metterdaad priester was, die in zijn dienst het ware Godslam aanwees en het de weg bereidde naar het altaar; de priester, die de diepe zin en bedoeling van de heilige wet heeft verstaan en onderwezen, en die die wet in haar geestelijke betekenis heeft gelegd aan de harten van Farizeeërs en tollenaren, van zondaren en wetgeleerden; de priester, die in dodelijke ernst als de tweede Elia gestreden heeft voor de heiligheid van de God van Israël, zó zelfs, dat het hem zijn leven heeft gekost. Johannes is priesterlijk bezig, niet door geboorte, maar vervuld met de Heilige Geest, in de kracht der genade. En daarmee overschaduwt hij alle schaduwachtige priesters. Zo is niet alleen de profetie in Johannes tot volheid gekomen, en daarmee ook tot voleinding, nu hij als de profeet van de Allerhoogste in zijn Elia's - dienst voor het aangezicht des Heeren staat en gaat, maar evenzeer komt nu in het afwijzen van zichzelf en het aanwijzen van Christus het priesterschap van Israël tot voleinding. Waar de wet, moreel en ceremonieel, door Mozes is gegeven, daar wordt nu openbaar, dat de genade en waarheid door Jezus Christus is geworden. Zo wordt de weg voor Christus bereid, want zo maakt Aaron plaats voor Melchizedek, Levi voor Juda, en Johannes voor Jezus.

Maar dan is er tegelijk die andere lijn, die al in het woord van Gabriël zichtbaar wordt (Luc. 1:15). Johannes is priester, maar ook Nazireeër, waartoe hij evenzeer vervuld is met de Heilige Geest. Daarom is hij dat niet uiterlijk, formeel, maar in diepe werkelijkheid. Al vóór zijn geboorte afgezonderd en aan God gewijd, kiest hijzelf niet voor het Nazireeërschap, zoals men dat in Israël voor kortere of langere tijd kondoen, waartoe men dan de gelofte deed, maar het wordt hem van Godswege opgelegd, hoewel hij als priesterzoon reeds voor de dienst van God was afgezonderd. Dat nu is het unieke; dat is iets totaal nieuws. In deze combinatie van priester èn Nazireeër zal hij zijn dienst vervullen om van Christus te getuigen, en daarin zal hij het oude doen voorbijgaan en zal alles nieuw worden. Als priester wijst hij het Lam Gods aan, als Nazireeër predikt hij in de woestijn de doop er bekering. En hij doet dat, vervuld met de Heilige Geest, in een volkomen toewijding aan God, tot in zijn martelaarsdood toe. Vandaar zijn eenzaam vertoeven in de woestijn; vandaar zijn kruisigen van het vlees, zijn volkomen zelfverloochening.

Zo komt in deze tweede Elia heel het Oude Testament in zij n worsteling en roepen om Christus naar voren en tot vervulling. Ook het oude Nazireaat is met Johannes verdwenen, toen hij het in zijn totale overgave heeft neergelegd aan de voeten van Christus, in Wie het zijn diepe zin en betekenis ontvangt: het zich wijden aan de dienst van God, in profetische ernst en in priesterlijke liefde. Want door het ware geloof is het oude Nazireeërschap, de toewijding aan de Heere, vernieuwd tot het leven der heiliging, het leven van kruisiging en zelfverzaking. Dat geldt alle discipelen van Christus! Zal dat ook ons niet dagelijks gelden?

Zulke mensen kan de Heere alleen in Zijn dienst gebruiken, die groot denken van deze dienst, maar klein en onwaardig van zichzelf. Het mag ons in dit opzicht niet ontgaan, dat de evangelist Johannes, die in vergelijking met de andere evangelie-schrijvers veel over Johannes de Doper meedeelt, en die ook het meeste inzicht aan de dag legt wat betreft het verzoeningswerk van Christus en daarmee ook een eigen diepzinnige typering geeft van de relatie van Johannes tot Jezus, zo eenvoudig over hem schrijft. Hij, de oud-leerling van de Doper, hecht grote waarde aan het getuigenis van Johannes, maar dan valt daarbij alle nadruk op de taak en de dienst, en niet op Johannes zélf. Van wie zal de apostel dat allereerst geleerd hebben, dan van zijn eerste leermeester, de man. die niets meer wilde zijn, dan een stem, en dan nog wel een roepstem in de woestijn. Dat zal Johannes, die dwars tegen de joodse heldenverering van vader Abraham inging en daarmee alle geestelijke hoogmoed aan stukken sloeg, zijn discipelen wel nadrukkelijk bijgebracht hebben. Hij is niet meer dan een instrument, vol ootmoed en besef van onwaardigheid, maar wat is Johannes daarin juist groot en… bruikbaar!

