Hulpeloos maar schuldig
Over dit boekje van Aleid Schilder (Kok-Kampen. 115 blz. f 17,50) is nog steeds veel te doen. Heel wat artikelen in kerkbodes zijn er reeds aan gewijd.
Geen wonder, want Aleid behandelt hierin de vraag of de leer van de Drie Formulieren (de belijdenisgeschriften van de kerken van de gereformeerde gezindte in Nederland) de depressie bij een mens in de hand werken, ja of nee.
Het boekje is een verkorte weergave van haar doctoraalscriptie, volgens mij al te zeer verkort. Ik had graag gezien dat zij bepaalde kwesties wat breedvoeriger behandeld had.
Aleid schrijft dat ze in het Nederlandse taalgebied slechts één publikatie heeft kunnen vinden, waarin "methodische adviezen voor de behandeling van cliënten met problemen op godsdienstig gebied", en van slechts vier bladzijden.
Hoewel de twee boeken van ds. A. Elshout: "(Nogmaals) een helpende hand" niet strikt psychologisch bedoeld zijn, meen ik dat ze toch, althans in haar literatuurlijst, hadden moeten voorkomen.
Bovendien wijs ik nu reeds op het uitstekende boek van dr. Martyn Lloyd-Jones, "Oorzaken en genezing van geestelijke depressiviteit", dat zojuist verschenen is bij De Banier, een uitgeverij uit de kringen van de bevindelijke richting.
Ik ben erg blij dat drs. Schilder dit probleem aan de orde heeft gesteld. De diskussie hierover kan zeer verhelderend werken.
Zelf ben ik er ook van overtuigd dat de MANIER WAAROP de leer van de gereformeerde belijdenisgeschriften soms gehanteerd wordt, oorzaak is van de depressie. Die leer zelf werkt echter zeer bevrijdend. Ze is een bron van geestelijke en psychische blijdschap. Ik wil deze stelling wat meer verduidelijken.
De gereformeerde leer sluit aan bij wat elk mens bij zichzelf (en bij anderen) kan konstateren: "Wij zijn van nature geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed". Elk mens die een beetje nuchter zichzelf kan bekijken, zal moeten vaststellen: Diep in mij wordt alles beheerst door slechts één begeerte: "Als IK, ik, ik het maar goed heb; als mijn lusten, hogere of lagere, maar bevredigd worden!".
Zeker, een mens wiens zedelijke bewustzijn (geweten) ontwikkeld is, zal daar geen vrede mee hebben. Hij zal tegen zijn zelfzucht strijden, maar hij zal tegenover die macht, de ik-drift in hem, altijd het onderspit moeten delven. Dat is de tragische strijd, die Paulus beschrijft in Rom. 7, een strijd die zich voortzet, ook nadat een mens tot geloof in Christus is gekomen.
Zulk een mens zal zich ook altijd schuldig blijven voelen aan zijn voortdurende falen, ook al weet hij dat hij het niet helpen kan, dat hij telkens weer slaafs de eisen van de ikdrift (Paulus noemt die 'het vlees') inwilligt.
De Bijbel geeft echter de oorzaak aan, waarom wij ons hulpeloos en toch terecht schuldig voelen. Die oorzaak is dat wij krachtens het Verbond dat God met Adam en Eva sloot, met hen door overerving verbonden zijn en daardoor met en in hen gezondigd hebben. Dat is de leer van de erfzonde.
Maar diezelfde Bijbel verkondigt ons een ontzaggelijk blijde boodschap: Zoals God ons allen in Adam schuldig stelt, zo wil Hij allen die zich in geloofsvertrouwen aan Christus, Zijn Zoon, overgeven, als volkomen onschuldig beschouwen.
En dat niet alleen. We worden dan ook werkelijk onschuldig. Het is niet zo dat God onze schuld slechts door de vingers ziet. Nee, die schuld van ons is werkelijk weggenomen door Jezus Christus, toen Hij als een Lam geslacht werd voor de verzoening van onze zonden.
De Heere vraagt van ons geen enkele tegenprestatie als een voorwaarde om zeker te mogen zijn dat onze zonden zijn weggenomen. (We zouden zulk een tegenprestatie ook niet kunnen leveren; zie boven). God vraagt enkel dat we vertrouwen in Zijn barmhartigheid en in de trouw aan Zijn belofte. En dat betekent heel konkreet dat we ons in geloofsvertrouwen overgeven aan Jezus Christus.
Dat is voor mij - laat ik maar persoonlijk worden - de bron van een "onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1:8).
Ik weet niet, hoe ik anders met mezelf in het reine zou kunnen komen, hoe ik ooit een beetje psychische vrede zou kunnen verwerven.
Ik zie gewoon die vuile bron van de ik-drift in mij. Ik kan er, bij wijze van spreken, mijn vinger in steken. En als ik die eruit trek, zie ik dat alles vies is van kleverige zelfzucht. Dat is voor mij dus geen theorie, geen dogmatiek, maar een nuchtere konstatering.
En wat moet ik daar dan mee, als ik Christus niet zou kennen? Ik erken - en ook dat is geen theorie die ik vanwege mijn opvoeding, dus van buiten af, aanhang - ten volle de juistheid en de schoonheid van het gebod van de liefde tot God met mijn gehele wezen en van de liefde tot de naaste als mijzelf. Dat gebod staat gewoon in mijn binnenste onuitwisbaar geschreven.
