Uit Augustinus’ boek over de Drie-eenheid
‘Heere onze God, wij geloven in U, Vader en Zoon en Heilige Geest. Immers de Waarheid zou niet zeggen: ‘Gaat dan henen, doopt alle volken in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes’, indien Gij niet een Drie-eenheid waart. En Gij zoudt niet bevelen, dat wij gedoopt moeten worden, Heere God, in de naam van Hem, die niet is de Heere God. En er zou niet gezegd worden door de Goddelijke stem: ‘Hoor Israël, de Heere uw God is een enig God’, indien Gij niet zo een Drie-eenheid waart. En indien Gij God, de Vader zelf waart en de Zoon, Uw Woord, Jezus Christus zelf waart, en de Heilige Geest ulieder gave was, dan zouden wij niet lezen in het boek der Waarheid: ‘God heeft Zijn Zoon gezonden’, en dan zoudt Gij, o Eniggeborene, niet zeggen van de Heilige Geest: ‘Welke de Vader zenden zal in Mijn Naam’ en ‘Die Ik u zenden zal van de Vader’. Naar deze regel des geloofs mijn bedoeling richtend, heb ik, voor zoveel ik kon, voor zoveel Gij gemaakt hebt, dat ik kon, U gezocht en ik heb begeerd met mijn verstand te zien, hetgeen ik geloofde. En veel heb ik betoogd en veel moeite heb ik me gegeven. Heere, mijn God, mijn enige hoop, verhoor mij, opdat ik niet, afgemat, U niet zou willen zoeken, maar opdat ik Uw aangezicht altijd zoeke vuriglijk. Geef Gij krachten om te zoeken, Gij, Die gemaakt hebt, dat ik U vond, en mij steeds meer en meer de hoop gegeven hebt om U te vinden. Voor Uw ogen is mijn kracht en mijn zwakheid: bewaar de ene, genees de andere. Voor Uw ogen is mijn weten en mijn onwetendheid: waar Gij mij opengedaan hebt, neem mij op bij mijn binnentreden; waar Gij gesloten hebt, open mij op mijn kloppen. Moge ik mij Uwer herinneren, moge ik U begrijpen, moge ik U beminnen. Versterk dat in mij, totdat Gij mij geheel vernieuwd hebt. Ik weet, dat geschreven staat: ‘In de veelheid der woorden zult ge de zonde niet ontvluchten’ (Spr. 10:19). Och, sprak ik slechts Uw woord verkondigend en U lovend. Dan zou ik niet alleen de zonde ontvluchten, maar mij ook goede verdienste verwerven, ook al sprak ik zo veel. Immers, de in U gelukzalige man heeft gewis niet aan zijn ware zoon in het geloof de zonde bevolen, toen hij hem schreef, zeggende: ‘Predik het Woord, houd aan tijdelijk, ontijdelijk.’ We mogen toch niet zeggen, dat hij niet veel gesproken heeft, die niet alleen Uw Woord niet verzweeg op de juiste tijd, Heere, maar ook op de niet juiste tijd. Maar daarom was het niet te veel, omdat zoveel noodzakelijk was. Bevrijd mij, God, van de veelheid der woorden, die ik lijd inwendig in mijn ziel, mijn ziel, die ellendig is voor Uw aangezicht, en die haar toevlucht zocht bij Uw barmhartigheid. Want ik zwijg niet met mijn gedachten, ook al zwijg ik met woorden. En indien ik slechts dacht hetgeen U behaagde, dan zou ik U niet vragen, dat Gij mij van deze veelheid van woorden bevrijddet. Maar mijn gedachten zijn vele, waarvan gij weet, dat ze, als gedachten van mensen, ijdel zijn (Ps. 94:11). Geef dat ik met hen niet instem, en dat ik, wanneer ze me soms behagen, ze desalniettemin afkeur, en dat ik me niet als het ware slapend bij hen neerleg. En laat ze niet zoveel invloed op mij hebben, dat van hen iets in mijn werken overgaat, maar laat, onder Uw bescherming, mijn gevoelen veilig zijn, en ook mijn geweten veilig zijn tegen hen. Want toen een wijs man over U sprak, zei hij: ‘Wij zeggen veel en bereiken Hem niet, maar de voleinding der woorden in haar geheel is Hij zelf’ (Jezus Sirach 43:27). Wanneer wij dus U bereikt zullen hebben, zal ophouden het vele, dat wij zeggen en waarmee wij U niet bereiken. Maar Gij, de Ene, zult blijven alles in allen (1 Kor. 15:28), en zonder einde zullen wij zeggen het ene, U lovend als Ene, en ook wij zullen in U één geworden zijn. Heere, enige God, God Drie-enig, laat ook de Uwen, al wat ik in deze boeken gezegd heb van het Uwe, begrijpen; maar indien ik iets gezegd heb van het mijne, vergeef Gij het mij, en laat ook de Uwen het mij vergeven. Amen.’ De Trinitate XV. 51
Met bovenstaand gebed besluit Augustinus zijn grote werk over de Drie-eenheid, waaraan hij, met enige onderbrekingen, bijna 20 jaar heeft gewerkt. Het is één van zijn meest diepzinnige geschriften. Dit gebed typeert zijn gehele werk. God wordt in dit gebed aangeroepen als de Drie-enige; juist het trinitarische van Gods wezen had Augustinus in zijn theologisch denken steeds dieper leren zien en in zijn geschriften steeds meer op de voorgrond gesteld. Ook in een ander opzicht is het gebed typerend voor Augustinus: het is een voortdurend zoeken naar God, zoals deze door God gevondene zijn hele leven lang een hartstochtelijke Godzoeker is gebleven. Hij spreekt uit, dat hij met zijn verstand mag zien, hetgeen hij geloofde. Hij gelooft, maar hij verlangt, voor zover het hem gegeven is, ook te verstaan hetgeen hij gelooft. Maar aan de kracht van het menselijk denken hecht hij slechts waarde, in zoverre God de onwetendheid verandert in weten. Komt het verstand in dit betoog tot een redelijke conclusie, dan kan dat alleen omdat ‘God open heeft gedaan’. Waar God ‘gesloten heeft’, kan de mens in zijn onwetendheid slechts kloppen, met de bede dat God open zou doen. Het komt al van God. Daarom is Augustinus’ denken altijd een biddend denken. Want alleen in Uw licht zien wij het licht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 2005
Kerkblad | 12 Pagina's