Er was een mens, van God gezonden, wiens naam was Johannes (Joh. 1:6).

Kan het eenvoudiger, bescheidener gezegd worden, dan de evangelist het met deze weinige woorden doet? Tegelijk is er alles mee gezegd! Een mens, klein, nietig en zondig, maar: door Gód gezonden! De heerlijkheid van Gods dienaren ligt niet in henzelf, armzalig als zij zijn, maar in hun werk om van het Licht te getuigen, opdat mensen door hen geloven zullen. Ja, dat is de heerlijkheid, óók van het herdersambt, welke moeiten en pijn het vaak meebrengt, nademaal zulke grote dingen daardoor uitgericht worden om de mensen ter zaligheid te brengen! Mogen wij als dienaren onszelf zó bezien, klein en onnut in onszelf, maar dan toch door God geroepen om alleen van Jezus te getuigen? Niets meer en niets minder!

Geroepen, niet om als manager of maatschappelijk werker op te treden, niet om de al of niet vrome en bekeerde mens naar de mond te praten, niet om met behulp van allen en een ieder het kerkelijk bedrijf draaiende te houden of misschien wel gesmeerd te laten lopen, waarbij wij eens amechtig en verfomfaaid neervallen, maar geroepen om van onszelf af te wijzen en de hemelse liefde van de Bruidegom te verwoorden. Die dienst als van de vriend van de Bruidegom hebben wij onder eedzwering ontvangen en aanvaard. Is er dan groter blijdschap denkbaar, dan die van de vriend van de Bruidegom, als hij de stem van de Bruidegom hoort? Dan zijn wij wellicht bij velen niet in tel, zo min als Johannes dat was bij de Farizeeërs, en dan zijn wij in eigen oog onnut, maar dan groot voor de Heere. Dan zal onze prediking met macht zijn, niet met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, maar in betoning van de geest en de kracht, bewogen, door de liefde van Christus gedrongen en profetisch, niet het vrome verstand strelend, maar het zondaarshart rakend.

Daartoe blijft de woestijnschool nodig en daar moeten wij steeds weer bijgeschoold worden om onze eigen zwakheid en afhankelijkheid in te leven, om zelf in velerlei kruis en aanvechting, in zorg en verdriet beproefd te worden, om te leren, dat Gods genade genoeg is en dat Zijn kracht in zwakheid volbracht wordt.

Dan wordt die kracht Gods ook in de prediking openbaar. Dan wordt als bij Johannes het geheim van het leven uit God, waarin wij geoefend zijn, het draagvlak van onze bediening. Dan etaleren wij niet als de Farizeeërs een dode rechtzinnigheid, die de gemeenten doet verstarren in onverschilligheid of verkillen in een dodelijke wereldzin. maar dan zal onze prediking doortinteld zijn van de levensadem van de Heilige Geest, waardoor het leven wordt gewekt. Dan worden mensen tot verslagenheid en boetvaardigheid gedrongen, dan wordt de weg gebaand voor Christus en mensen aan Zijn voeten gebracht.

Dan zal er ook geen discrepantie, maar overeenstemming zijn tussen leer en leven. Dan staat onze levenstrant, onze levensopenbaring niet haaks op onze prediking, maar zal er juist mee accorderen. Het gehéle optreden van Johannes, zijn levenswijze, zijn kameelharige profetenmantel, zijn woestijnvoedsel, dat alles onderstreepte zijn prediking van de doop der bekering!