En als ik telkens moet konstateren dat ik dat ideaal niet haal, komt er een gevoel van totale hulpeloosheid en hopeloosheid over mij, tenzij… ja, dat heerlijke "tenzij"! tenzij ik meteen vlucht naar Christus en in Hem MIJN volmaaktheid zie, MIJN volkomen liefde tot God en tot de naaste.
Want dat heeft Luther zo treffend geformuleerd als de divinum commercium, de goddelijke ruil: Christus neemt MIJN zonde en schuld op Zich en ik ontvang ZIJN gerechtigheid, Zijn volmaakte liefde.
Ik heb echter vaak gemerkt dat veel christenen dat niet zien. Een voorbeeld:
Wij waren op woensdagavond al vier jaar bezig met een Bijbelstudiekring. Die bestond uit verontruste gereformeerden en hervormden.
Je zou dus verwachten dat die de leer van de belijdenisgeschriften wel kenden. Ze gingen 's zondags twee keer naar de kerk.
Maar langzamerhand begon ik te vermoeden dat ze het fundament van de geloofs zekerheid en dus ook van de geloofsblijdschap niet kenden.
Toen vroeg ik een keer: "Als u deze avond zou komen te sterven, bent u dan zeker dat u in Gods heerlijkheid wordt opgenomen en indien ja, waarom?"
De antwoorden stelden mij zeer teleur. De meesten zeiden: "Ik hoop het, maar ben er niet zeker van". En als ik dan vroeg: "Waarop hoopt u dat?", werd over het algemeen als reden aangegeven: "Ik heb Gods leiding. Zijn bewarende hand, vaak ondervonden, uiterlijk in allerlei wederwaardigheden van mijn leven en ook een enkele keer innerlijk in het gevoel dat God mij nabij was".
Er was er slechts één die het juiste antwoord gaf, en dat was een gereformeerde ouderling. Hij wees op zd. 7 van de Heid. Catechismus, waarin beleden wordt: "Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis… maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdiensten van Christus' wil". Deze belijders van de gereformeerde leer bleken echter de grond van hun heil in zichzelf of in Gods leiding in hun leven te zoeken. Maar daar zul je het heil nooit in vinden. Dat heil ligt volkomen buiten ons, in Christus. Enalsje het daar niet zoekt, zul je het nooit vinden.
Ik zou psychisch en geestelijk hopeloos in de knoei geraken, wanneer ik zo zou moeten leven. Als ik de grond van mijn heilszekerheid zou moeten zoeken in mijzelf, zou ik daar iedere keer weer door de bodem zakken van mijn ikzucht en van mijn zonde. Dr. M. Lloyd Jones schrijft: "Veel mensen lijden aan geestelijke depressiviteit, omdat ze nooit een juiste kijk hadden op het Evangelie" (a.w., p. 52).
Helaas gebeurt het in sommige kringen dat een mens die overeenkomstig deze belijdenis en de leer van de Bijbel zijn heil buiten zichzelf in Christus zoekt, weer wordt verwezen naar zijn eigen innerlijk, dus naar het drijfzand van het 'vlees', het verzondigde 'ik'. Wanneer men zo de leer van onze belijdenisgeschriften hanteert, is men oorzaak van depressies.
Ik weet dat zulk een verkondiging met de beste bedoelingen gebeurt. Zulke leraars zijn bang dat hun hoorders met een ingebeelde hemel naar de hel gaan, omdat ze niet het ware geloof zouden bezitten.
Ze zeggen dat het ware geloof moet opkomen uit het besef van onze totale bedorvenheid. En daarin hebben ze volkomen gelijk. Maar nergens inde Bijbel lezen we dat het zondebesef een bepaalde diepte of intensiteit moet hebben.
Moet Christus hierbij niet ons voorbeeld zijn? Hij was meer dan wie ook bezorgd dat een mens niet met een ingebeelde hemel naar de hel zou gaan. Maar nooit eist Hij een bepaalde hevigheid van berouw over de zonden. Hij nodigt zonder meer iedereen, die met zijn hart belijdt dat hij een zondaar is en daarom Hem als Zaligmaker nodig heeft, uit om de vergeving der zonden en het eeuwige leven uitsluitend door het geloof in Hem te ontvangen.
Ik meen dat we iemand die vanuit zijn zondebesef, hoe gering dat ook moge zijn, zijn toevlucht neemt tot Christus als zijn volkomen Zaligmaker, moeten aansporen om dat 'toevlucht nemen' steeds intenser te maken door de middelen daartoe te gebruiken zoals geregelde kerkgang, veel gebed en overdenking van de Schrift.
Dan zal zo iemand steeds meer de heiligheid van Christus gaan zien. Zijn volmaakte liefde, en in het licht daarvan gaat hij dan steeds meer zien hoe vaak hij in die liefde tekort schiet. Dat is naar ik meen de gezonde en bijbelse weg van de verdieping van ons zondebesef.
Het bovenstaande is echter meer een beschouwing naar aanleiding van het boekje van Aleid Schilder. Tot slot nog iets over het boekje zelf.
Het vraagt toch wel enigszins een ontwikkelingsniveau om het zonder te veel moeite te kunnen lezen. Engelse citaten worden bv. niet vertaald.
Voor het overige beveel ik de lezing van harte aan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988
In de Rechte Straat | 32 Pagina's