Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

2. Uit genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Uit genade

Lezen: Efeze 1:15-2:10

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbonden met elkaar, in dankzegging
Paulus dankte, en wel voor het geloof en de liefde tot de heiligen in het leven van de gemeenteleden te Efeze. Hij dankte al biddend (vers 16). Niet maar even, nee, zonder ophouden. Denk voor het belang hiervan aan Mozes, die de armen naar hemel heeft geheven. Wat een voorbeeld! Zijn danken had betrekking op Gods werk in het leven van mensen te Efeze. Vanwege hun steunen op Christus en – als vrucht – ‘hun liefde tot al de heiligen.’ Wie God liefheeft, heeft ook Zijn kinderen lief! Uit het danken van de apostel blijkt dat gemeenschap van de heiligen inhoudt: God danken over Zijn genade aan anderen bewezen. Aandacht voor Gods werk! Kennen wij vreugde in de HEERE vanwege Zijn werk in anderen? Is ons leven voor anderen een reden Hem groot te maken?

Verbonden met elkaar, in gebed
Paulus bad om de voortgang van Gods werk ten gunste van de gelovigen te Efeze. Dat is wezenlijk voor de gemeenschap van de heiligen, ook vandaag. Wat de apostel concreet bad? Hij vroeg of God, de Vader van Jezus Christus, hen geestelijk rijk zou zegenen met de Geest van de wijsheid (vers 17). Hier is sprake van de arbeid van de drie-enige God! Want de gemeenschap met de Vader door de Zoon geeft ook dat de Heilige Geest de Leidsman is. Hij is ‘de Geest der wijsheid en der kennis.’ Paulus vraagt God de Vader of Hij door die Geest de gelovige ‘verlichte ogen’ wil geven. De gelovigen te Efeze hadden deze voorbede nodig. Anders zouden ze het licht niet zien. Ze waren blijvend afhankelijk van Gods Geest. Ook degenen die vandaag genade ontvangen hebben behoeven voorbede. Ze zijn immers niet volmaakt. Leeft u van genade, er is nog meer te verkrijgen. Vraag het voor uzelf en anderen! Met name vraagt de apostel dat de gelovigen zicht mogen hebben op de toekomst, op de rijkdom van de erfenis (vers 18). Ook elders is sprake van ‘de dag van de verlossing’ (1:14 en 4:30). Waar het leven niet in het licht van de eeuwigheid wordt bezien, gaat alles verzanden. De apostel bidt nog iets: Of ze de kracht van God in hun leven mogen bewonderen. Welke kracht dat is, daar spreekt hij uitvoerig over. Het brengt bij het volgende:

Verbonden met het Hoofd, door het geloof
‘De werking van de sterkte van Zijn macht’ is het uitgangspunt van de apostel om Gods werk in Christus voor Zijn gemeente aan de orde te stellen. Hij is het Hoofd, en de gelovigen zijn Zijn lichaam (vers 22 en 23). Deze beeldspraak (ook in hoofdstuk 4) spreekt van een nauwe band. Bij het vervolg van vers 23 is te denken aan de heerschappij van Christus over Zijn kerk, en verder over alles wat geschapen is. De daar genoemde volheid heeft met de band met Hem te maken (4:10)! Hem is ook alle macht gegeven (Matth. 28:18). De nauwe band tussen Christus en Zijn lichaam was er niet altijd. Degenen aan wie de apostel schreef waren eerst dood, dood ‘in misdaden en zonden.’ Geestelijk dood, ‘actief’ dood. Het zijn zonden en misdaden ‘waarin gij – christenen uit de heidenen – eertijds gewandeld hebt…’ Geleid door een verkeerde geest, onder meer genoemd de ‘overste van de macht der lucht.’ Overigens sluit de apostel zichzelf en andere gelovigen uit de Joden in, als hij eraan toevoegt: ‘Onder welke wij allen eertijds verkeerd hebben’ – ook de apostel en zijn volk, heidenen én Joden. Wat leerzaam! Genade maakt niet blind voor de zonden van anderen, romantiseert de toestand van de gevallen mens niet. Maar ze leert mensen wel zichzelf bij de zondaren in te sluiten! Gaat het over het ‘moderne heidendom’: Geen zonde valt te vergoelijken. Tegelijk is er geen reden om jezelf beter te vinden: ‘Niemand is er die goed doet, ook niet tot één toe!’ En: ‘Wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk alle anderen.’