Is dat bij ons ook zo? Gaat onze dienst gepaard met soberheid en eenvoud, en juist daarin met waardigheid? Of preken wij als Johannes, ons intussen badend in de weelde van joodse patriciërs? Als priesterzoon had Johannes zich ook wel meer kunnen veroorloven, maar alléén zoals hij optrad kon hij de man zijn, die zijn indrukwekkend klaaglied zingt om tot berouw en inkeer te bewegen. Zó kwam hij, noch brood etend, noch wijn drinkend, om de weg vrij te maken voor Hem, die op de fluit van zijn ontferming en liefde speelde om geslagen wonden te genezen (Luc. 7:24-35). Zó trad hij op, predikend in de woestijn van Judea (Matth. 3:1-12)! Dat herinnerde aan de onbekeerlijkheid en weerbarstigheid van het volk, maar tevens ook aan de genade en trouw des Heeren. De tweede Elia op déze plaats: is dat niet de vertolking van wet en evangelie?

Dan gaat er wel iets gebeuren, want deze prediking laat de mens niet onberoerd of onveranderd, ten leven of ten dode. Dan wordt alle valse rust en eigengerechtigheid stukgeslagen. Dan wordt alle verbonds-vanzelfsprekendheid weggevaagd. Dan komen zij, die voor de komende toorn wegschuilen bij hun vader Abraham en zich op hem beroepen als vleselijke kinderen van het verbond, op één hoop en onder hetzelfde oordeel te liggen als de heidenen. Die prediking, die onder het beslag van het komende Godsrijk staat, gaat lijnrecht tegen de mens in, want in profetische kracht - en daarom in diepe bewogenheid! - slaat zij alle zandfundamenten onder zijn levenshuis weg en stelt hem, wie de mens ook is, schuldig voor God. Zij zegt hem het oordeel aan, gericht als zij is op God, die ten gerichte komt.

In die bijbelse prediking wórdt ten diepste het gericht geoefend en wordt de crisis openbaar, en dat geeft aan deze profetische prediking die diepe ernst, waarin de mens met Gód geconfronteerd wordt. Maar in de geladenheid van deze prediking van de doop der bekering komt er dan ruimte voor Hem, die onder dat oordeel wilde gaan staan en die Zich door Johannes heeft laten dopen om alle gerechtigheid te vervullen. Zo staat juist deze scherpe oordeelsprediking in dienst van de genade. Dat is het evangelie van het nabij gekomen Koninkrijk der hemelen, dat Johannes heeft gepredikt, en wee ons, indien ook wij dit evangelie niet verkondigen. Inderdaad, het is een evangelie, dat niet naar de mens is, want het is scherper, dan een tweesnijdend zwaard, maar het brengt vruchten voort in de weg van geloof en bekering, vruchten, die opbloeien uit een verslagen hart.

Die prediking als de sleutel van het Koninkrijk der hemelen (Heidelbergse Catechismus, vraag 84) is getekend en gewaarborgd in de doop van Johannes, het uit de hemel gegeven teken van de ontsluiting van het Koninkrijk Gods als zijnde de doop der bekering tot vergeving der zonden. Die doop had geen andere inhoud, dan de prediking, aanwijzend de levenswet van het Koninkrijk Gods, zoals die voleindigd is in Christus. Wie zijn leven verliezen zal, zal het vinden, en wie leven wil, moet sterven. Maar dan is dat sterven juist leven! Door de dood tot het leven. Door de doop begraven in de dood om met Christus opgewekt uit de doden in het nieuwe leven te wandelen, opdat het recht der wet vervuld zal worden in allen, die uit Christus' doop en dood leven en wandelen naar de Geest.

Zijn het geen bijzondere dagen, als wij geroepen worden de heilige Doop te bedienen, en zeker, als bij het toedienen van het teken de Heilige Geest in ons hart getuigenis geeft van de betekende zaak ten aanzien van de dopeling! Dat is onuitsprekelijk diep en rijk. Hoe zullen wij dan kunnen verwoorden, wat in het hart van Johannes is omgegaan, toen Jezus tot hem kwam om door hem gedoopt te worden (Matth. 3:13-17). Wat een onnoemelijk zwaar voorrecht! Zó bereidt hij de weg voor Christus naar de doop op Golgotha!

