Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gezicht van de Man op het rode paard (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gezicht van de Man op het rode paard (1)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het eerste nachtgezicht
(Zacharia 1:7-17)

De komende tijd overdenken we in deze rubriek de acht nachtgezichten van de profeet Zacharia. Dat zijn visioenen die hij ontvangen heeft achter elkaar en dat in de nacht. Het is niet een soort droom waarbij de profeet sliep, maar een visioen werd juist altijd ontvangen in een wakende en zelfbewuste toestand. Om echter duidelijk te krijgen wat de visioenen uitbeelden en welke betekenis ze hebben, moeten we eerst iets zeggen over de tijd waarin Zacharia leefde en als profeet van de HEERE optrad. Het is de tijd dat een deel van het volk van Juda is teruggekeerd uit de ballingschap in Babel. De Perzen zijn aan de macht gekomen en het is de Perzische koning Cyres, die de Joden heeft aangemoedigd om weer terug te keren naar hun land. In het jaar 538 voor Christus is dat ook gebeurd. Onder leiding van Zerubbabel, de vorst, een verre nakomeling uit het huis van David, en onder leiding ook van Jozua, de hogepriester, vertrekt een deel van het volk uit Babel om een nieuw leven te beginnen in hun oude land. Aanvankelijk gaat dat goed. Met enthousiasme wordt aan de herbouw begonnen. Ze richten hun oude huizen weer op, maar ook besluiten ze eenparig tot de bouw van een nieuwe tempel. Als de benodigde gelden en bouwmaterialen ontvangen zijn, dan kan al na twee maanden met het leggen van het fundament worden begonnen. De vreugde is groot. Een nieuwe tijd breekt aan!

Toch is die aanvankelijke geestdrift en verwachting niet lang gebleven. Al snel komt de inzinking, en de ijver van het volk verslapt. Men is druk met de eigen huizen en het werk op de tempelplaats ligt stil. Een geest van moedeloosheid en van geestelijke weekheid maakt zich meester van het volk en dat twintig jaar lang. Daar komt bij: ook de uiterlijke omstandigheden van het volk zijn niet bepaald gunstig te noemen. De moeilijkheden blijven niet uit en het breekt de kracht van het volk: opnieuw worden ze omringd door vijanden en jaar op jaar mislukken de oogsten. Alles zit tegen. Het maakt die groep van teruggekeerden moedeloos. De toestand van Juda en Jeruzalem is maar een armzalig gebeuren. De zaak van Gods Koninkrijk staat er voor het oog maar erbarmelijk voor. De Perzen hebben het voor het zeggen. Niet een koning van Juda is aan de macht, maar er staat aan het begin van Zacharia (1:1): ‘in het tweede jaar van Darius’, een van de opvolgers van Cyres. Zo liggen de zaken. Het rijk van Darius, dat is het rijk dat aanzien heeft in deze wereld. Daarmee vergeleken stellen Juda en Jeruzalem maar weinig voor. En er is maar weinig verwachting dat het nog wat zal worden ook. Het volk vindt dat ook en berust erin.

Deze toestand mag echter niet zo blijven. Er moet verandering in komen. Dat gebeurt in het jaar 520-519 voor Christus. Twee profeten krijgen van God de opdracht het volk weer op te wekken tot de bouw van de tempel: Haggaï en twee maanden na hem Zacharia. Het optreden van deze profeten zorgt voor een geweldige verandering. God gedenkt aan Zijn verbond. Wat dat betreft, is de naam van Zacharia al één prediking: de HEERE gedenkt. Volgens vers 7 stamt hij uit een priestergeslacht. Naast dat en het feit dat hij zeer jong was, zo’n twintig jaar, weten we niet zoveel van hem. Maar dat hoeft ook niet, want zijn Woord spreekt nog! Dat waren niet direct troostende en bemoedigende woorden. Nee, dan komt de HEERE eerst met de eis van bekering. Dat is de weg, wil de Heere weer wederkeren tot Zijn volk. De toestand waarin ze verkeren, is immers hun eigen schuld? Maar dan is daar ook Zijn belofte, want die gaat altijd samen met Gods eis. Zacharia roept het: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen, dan zal Ik weder tot u keren, zegt de HEERE der heirscharen. Onder de voorwaarde van bekering gaat God die belofte vervullen. De Heere zal tot Jeruzalem en Juda wederkeren met ontfermingen. Hij laat Zijn Kerk van toen en nu niet in haar diepe verval, maar Hij is met haar. Het is God in deze wereld om Zijn Kerk te doen. De HEERE vergeet Zijn volk niet! In de ogen van de wereld stelt ze weinig voor. Onaanzienlijk en veracht. Ook Juda en Jeruzalem, die zitten op de puinhopen van hun eigen schuld. Hoe moet het verder? Waar gaat het met de kerk naartoe, ook in onze dagen? God laat het aan Zacharia zien. In de nachtgezichten.

