Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET AANROEPEN VAN HEILIGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET AANROEPEN VAN HEILIGEN

11 minuten leestijd

In Bouwen aan de Nieuwe Aarde, tweemaandelijks tijdschrift van de r.-k. charismatische beweging, schrijft K. Slijkerman:

"Veel christenen uit de reformatorische Kerken en uit de zg. evangelische groepen geloven dat het aanroepen van Maria en andere heiligen in strijd is met de Bijbel. Als de eenheid van de christenen ons dierbaar is, doen we er goed aan om samen de Bijbel er op na te slaan".

Inderdaad, een goed idee. Je zou dan ook een stevige bijbelse onderbouw voor het aanroepen van de heiligen verwachten. Slijkerman schrijft echter:

"Maria en de andere heiligen zijn niet ver weg (Verg. Hebr. 12:1, 23,24). In het ene lichaam van Christus zijn we met hen verbonden. Ze zijn in de Heer gestorven (Openb. 14:13) en hebben hun intrek genomen bij Hem (Vgl. 2 Kor. 5:8)".

KOMMENTAAR: Inderdaad, maar daarmee wordt niet gezegd dat wij die gestorven heiligen mogen aanroepen.

Slijkerman vervolgt: "Zoals in het bijbelboek Jezus Sirach Elia werd aangeroepen (Sir. 48:4-1 I) en zoals in de psalmen de engelen werden aangeroepen, zo riepen de eerste christenen na de marteldood van Petrus hem aan om zijn voorspraak te vragen".

KOMMENTAAR:

1. In Sir. 48:4-11 wordt Elia niet aangeroepen om gunsten voor ons te verwerven, maar wordt hij in de vorm van een toespraak gelukkig geprezen om wat hij in de kracht des Heeren heeft mogen doen, toen hij nog op aarde leefde.

2. Ook de oproep tot de engelen in Ps. 103:20 en Ps. 148:2 om de Heere te loven, is duidelijk een stijlfiguur. Zo worden in Ps. 114 ook de zee, de Jordaan, de bergen en de heuvels aangesproken. Daaruit trekt de R.-K. Kerk toch ook niet de konklusie dat we die schepselen die ons niet kunnen horen (evenmin als de gestorven gelovigen), moeten aanroepen om via hen gunsten van God te verwerven.

3. Dat de eerste christenen Petrus zouden hebben aangeroepen na zijn marteldood, staat niet in de Bijbel.

Slijkerman: "Dat de overleden heiligen voor ons kunnen bidden, was reeds bekend. Vgl. 2 Makk. 15:11-16".

KOMMENTAAR:

1. Dat de gestorven gelovigen voor ons bidden is best mogelijk. Maar daaruit volgt nog niet dat wij hen mogen aanroepen om via hen gunsten van God te verkrijgen.

2. Slijkerman haalt twee boeken aan (nl. Jezus Sirach en de Makkabeeën), die volgens de R.-K. Kerk wel en volgens ons niet tot de Bijbel behoren. Hoe kunnen we nu weten wie hierin gelijk heeft?

De Bijbel zelf geeft daarover uitsluitsel. In Rom. 3 lezen we over de vele voorrechten van de Joden o.a.: "Want dit is wel het eerste dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd" (vers 2; we citeren in deze gedachtenwisseling steeds uit de RKV).

Met "de Woorden Gods" is het Oude Testament bedoeld. Het is dus een voorrecht van de Joden dat zij onder de voorzienige leiding Gods het Oude Testament getrouw bewaard hebben.

Welnu, de Joden hebben die boeken niet als Bijbel erkend. Ik heb hier drie Hebreeuwse Bijbels o.a. de Jeruzalem Bijbel met aan de rechterkant de Hebreeuwse tekst en aan de linkerkant de Engelse vertaling, uitgegeven door de Joodse uitgeverij Koren Publishers Jerusalem 1969. Geen van die Bijbels bevat die boeken.

Mijns inziens moeten we dus niet bij de R.-K. Kerk zijn, maar bij de Joden, om te weten te komen welke boeken van het O. T. tot de Bijbel behoren en welke niet.

Wij hebben vóór publikatie een copie van dit artikel naar dhr. Slijkerman gezonden om hem de gelegenheid te geven hierop te reageren in ons blad. Tevens gaf ik hem verlof om mijn artikel in z'n geheel op te nemen in hun blad. Zijn antwoord luidde:

Geachte ds. Hegger,

Ik ben blij dat u een open dialoog aangaat tussen uw lezers en onze lezers. We kunnen veel van elkaar leren en we stimuleren elkaar zo om de Heilige Schrift goed te onderzoeken. Ziehier mijn antwoord:

De Bijbel geeft m.i. geen rechtstreeks antwoord op de vraag of we heiligen mogen of moeten aanroepen. We moeten het zaad van Gods Woord gelovig en biddend in ons laten ontkiemen.