Welke dienaar zal ooit dieper de huiver en de zegen van de doop ervaren hebben, dan Johannes, toen hij de Zoon van God stelde onder het oordeel van de doop? Niemand immers kan gedoopt worden met de doop, waarmee Christus gedoopt is (Matth. 20:22; Luc. 12:50). Zal de hand van Johannes niet gebeefd hebben, toen hij Jezus deed ondergaan? Ja, hij weigerde Hem zeer, maar hij moet wel aflaten en de zware Elia's-dienst verrichten! Want zó betaamde het aan Johannes èn aan Jezus alle gerechtigheid te vervullen. Hier legt hij het gewicht der zonde op het Lam, hier bereidt hij Christus de weg naar het altaar!

Het is opmerkelijk, dat Johannes nadien ongetwijfeld dieper en met meer inzicht in Jezus' Middelaarswerk heeft gepreekt. Het is, alsof zijn prediking nu tot volle rijpheid is gekomen en nog maar door één thema beheerst wordt: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29)! De hemel is immers geopend geweest en de stem van de Vader heeft geklonken, en des te hartstochtelijker klinkt het woord van deze trouwe dienaar: Hij staat midden onder u, die gij niet kent. Deze is het, die na mij komt, die vóór mij geworden is, wie ik niet waardig ben Zijn schoenriem te ontbinden. En ik heb gezien en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is (Joh. 1:26-27, 34). Dat is inderdaad het hoogtepunt! De boeteprediker van de woestijn, wiens dreunende woorden insloegen, die gewetens openbrak, daar staat hij nu met zijn uitgestrekte vinger op Christus wijzend, het Lam Gods niet alleen predikend, maar aanwijzend! Dat is een heilig en ontroerend ogenblik, als Johannes Hem als de lijdende Knecht des Heeren voorstelt. Hier blinkt de heerlijkheid van de Koning in Zijn vrijwillige vernedering en opofferende liefde, aangewezen door de heraut.

En is het daar niet om begonnen? Is dat ook niet de verheven taak en roeping van al Zijn dienaren om zondag aan zondag Hem aan te wijzen en aan te prijzen, die vreugde-olie geeft in plaats van treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest? Helder en duidelijk zal het licht moeten vallen op Hem, door Wiens hand het welbehagen Gods gelukkig voortgaat. En zal deze prediking van het schulddragende Lam geen vrucht hebben? Door het aanwijzen van het Lam in de prediking van Johannes krijgt Christus Zijn eerste discipelen. Ja, zo wordt de gemeente gebouwd. Door de prediking van de Zoon van God, die de weg van het Lam ging, worden zij geroepen, die het Lam volgen, waar het ook heengaat en die nu en straks instemmen met het nieuwe lied ter eer van God en van het Lam.

Daarmee houdt het werk van de voorloper dan ook op. Als het hoogtepunt bereikt is, is tevens het eindpunt bereikt. Zijn positie als de wegbereider brengt dat met zich mee, dat als Jezus zélf Zijn werk begint, dat van Johannes beëindigd wordt. Als de Koning er is, is de heraut voorbij en verdwijnt uit het gezicht, opdat aller oog op de Koning gericht zal zijn. Johannes heeft dat ook geweten en niet anders gewild, al zal hij niet bevroed hebben op wélke wijze hij van zijn post zou worden afgelost. Hij noemt zichzelf de vriend van de Bruidegom, daarmee opnieuw zijn positie en roeping duidelijk aanwijzend (Joh. 3:29). Al eerder gaf hij een getuigenis van zichzelf, waarin zijn ootmoed klaar aan de dag treedt. Op de vragen van de deputatie van het Sanhedrin heeft hij gezegd: Ik ben de Christus niet, ik ben ook Elia niet en evenmin de door Mozes aangekondigde profeet, zoals het Jodendom die verwachtte. Ik ben slechts de stem van de roepende (Joh. 1:19-23). Johannes richt de aandacht niet op zichzelf, en alles wat van hèm is, is van geen waarde. Het gaat alléén om de stem, om het Woord, dat die stem laat horen en waarin het gaat om de heerlijkheid van de Bruidegom, die door de vriend van de Bruidegom aangekondigd en uitgeroepen wordt. Inderdaad, maar als nu de Bruidegom Zélf Zijn stem gaat verheffen, dan moet de stem van de vriend zwijgen. Die is dan trouwens ook overbodig geworden.

