Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 3 en 4. Artikel 10, deel 3

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verkiezing en roeping
... maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook dezelfden in den tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het rijk Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelven, maar in den Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften telkens getuigen.

In Hoofdstuk 1, artikel 6 is gezegd: ‘Dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit.’ Dat besluit is ‘het besluit van verkiezing en verwerping’. Ondanks dat besluit blijft de mens wel verantwoordelijk. Zo dat ‘de oorzaak of onschuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in den mens’ (DL. Hfd. 1, art. 5). Maar omgekeerd, ‘dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, [wel] komen en bekeerd worden, dat moet men den mens niet toeschrijven’ (DL. Hfd. 3 en 4, art. 10). De remonstranten waren het met deze opvatting niet eens en zeiden dat de mens door zijn vrije wil uiteindelijk zelf de keuze moet maken voor God. Krachtig stelden de Dordtse vaderen zich tegen deze opvatting teweer. Het was niet anders dan ‘de hovaardige ketterij van Pelagius’. Hoe hoog dit de gereformeerde theologen zat, blijkt ook uit het feit dat men in de Verwerping der dwalingen hierop terugkomt. ‘De Synode verwerpt de dwalingen dergenen, die leren: Dat de genade en de vrije wil gedeeltelijke oorzaken zijn, die beide te zamen het begin van de bekering werken, en dat de genade in orde van werking niet gaat vóór de werking van den wil; dat is, dat God niet eer den wil des mensen krachtiglijk helpt tot de bekering, dan wanneer de wil des mensen zichzelven beweegt en daartoe bepaalt’ (DL, Verwerping van de Dwalingen 3 en 4, 1a).

De Dordtse Leerregels wijzen dus met grote stelligheid de opvatting af dat de mens zalig wordt omdat hij het zelf wil. Kort, maar met overtuiging en verwondering, wordt ootmoedig beleden: ‘Maar men moet het Gode toeschrijven, Die de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus.’ ‘Hij verkiest voor ons onze erfenis, de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela’ (Ps. 47:5). En: ‘Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren’ (Joh. 15:16). Als de Heere in genade naar een zondaar omziet, is er niet de minste reden om dat toe te schrijven aan de oprechtheid van ons zoeken, de vurigheid van ons bidden, of de ernst van onze droefheid over de zonde. Het is alleen vanwege Gods soeverein, verkiezend handelen. Gods kerk wordt zalig omdat de Vader hen heeft liefgehad met een eeuwige liefde, en omdat de Zoon Zijn leven voor hen vrijwillig heeft opgeofferd, en omdat de Heilige Geest hun hart opent voor de boodschap van het Evangelie, waarin wij opgeroepen worden tot geloof en bekering. De Heilige Geest doet bij de Zijnen de uitwendige roeping met zulk een onwederstandelijke kracht gepaard gaan, dat zij niet langer ‘nee’ durven of kunnen zeggen tegen de roepende God. Hun verzet wordt gebroken. God roept de zondaar niet alleen tot geloof en bekering om het daarna aan hem over te laten of hij komt of niet. De Heilige Geest kijkt niet werkeloos toe. De Heere gebiedt te geloven en ons tot Hem te bekeren, en tegelijkertijd worden de Zijnen ‘met het geloof en de bekering begiftigd’. De Heere vraagt het hart en Hij neemt het hart. Als de bekering van de zondaar zou afhangen van de inzet en keus van de mens, dan was het zeker een verloren zaak. Van nature verkeert de mens onder de heerschappij van de zonde en de duivel. De mens is zelf niet in staat zich van die macht te bevrijden. Wat een hoogmoed om dan te zeggen dat de mens met zijn vrije wil kan kiezen voor God en mee zou werken. Integendeel, we werken niet mee, maar als gevallen mensen werken wij met onze verdorven wil juist tegen. De mens verkeert onder een macht die hij niet zomaar kan weerstaan. Alleen God is machtig hem ‘uit de macht der duisternis te verlossen, en over te brengen tot het Rijks Zijns Zoons’.

Van nature leven wij in het rijk van de duisternis, waarin iedere onderdaan de zonde dient. Door wedergeboorte krijgen wij een nieuwe nationaliteit. Dan overschrijden wij de grens en komen in het Rijk van Koning Jezus. Op de vraag: ‘Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?’ mag dan geantwoord worden: ‘Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft’ (H.C. Zondag 1 vraag en antwoord 1). We kunnen dan niet anders dan met Paulus zeggen: ‘Dankende den Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde’ (Kol. 1:12-13). Daarom is alle roem van de kant van de mens uitgesloten. ‘Die roemt, roeme in den Heere’ (1 Kor. 1:31).

Het werk van Gods zaligmakende roeping loopt dus uit op het grootmaken van de Heere. Dan is de opdracht: ‘Zingt vrolijk, roemt Zijn deugden t’ allen tijd, gij, die oprecht van hart en wandel zijt’ (Ps. 32:6 berijmd). Zowel de deugden van Gods rechtvaardigheid en heiligheid, als de deugden van Gods barmhartigheid en trouw zijn hen lief. Dan kunnen er van die momenten zijn dat we het wel van de daken aan iedereen zouden willen toeroepen, dat de Heere goed is voor de voornaamste der zondaren. Wat een wonder: ‘’k Was uitgeteerd maar Hij zag op mij neder’ (Ps. 116:4 berijmd).

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 2010

Kerkblad | 12 Pagina's

Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 2010

Kerkblad | 12 Pagina's