In mijn artikel schreef ik: "Wie al deze bijbelgegevens gelovig en biddend verwerkt zal zien dat het leergezag van de Kerk terecht het aanroepen van heiligen als juist heeft erkend, zonder in strijd te zijn met het verbod om geesten op te roepen (Vgl. Lev.19:31; 20:27; Deut. 18:10-12; 1 Sam.28:3- 20: 2 Kon. 23-24)." In evangelische kringen wordt ten onrechte wel eens gedacht dat het aanroepen van heiligen gelijk staat met het oproepen van geesten, wat streng verboden is. Ik ben blij dat u dit niet stelt en dat u een heel eind met mijn gedachtengang mee kunt gaan.

U erkent dat we in Christus verbonden zijn met gelovigen die in de Heer gestorven zijn. U houdt het voor mogelijk dat ze voor ons bidden.

Het toespreken van engelen, bv. in de Psalmen, ziet u als een stijlfiguur. Persoonlijk lijkt het mij toch meer dan een stijlfiguur. Maar ik vind het al mooi dat u toch mee kunt gaan in het toespreken van engelen en van Elia (en van gestorven gelovigen?) als dit beperkt blijft tot een stijlfiguur.

U toont niet aan dat het aanroepen van heiligen in strijd is met de Bijbel en ik beweer niet dat de Bijbel het ons rechtstreeks aanbeveelt.

Samen houden we dan tenminste nog de vraag over of het wel enige zin heeft en of de gestorven gelovigen ons kunnen horen. U zegt van niet. Ik weet alleen dat ze als "een grote wolk van getuigen rondom ons" zijn (Hebr. 12:2) en dat ze niet zo aan plaats en tijd gebonden zijn als wij.

De Bijbel spoort ons aan om voor elkaar te bidden. Christenen sporen elkaar daartoe aan. Zou dat aansporen en dat bidden voor elkaar moeten ophouden bij het sterven in de Heer? Ik denk het niet. En u weet dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag (Jak.5:16).

De vraag of ze ons kunnen horen kan misschien alleen beantwoord worden door het uit te proberen. Het lijkt me echter moeilijk om voor een negatief of positief antwoord op die vraag sluitende bewijzen aan te voeren, want uiteindelijk is het toch God die op Zijn tijd en op Zijn wijze de gebeden beantwoordt. Hij hoort ons al op het moment dat we een gelovige vragen om voor ons te bidden.

Heel veel dingen staan niet in de Bijbel. Er staat niet in dat de eerste christenen Petrus aanriepen, er staat niet in dat we heiligen moeten aanroepen, etc. Je kunt zeggen dat alles wat in de Bijbel staat waar is. Draai dat echter niet om door te doen alsof alles wat niet in de Bijbel staat niet waar is.

Natuurlijk moeten we allereerst doen wat God in Zijn Woord rechtstreeks van ons vraagt. Mijn artikel eindigde dan ook met: "Uiteraard blijft ondanks al die heiligen om ons heen 'ons oog gericht op Jezus' (Hebr. 12:2)". Veel katholieken moeten nog leren om zich meer op Jezus te richten. Een open dialoog met evangelische christenen kan hen daarin stimuleren. Er zijn echter ook veel christenen die nog mogen gaan inzien dat het aanroepen van gelovigen die in de Heer gestorven zijn niet ongeoorloofd is. Tenslotte nog uw opmerking over het niet tot de Bijbel behoren van de boeken Jezus Sirach en Makkabeeën. De R.-K.Kerk (en ook andere kerken) gelooft dat dit deuterocanonieke boeken zijn. Ze zijn minder fundamenteel dan de canonieke boeken maar behoren toch tot de Bijbel.

Heeft de Kerk (of ze nu reformatorisch is of r.-k.) de bevoegdheid om vast te stellen welke boeken en geschriften behoren tot de Bijbel, het geschreven Woord van God? Of is dat aanmatigend?

De Joden hebben in het jaar 100 na Christus in hun synode te Jamnia vastgesteld welke geschriften volgens hen tot de Bijbel behoren. Jezus Sirach, Makkabeeën en de Nieuw- Testamentische geschriften hoorden daar niet bij.

Ik wil het gezag van die Joodse synode niet aanvechten. Wel zie ik in de Evangeliën en de Handelingen van de apostelen dat de Kerk (die toen grotendeels uit Joden bestond) voldoende gezag van Christus kreeg om uiteindelijk onder de leiding van de Heilige Geest vast te stellen wat wel en niet tot de Bijbel behoort. Daarmee is ze niet aanmatigend.

Het is ook niet in strijd met Rom.3:2 om de deuterocanonieke boeken tot de Bijbel te rekenen, want ook bij de deuterocanonieke boeken gaat het om woorden die eerst aan Joden zijn toevertrouwd.

Ik zou het bijzonder waarderen als u dit artikel met mijn hele antwoord plaatst in "In de rechte straat", dan zal ik er in onze redactie voor pleiten om het hele artikel te plaatsen in "Bouwen aan de Nieuwe Aarde" Op deze wijze kunnen we eikaars lezers stimuleren om het zaad van Gods Woord in ieders hart te laten ontkiemen.

