Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hizkia, man Gods door genade (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hizkia, man Gods door genade (4)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sanherib belegert Jeruzalem (2 Kon. 18:17-37 en 2 Kron. 32:9-19)
In de vorige bijbelstudie lazen wij dat in het veertiende regeringsjaar van Hizkia Juda werd binnengevallen door het vijandige Assyrië van Sanherib. Hoewel Hizkia zich aanvankelijk eigenhandig probeerde te redden door goud en zilver te betalen, mocht hij het door genade uiteindelijk van de Heere alleen verwachten. Dit betekende echter allerminst dat Hizkia geen overlast meer heeft ondervonden van Sanherib.

Delegatie onder leiding van Rabsaké
Nadat Hizkia de door Sanherib gevraagde prijs heeft betaald (2 Kon. 18:13-16) heeft hij mogelijk de ijdele hoop gehad dat hij met rust gelaten zou worden. Sanherib heeft echter bemerkt hoe angstig Hizkia was en doet alsnog een poging het gehele land in te nemen. We lezen in vers 17 dat hij een zware delegatie, bestaande uit Tartan, de generaal, Rabsaris, Sanheribs vertrouweling en Rabsaké met een groot leger naar Jeruzalem stuurt. Zij trekken op tot bij de ‘watergang des oppersten vijvers’. Bij Jeruzalem zijn twee vijvers, een hoger en een lager gelegen vijver die met elkaar verbonden zijn door een watergang, een uitgegraven waterloop. Ook is er bij deze opperste vijver een weg naar het vollersveld, waar wollen stoffen geschikt gemaakt worden voor produktie. Het is niet zonder reden dat Sanheribs delegatie uitgerekend bij deze plaats blijft wachten. In 2 Kronieken 32:4 lezen wij dat Hizkia al de fonteinen heeft stopgezet om te voorkomen dat het Assyrische leger gemakkelijk aan water zal kunnen komen. De stopgezette waterfonteinen zijn een overtuigend bewijs van door Juda getroffen voorbereidingen voor een oorlog.

Hizkia onder druk gezet
Nadat de Assyrische delegatie om de koning heeft geroepen, stuurt ook Hizkia een zware afvaardiging, bestaande uit Eljakim, de zoon van Hilkia, een godvrezende hofmeester, Sebna, de secretaris van de koning en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier die de ontvangsten en uitgaven van het hof bijhoudt (vers 18). Het doel van de Assyriërs wordt snel duidelijk: Hizkia en zijn onderdanen worden onder druk gezet om zich over te geven. Rabsaké, die namens Sanherib het woord voert, vraagt zich af hoe het komt dat Hizkia vertrouwen heeft in een oorlog met Assyrië (vers 19 en 20). Hij vraagt of Juda soms hoopt op steun van Egypte (vers 21) en mogelijk denkt dat dit land zal zorgdragen voor de benodigde cavalerie, de wagens en de ruiters (vers 24). Terecht vergelijkt Rabsaké Egypte met een gebroken rietstaf, die de hand van degene die erop steunt doorboort. Hij bedoelt dat Egypte een onvertrouwde en machteloze bondgenoot is. Een andere mogelijkheid die Rabsaké bedenkt, is dat Hizkia en zijn volk op de Heere vertrouwen. Maar: ‘-Is Hij Die niet, Wiens hoogten en Wiens altaren Hizkia weggenomen heeft-?’ (vers 22) Blijkbaar denkt Rabsaké in zijn dwaasheid dat de Heere net als de afgoden gediend wil worden met hoogten en beelden - die inderdaad door Hizkia uitgebannen zijn (2 Kon. 18:4) - en dat de Heere hem daarom niet meer zal bewaren. In vers 23 lezen wij dat Rabsaké zelfs een weddenschap wil aangaan. Assyrië zal 2000 paarden geven als Hizkia voor 2000 ruiters kan zorgen. Rabsaké suggereert hiermee dat er in heel Juda nog geen 2000 ruiters te vinden zijn en, als dat wel zo zou zijn, Hizkia zelfs met 2000 door Assyrië geschonken paarden de strijd tegen Sanherib zou verliezen. Niet alleen Hizkia wordt vernederd, maar ook de Heere wordt gelasterd. In een uiterste poging om indruk te maken, stelt Rabsaké zelfs dat de Heere hem opdracht heeft gegeven tegen Juda op te trekken (vers 25). In huiveringwekkende Godsverachting wordt zowel de Naam des Heeren ijdel gebruikt als een vals getuigenis gegeven (Ex. 20:7 en 16; Deut. 5:11 en 20). De goddeloze Rabsaké meent dat alle middelen gewettigd zijn om zijn doel te bereiken.