De vriend van de bruidegom te zijn was in Israël een hoge eer. Hij was de figuur, die bruid en bruidegom tot elkaar leidde en het huwelijk bekrachtigde. Het ging hem om de vereniging van deze twee, maar verder bleef hijzelf geheel en al op de achtergrond. Eén ding stond bij zijn werk bovendien nadrukkelijk vast: de vriend van de bruidegom mocht nóóit zélf met de bruid trouwen! Als zijn dienst om bruid en bruidegom samen te brengen geen resultaat had en het huwelijk derhalve niet doorging, of als er later onverhoopt een echtscheiding plaatsvond, dan was de bruid vrij om met wie dan ook een huwelijk aan te gaan, behalve met de vriend van de bruidegom.

Zo gaan wij dit door Johannes gebruikte diepzinnige beeld verstaan. Enerzijds wijst het op de nauwe relatie tussen Jezus en hem, anderzijds benadrukt het juist de geweldige afstand. Om de bruid te werven, treedt hij actief op, maar alléén voor de Bruidegom en nóóit voor zichzelf. Als vriend staat hij de Bruidegom het naast, maar hij kan en mag diens plaats nimmer innemen. Johannes is alleen maar bezig geweest, opdat Christus een toebereid volk zal vinden, en hij is staande gebleven in de verzoeking, toen zijn discipelen zich aan hèm vastklampten, maar niet in de sporen van Jezus gingen. En zó horen wij één van zijn laatste woorden: die de bruid heeft, is de Bruidegom! Het gaat om Hèm! Hij moet wassen, maar ik minder worden! Dat is de taal van de zelfverloochenende liefde, waarin Johannes aan Christus verbonden was. Hoe kon hij anders zó zichzelf wegcijferend bij machte zijn de bruid voor Christus te werven en Zijn liefde op haar over te dragen? Zelfverloochenend tot in de dood toe! Want Johannes wéét het: de bruid is niet van hem. Zij komt hém niet toe, maar is van Christus. En hij kende maar één blijdschap, als de bruid zich op de stem van de Bruidegom met een hart vol liefde tot Hèm zal keren.

Ja, hierin is Johannes ons tot een beschamend voorbeeld. Om Wie zal het ook in onze dienst anders mogen en moeten gaan, dan om Jezus alleen? Ook wij zullen dan niet minder dan Johannes volledig moeten terugtreden in dienende zelfverloochening, zowel in de onderlinge relatie tot elkaar als dienaren van Christus, als ook in de verhouding tot de gemeente, waar de Heere ons heeft gesteld. Is het gevaar niet levensgroot, en laten wij het ons niet al te zeer welgevallen, dat mensen zich vaak meer aan ons hechten, dan aan Christus? Daarmee lopen wij de Bruidegom voor de voeten en plegen wij geestelijk overspel. Wie de bruid heeft, is de Bruidegom, en als wij ons met Johannes verblijden om de stem van de hemelse Bruidegom, dan zal onze blijdschap ook liggen in het zélf minder worden, van dag tot dag! Dat is nu ook ambtelijke genade, die in veel strijd en beproeving beoefend mag worden. Het is wel mooi om Calvijns lijfspreuk na te zeggen: terar dum prosim - laat ik verteerd worden, als ik maar nuttig ben, maar die spreuk staat ons niet op het lijf geschreven. Het is juist de zwaarte van het ambt voor ons natuurlijke hart, zeker wel, als de Heere wegen met ons gaat, die ondoorgrondelijk en pijnlijk zijn, opdat Zijn welbehagen in Christus vervuld zal worden. Alleen in dat troostrijke welbehagen zullen wij, door het kruis gekerfd, rust en vrede èn blijdschap vinden, ook als wij Gods weg niet kunnen volgen. Ziet u Johannes in de donkere kerker opgesloten? Hij moet nu verdwijnen en de stem van de voorloper wordt tot zwijgen gebracht. Het is hem in zijn bijzondere positie gegeven de vriend van de Bruidegom te zijn. maar hij zal nú geen bruiloftsgast kunnen zijn. Niemand was meer dan hij, maar hij is nu minder, dan de minste in het Koninkrijk der hemelen. Dat lijkt zo hard en wreed, maar is het niet zijn grootheid om in de kracht der genade naar zijn eigen woord minder te worden? Dat gaat ongetwijfeld tegen ons vlees en bloed in, maar naar Góds raad kan het niet anders. Want de oorzaak van de naar onze gedachten voortijdige beëindiging van zijn ambtswerk - hij is immers nog jong, ruim 30jaar! - ligt niet bij Herodes Antipas, tot wie Johannes in profetische krachten onverschrokken moed het Woord Gods spreekt zoals Elia weleer tegen Achab. Deze sluwe vorst is niet meer dan een schakeltje in Gods hand, een Pilatus-werktuig, met wie hij straks bevriend raakt. De oorzaak ligt niet in Herodes' plan, maar in Góds plan! En dan is dit verdwijnen van Johannes heerlijker dan zijn vertoning aan Israël. Nú immers is de Bruidegom Zélf bezig en daar ging het in de dienst van Johannes om. Zo heeft hij het ook gewild.