WEERWOORD

Ik ben erg blij met de toon en de inhoud van deze reaktie. Wat zou het fijn zijn, wanneer er aldus in alle rust een getuigend gesprek tussen Rome en Reformatie zou plaats hebben, met als enige en beslissende norm: Gods Woord zoals dat Schriftelijk is vastgelegd!

Graag wil ik ingaan op wat dhr. Slijkerman schrijft. Dat 'heen en weer' mag ook niet te lang duren, want dan zou onze gedachtenwisseling gaan lijken op een vechten voor eigen gelijk. En dan is het mooie ervan af.

Horen de gestorven vromen ons?

Om daarop een antwoord vanuit de Bijbel te vinden zou ik willen wijzen op Jes. 63:16: "Gij toch zijt onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o Heere, zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam".

Ik meen dat in deze smeking een sterk beroep wordt gedaan op het feit dat God Zich een Vader van Israël heeft genoemd. Jesaja spreekt in dat gebed zijn hulpeloosheid uit: "We hebben niemand anders die we kunnen inschakelen om te bemiddelen. We hebben alleen U als onze blijvende Vader. Want onze grote aartsvaders hebben geen weet van onze nood. Toen Abraham nog leefde, kon hij wél bij U pleiten bv. voor Sodom (Gen. 18:23-33). Maar nu kan dat niet meer, omdat hij niet op de hoogte is van de nood waarin Israël verkeert".

Calvijn tekent hierbij aan: "Zonder hier diep op in te gaan zeg ik slechts dat door deze woorden niet bewezen wordt dat de heiligen zich niet om ons bekommeren".

Ik ben het daarin met hem eens, want we lezen in Openb. 6:10 over de martelaren: "En zij riepen met grote stem zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?"

Maar ik ben het ook met Calvijn eens, wanneer hij konkludeert: "Indien de profeet de Joden niet geleerd heeft om zich tot Abraham en Jacob te wenden aan wie zoveel grote beloften gegeven waren, opdat ze door God verhoord zouden worden, dan moeten wij zeker niet tot Petrus, Paulus en anderen onze toevlucht nemen".

Misschien verwijst u nu naar het gesprek dat de rijke man met Abraham voerde (Lukas 16:19-31). Maar:

1. Uit heel de struktuur van het verhaal blijkt dat het hier om een gelijkenis gaat. En dan moeten we steeds voor ogen houden wat de Heere met zulk een gelijkenis zeggen wil. Het zou bv. onjuist zijn, wanneer we uit de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester de konklusie zouden trekken dat ook wij zulke oneerlijke praktijken erop na mogen houden.

2. Jezus trekt uit deze gelijkenis niet de konklusie: Bidt dus maar tot Abraham. Als dat Zijn bedoeling was geweest, dan zou Hij dat na zulk een gelijkenis toch zeker gezegd hebben, lijkt mij.

De boeken van de Bijbel

Volgens mij heeft God aan geen enkele kerk en ook niet aan de Joden de bevoegdheid gegeven om per dekreet uit te maken, welke boeken tot de Bijbel behoren en welke niet, want over zulk een, door God verleende bevoegdheid lezen we nergens in de Bijbel.

Ik meen dat de Heere Zelf ervoor heeft gezorgd dat deze, en uitsluitend deze, boeken zouden erkend worden als gedekt met Zijn onfeilbaar gezag. Dat is de onnaspeurlijke leiding van Zijn Geest door de geschiedenis heen. Hij heeft eerst de Joden en later de christenen ertoe gebracht om (enkel) deze boeken als Zijn Woord te herkennen en daarom te erkennen.

Maar, als er verschil is over de vraag, of die deuterocanonieke boeken wel of niet tot de Bijbel horen, dan vinden we in Rom. 3:2 een duidelijke aanwijzing van de Heere dat we voor een antwoord op die vraag ons moeten wenden tot de Joden.

Weerwoord van Slijkerman

De leiding van de Heilige Geest is toch niet helemaal onnaspeurlijk. Naspeurwerk levert belangrijke gegevens op:

1. De Griekse Bijbel in Jezus'tijd bevatte ook de deuterocanonieke boeken.

2. De Joden rekenen het Nieuwe Testament niet tot de Bijbel.

3. Kerkvergaderingen met gewone christenen van vlees en bloed moesten in de loop der geschiedenis vaststellen welke geschriften tot de Bijbel behoorden. Uiteraard moesten ze daarbij 100% vertrouwen op de Heilige Geest.

4. Ook Jes. 65:16 maakt niet duidelijk dat degenen die in Christus zijn ontslapen, ons niet kunnen horen. Bovendien heeft God na Jesaja nieuwe dingen geopenbaard, dingen die voor de profeten verborgen waren gebleven. (Vgl. Lukas 10:24).

TENSLOTTE

Het lijkt mij elegant om na deze vriendelijke gedachtenwisseling niet meer met repliek te komen, maar het laatste woord aan onze gastschrijver te gunnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

HET AANROEPEN VAN HEILIGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991

In de Rechte Straat | 32 Pagina's