Op iets anders wil ik ook wijzen: dat de apostel laat merken dat de duivel actief is. Je kunt hem niet zien. En er zijn door alle eeuwen heen mensen geweest die - net als de Sadduceeën - luchthartig meenden dat hij niet bestond. Maar het is met geestelijke invloeden als bijvoorbeeld met een koude of warme luchtstroom: Je kunt die niet zien, maar je voelt die wel. Zo is de duivel te herkennen aan zijn invloeden (2:2 en 3). Volg je de ‘begeerten van het vlees’, dan doe je de ‘wil van het vlees’, van je zondige eigen ‘ik’. Je doet wat in je opkomt tegen Gods wil, volgt je eigen ‘gedachten’. Dat laat gelijk zien, dat wij ons niet achter de duivel kunnen verschuilen: Zonde blijft een persoonlijke zaak! Er is in dit gedeelte een terugzien op een grote verandering: De overgang van de dood naar het leven. De nauwe band is er gekomen vanuit Gods werk in Christus! Deze band wordt beschreven met de woorden: ‘Mede levend gemaakt’, ‘mede opgewekt’ en ‘mede in de hemel gezet…’ Mede, dat betekent: met Christus! Denk aan de nauwe band tussen het Hoofd en het lichaam: Wat met het één gebeurt, gebeurt ook met het ander. Jezus’ levendmaking en opwekking betekenen dat de Vader verklaart dat door Zijn Gezalfde betaald is. Jezus’ ‘in de hemel gezet’-zijn houdt in, dat Zijn Vader ook verklaart dat Hij de gelovigen te Efeze als hemelburgers aanmerkt. Straks zullen ze hun erfdeel ontvangen! Verbonden met Hem, met Christus! En dat geldt allen die voor de Gezalfde van de Vader buigen.

Die overgang is dan ook genade alleen (vers 5 en 8). ‘Genade’, dat is gunst tegenover de verdiende straf in. Wat ze in Christus mogen hebben, is genade. En het geloven zelf is ook genade. ‘Niet uit u…’ houdt in: Zij hebben het geloof niet van zichzelf! Het geloof is Gods gave. Het is hun - zoals elders wordt gezegd - uit ‘genade gegeven’ in Hem te geloven. Wat Christus gedaan heeft, is het fundament: Zowel ter betaling van de schuld, als tot de schenking van het geloof. Hij is de Middelaar Die Zichzelf gaf, zowel voor verwerving als toepassing. Christus Jezus gaf Zich. En… God de Vader staat er achter: Hij had mensen die dood waren in de misdaden lief en gaf voor hen Zijn Zoon en Hij schonk ze om Diens verdiensten ook het geloof. Zo mogen zij ‘Zijn maaksel’ zijn in Christus Jezus. Het gaat er persoonlijk aan toe: ‘Ons liefgehad…’, ‘uit genade zijt gij zalig geworden…’, ‘want wij zijn Zijn maaksel…’ Het is niet uit hen, dat geloof. Het is wel een persoonlijk geloof, hartelijke overgave aan de Zaligmaker op het hartelijk aanbod van Gods genade in de prediking. Het gaat niet buiten de mens om. Dat houdt ook in: Redeneer er niet over. Zeg niet: ‘Omdat het geloof van God komt, en ik een mens ben die uit mijzelf niet kan geloven…’ om ondertussen niet door Christus tot God te gaan. Doe wat Jakob – Gods gunst totaal onwaardig - deed, toen hij zei: ‘Ik zal u niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent!’ (Gen. 32:26) Waartoe wordt gezegd dat het ‘niet uit ons is’, en wordt de bron van het geloof dan zo duidelijk aangewezen? Om God en Zijn genade te prijzen! Niet om de nodiging tot Gods heil te ontkrachten, maar om de drie-enige God de eer te geven! Als u Christus kent, geef God dan eer. Niemand moet op eigen werken vertrouwen, of zichzelf de eer van het geloof geven. Nee, want het is door Gods ‘grote liefde’ (vers 4)!

Verbonden met Hem, wat blijkt uit de levenswandel
Op één ding wil ik nog wijzen. Hoofdstuk 2 vers 10 meldt: ‘Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, opdat wij daarin zouden wandelen.’ Er zullen dus wel goede werken zijn. Als vrucht. Want de ríjkdom van de kerk en de róeping van de kerk zijn verbonden! Er is de verantwoordelijkheid vruchten voort te brengen. Dat blijkt uit deel twee van de brief. Aan het begin mag gezegd worden: Degene Die de boom goed maakt, zorgt ook voor de vrucht! Als we een ‘nieuw schepsel’ zijn, gaan we – ook in de praktijk - anders leven. We gaan met woorden en daden zeggen: ‘U alleen, U loven wij!’ (Ps. 75:1, ber.)

Vragen:
1. Gemeenschap der heiligen heeft - ook nu - te maken met danken en bidden voor anderen.
a. Over welke dingen gaat het dan?
b. Is dat ook de praktijk in uw leven?
2. ‘Van nature kinderen des toorns…’ (2:3) Wat houdt dat in, dit ‘actief dood’?
3. Hoe blijkt hier wat het is met Christus verbonden te zijn in Zijn verhoging (2:1, 5 en 6)? Wat zeggen de verzen 19 en 20 van hoofdstuk 1 in dit verband?
4. Wat is de plaats van het geloof en van de goede werken? (2:8-10)

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 2005

Kerkblad | 12 Pagina's

2. Uit genade

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 2005

Kerkblad | 12 Pagina's