En toch komt Johannes in een strijd, die heviger is, dan die tegen mensen en omstandigheden, en die hem, die geen vrees kende voor Herodes en die niet bang was voor de dood, ten zeerste beangstigd heeft. Hij komt op de zeef van de satan en wordt besprongen door twijfel en aanvechting. Als hij hoort van het verloop van Jezus' werkzaamheid, beantwoordt deze niet aan zijn verwachting (Matth. 11:2-6). Waar is nu het door hem aangekondigde rijk Gods? Waar is het hanteren van de bijl en het schudden van de wan (Matth. 3:10-12)? Waar is dan nu het oordeel? Jezus zingt geen klaaglied, maar speelt op de fluit.

Ja, ook de tweede Elia, op wiens wieg èn graf het woord "groot voor de Heere" geschreven stond, heeft zijn inzinking gekend. Het is hem goed minder en minder te worden, als Christus maar wast! Hijzelf is uitgeschakeld, hij kan en mag niets meer doen. maar dan wordt het toch de hoogste tijd. dat Jezus nu gaat uitvoeren wat hij heeft aangezegd. Nú moet het vuur louterend komen en het oordeel geveld worden (Mal. 3:2-3). Maar er gebeurt niets van dat alles. Integendeel, de werken, die Christus doet, brengen Johannes in verwarring. Hij wordt teleurgesteld in het optreden van Christus, wat ons in het licht van Johannes' optreden en prediking ook niet verwondert. Staande vóór de grens van het Oude en Nieuwe Testament zag hij evenals de voorgaande profeten de eerste en de tweede komst van Christus samenvallen. Naar de aard der profetie zag hij de toekomst van Christus in haar geheel, in één lijn, terwijl de eeuwen daartussen hem verborgen bleven, waarin de vervulling der profetie haar verschillende bedelingen moest doorlopen. Ook Johannes moest nog leren, wat ook de eerste Elia leren moest, dat God in Christus komt in het suizen van de stilte. Hij is anders in Zijn wegen en werken, dan Johannes zich had voorgesteld, en dat doet hem twijfelen.

Neen, wij zullen hem niets verwijten! Hebben wij nooit gedacht, dat de Heere het anders moest doen? Zijn wij nooit aangevochten in de onbegrijpelijkheid van Gods handelen? Hebben wij altijd geduld geoefend om op God te wachten? Zijn wij nooit heen en weer geslingerd in een bange zielestrijd, ook wat onze prediking en de vrucht daarvan betreft? En hebben wij ons nooit aan Christus gestoten?

Wat gaat er nu gebeuren? De Heere Jezus brengt Johannes tot rust. Hij doet dat door hem de boodschap van de Schrift aan te reiken en die voor hem te openen. De beloofde tekenen van de messiaanse heilstijd zijn er wel terdege, en het zijn juist die tekenen, die heenwijzen naar de volkomen openbaring van het Koninkrijk Gods. Wanneer die gekomen is, zal blijken, dat Christus niet machteloos is, want dan zal de nu nog verscholen luister van zijn goddelijke majesteit onthuld worden. Neen, Christus gaat niet Zélf naar Johannes toe om met hem te spreken, laat staan om hem uit de gevangenis te bevrijden, maar Hij bevrijdt Zijn voorloper wél van het ongeduldige ongeloof, dat God niet volgt, maar voor de voeten loopt. Hij spreekt vanuit de Schrift, vermanend en vertroostend, opdat ook wij niet aan Hem geërgerd zullen worden!