Het leger en volk opgezet tegen Hizkia
Hizkia’s delegatie verzoekt, uit angst dat de wachters op de muur het gesprek zullen horen, het vervolg van de conversatie in het Syrisch te voeren in plaats van in het Hebreeuws (vers 26). Mogelijk is Rabsaké een afvallige Jood geweest die naast het Syrisch, de toenmalige wereldtaal, ook het Hebreeuws machtig was. Rabsaké bemerkt hun angst en wordt nog overmoediger. Hij veinst dat hij ook in het belang van het volk handelt, omdat in geval van oorlog er zo’n groot gebrek zal komen dat zij gedwongen zullen zijn hun eigen uitwerpselen te nuttigen (vers 27). Hij stelt dat het volk zich beter kan overgeven aan Sanherib en dat Hizkia het volk bedriegt door te zeggen dat de HEERE hen zekerlijk zal redden (vers 28-31). Een ieder die een geschenk zal geven, zal gespaard worden en ongestoord van zijn rijkdommen – genoemd worden de wijnstok, vijgenboom en de waterput - kunnen genieten (vers 31). Na verloop van tijd - als Rabsaké teruggekeerd is van de veldtocht tegen Egypte - zal hij hen dan in Assyrië brengen, dat hij evenals Juda een land vol koren, most, brood, wijngaarden, olijven, olie en honig noemt (vers 32). Hij vermeldt daarbij echter niet dat dit betekent dat zij wel degelijk als gevangenen gedeporteerd zullen worden en Hizkia gedood zal worden. Bovendien zal het volk dan in een land terechtkomen waar niet de Heere, maar de afgoden gediend worden. Hoe zal daar bovendien ooit de dienst der verzoening in de tempel kunnen plaatsvinden? Het hele plan is een duivelse list om Juda te vervreemden van de dienst des Heeren en van haar door God Zelf geschonken koning. Rabsaké’s betoog komt tot een climax in vers 32b en 33: ‘...Hoort niet naar Hizkia, want hij hitst u op, zeggende: De Heere zal ons redden. Hebben de goden der volken, ieder zijn land, enigszins gered uit de hand van den koning van Assyrië?’ Rabsaké verwijst naar de heidense volken Hamath, Arpad, Sefarvaïm, Hena en Ivva die tevergeefs vertrouwd hebben op hun afgoden en toch door Sanherib veroverd zijn (vers 34). In 2 Kronieken 32:17 lezen wij zelfs dat Rabsaké deze boodschap door middel van geschreven brieven heeft verspreid. Op een gruwelijke wijze wordt de Heere gelasterd, doordat Hij gelijkgesteld wordt aan de machteloze afgoden en verondersteld wordt dat Hij ook Jeruzalem wel niet zal kunnen redden (vers 35). Rabsaké spreekt – net als professor Kuitert in onze dagen – over de levende God van Israël als ‘een werk van des mensenhanden’ (2 Kron. 32:19). Ongetwijfeld heeft het hart van het volk van angst geklopt. Toch antwoorden zij, in gehoorzaamheid aan Hizkia, niet één woord (vers 36). Wel lezen wij in vers 37 dat Eljakim, Sebna en Joah hun kleren scheuren als een teken van rouw en ontzetting. Zo brengen zij rouwend - vanwege de schijnbaar verloren zaak en vanwege de lastering van de Heere en hun koning - verslag uit aan Hizkia.

Diepere oorzaak
Ten diepste gaat het in deze strijd niet alleen om een twist tussen de godvrezende Hizkia en de goddeloze Sanherib, maar om een strijd waarbij het uiteindelijke doel van de vorst der duisternis is dat in de ondergang van Gods volk de Naam des Heeren gelasterd wordt. Daarom geldt wat Paulus schrijft: ‘Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht’ (Ef. 6:12). Het is de voortdurende strijd waarover Gods Woord spreekt van Genesis tot Openbaring. Deze strijd is ten diepste gestreden op Golgotha waar de verzenen van Christus weliswaar werden vernield door satan, maar waar Hij de kop van de slang heeft vermorzeld (Gen. 3:15). Hij heeft het eeuwige leven en de levendmakende Geest verworven om de Zijnen het leven te schenken. Waar dode zondaren door genade tot leven worden gewekt, komen ook zij te staan in die strijd en krijgen te maken met de aanvallen van de satan. Het gebed tot de Heere is het heerlijke wapen dat door de Kerk in die strijd gehanteerd mag worden. Het is Israëls God Die de Zijnen bewaart en doet delen in Zijn overwinning. Mag u weten van zowel deze strijd alsook van deze troost?

Gespreksvragen

1. In onze dagen wordt vaak gedacht dat alle godsdiensten eigenlijk gelijk zouden zijn. Op welke wijze blijkt dat een soortgelijke gedachte al leefde bij Rabsaké (vers 22)?
2. Hoe wordt de Naam van de Heere gelasterd door Rabsaké (vers 25, 30-35)?
3a. Op welke wijze is de hand van de vorst der duisternis zichtbaar in het optreden van de Assyriërs en wat is zijn uiteindelijke bedoeling?
3b. Hoe bemerken Gods kinderen ook in onze tijd dat deze strijd gaande is?

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 2005

Kerkblad | 12 Pagina's

Hizkia, man Gods door genade (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 2005

Kerkblad | 12 Pagina's