Ja, Johannes, dat was de stem van de Bruidegom!!

Die stem vervult hem met blijdschap; die stem brengt hem tot rust. Het is óók die stem, die hem oproept uit zijn aardse dienst en hem aflost van zijn zware post, nadat hij maandenlang opgesloten is geweest in de eenzame burcht aan de Dode Zee. Dan komt ook de dag van Johannes' hemelgang. Wel totaal anders, dan de dag van Elia's hemelvaart, maar in wezen niet minder een blijde dag, die zijn verlossing meldt. Zijn sterven is, evenals het heengaan van Elia, in overeenstemming met zijn bijzondere dienst. Nu mag Johannes, van zorg en ergernis en gevangenis ontslagen, Hem roemen, die hem blijdschap geeft! De blijdschap van de vriend van de Bruidegom, die nu bruiloftsgast geworden is, nadat hij het bij hem en zijn dienst behorende en aansluitende martelaarschap heeft ontvangen: de mindere te zijn, meer en meer, tot in de dood.

Er was een méns, van God gezonden om van het Licht te getuigen. Ondanks zijn uitzonderlijke plaats en opdracht is Johannes daarin alle geroepen dienaren ten voorbeeld. Hij bleef zelf in de schaduw, steeds dieper en donkerder, ten einde toe, tot in de zwarte nacht van zijn gevangenschap, van zijn eenzaam sterven. Maar dan mag het ons niet ontgaan, dat Christus Zélf het voor Johannes opneemt èn hem in het licht plaatst. Als Zijn voorloper machteloos geketend is en niets meer kan, dan wachten op het einde van zijn loopbaan, neemt Jezus zijn woord en werk over (Matth. 11:7-19; Luc. 7:24-35)! Hij geeft hem de eer, die hem als de vriend van de Bruidegom toekomt in de onlosmakelijke verbondenheid aan Hem Zelf. Zo gij het wilt aannemen. Hij is Elia, die komen zou (Matth. 11:14).

Ja, zij horen bij elkaar: de klaagzanger èn de Fluitspeler, de heraut èn de Koning, de vriend èn de Bruidegom!

Hij was een brandende en lichtende kaars (Joh. 5:35)!

Een kaars, die in het branden en licht geven zichzelf verteerde.

Inderdaad, schoner kan het levenswerk van Gods dienaren niet aangeduid worden. Johannes brandde op voor Christus. Dat was het geheim van zijn leven en dienst, waarin de wijsheid Gods gerechtvaardigd is door al haar kinderen (Matth. 11:19; Luc. 7:35). Voor de openbaring van dat geheim van Christus aan die kinderen, óók enjuist door de dienst van Johannes, heeft Christus Zijn Vader gedankt (Matth. 11:25-26). Ja, Vader, zó is geweest het welbehagen voor U!

Is dat niet het enige van waarde, dat overblijft en vrucht draagt voor het Koninkrijk Gods?

Wanneer het kruis voor Christus zeer nabij is en Golgotha opdoemt, gaat Hij nog eenmaal naar de plaats, waar Hij samen met Johannes was, waar Hij door Johannes gedoopt werd en waar de Heilige Geest op Hem kwam en Hem toerustte tot Zijn ambtswerk, dat nu voleindigd staat te worden en waartoe Johannes Hem de weg bereidde (Joh. 10:4(M2). Dat is diep ontroerend! Johannes is al lang gestorven en zijn mond is gesloten, maar zijn woord is niet verklonken. Het is, alsof zijn uitgestrekte arm daar nóg als een wegwijzer staat, heen wijzend naar het Lam Gods, dat nú de treden van het altaar gaat beklimmen. En dan komen vele mensen tot Jezus en hun ogen gaan open voor de heerlijkheid van dit schuld-wegdragende Lam. Dan kan het niet anders bij mensen, wier ogen ontsloten zijn voor de glorie van de Koning: zij geven een schoon en diep getuigenis van de dienst van de heraut, die rijke vrucht droeg - en God geve, dat dat ook eens van ónze dienst gezegd zal worden -: Johannes deed wel geen teken, maar alles, wat Johannes van Christus zei, was waar!

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988

In de Rechte Straat | 44 Pagina's

De tweede Elia

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988

In de Rechte Straat | 44 Pagina's