De nachtgezichten zijn vergezichten. Ze zijn getoond ter bemoediging van Juda en Jeruzalem toen, maar ze gelden ook voor Gods Kerk van alle tijden. God maakt in deze beelden duidelijk dat Zijn werk doorgaat, dwars door alles heen. Ziende op de omstandigheden moeten Juda en Jeruzalem het zeggen: Wij zijn niet in tel en onze zaak staat er hopeloos voor. En wij in onze dagen: Waar moet het met de zaak van Gods Koninkrijk naartoe? En toch! God zal Zijn doel bereiken, ook met Zijn Kerk. De HEERE laat Zijn Kerk niet los. Hij schendt Zijn verbond niet. Gods beloften zijn vast en zeker. En Zijn liefde is onveranderlijk. De nachtgezichten tonen ons de ontwikkeling van het Koninkrijk van God, van Zijn Juda en Jeruzalem, tot zijn voltooiing in Gods heerlijkheid.

In het eerste gezicht laat God ons zien dat Hij gereed staat om Zijn Kerk in de verdrukking te gaan verlossen. De HEERE zal opstaan tot de strijd. Want wat ziet Zacharia? Dan staat de profeet in het visioen eigenlijk op een heuvel en kijkt hij naar beneden in de diepte van een vallei. En in die diepte, je moet er goed voor kijken, anders zie je ze over het hoofd, ziet hij een bos van mirtenstruiken. Een plant, een soort heester, laag struikgewas, dat veel voorkomt in de landen rondom de Middellandse Zee. Het is een plant, die in de diepte van de dalen, daar waar het vochtig is, groeit. In de diepte gedijt zij het best. In de diepte heeft zij haar schoonheid. In de diepte bloeit zij met prachtige witte bloesems die heerlijk geuren en met prachtige diepgroene gladde en glanzige bladeren, die bij de mirte altijd groen blijven en niet afvallen. In de hoogte, op de bergen groeien, dat kan de mirte niet. Daar zou haar leven kwijnen. Diep verscholen in de laagten, haast onopgemerkt in een onaanzienlijke plaats, juist daar groeit, bloeit en geurt zij.

Deze mirte is het beeld voor het volk van Juda, voor de Kerk. Wat is haar positie nu in deze wereld? Het telt niet mee te midden van de groten der wereld. Heel de toestand van dat volk, met een stad en tempel in puin, het is toch een schande? Zo geldt dat toch ook voor de Kerk in deze wereld? Wie vraagt nu naar haar? Dan is de kerk als zo’n mirtebosje, waar je maar zo overheen ziet en dat niet wordt opgemerkt. En toch is dat nu juist de plaats van Gods Kerk, waartoe zij geroepen is. Gods Kerk is er niet toe geroepen om in deze wereld vooruit te komen. De gemeente, de Kerk hier beneden, is altijd Kerk onder het kruis. Haar plaats in deze wereld is daar waar de mirte groeit en bloeit, in de diepte, de versmaadheid van Christus dragend. Het grootste gevaar voor Gods Kerk is dat ze omhoog gaat grijpen. Dat ze wat gaat worden en zo haar afhankelijkheid kwijtraakt. Nee, juist in het dal van de ootmoed, in de Kruisgestalte, bloeit Gods Kerk, bloeit de mirte. De verkwikkende en onderhoudende dauw van Gods genade valt immers niet op de hoogte van de bergen, maar in de diepte van de dalen. In die diepte is Gods Kerk schoon en bloeit haar leven op. Voor de wereld niet in tel, maar bij God wel bekend. Zijn oog ziet haar wel. In die afhankelijke gestalte is zij nochtans lieflijk en heerlijk voor God en geschieden er door haar grote dingen.

Want Zacharia ziet nog meer. Hij ziet over de vlakte een Man aan komen rijden, gezeten op een rood paard. En achter Hem een grote stoet van paarden van allerlei kleur: opnieuw rode, bruine, eigenlijk staat daar voskleurige, en op het laatst zijn de paarden wit. We komen daar zo nog op. Alle aandacht gaat echter uit naar de Ruiter op het rode paard. Hij, Die stilstaat midden tussen de mirten. Wie is Hij? Hij is Dezelfde als Hij, Die Zich in de verzen 11 en 12 nader doet kennen als de Engel des HEEREN. Dat maakt veel duidelijk. Het is de Heere Jezus Christus, zoals Hij Zich openbaarde aan de Kerk van het Oude Testament nog vóór Zijn vleeswording. Dat is een machtig en heerlijk beeld. Als de Kerk zich in de diepte bevindt, in de diepte van het lijden en de ootmoed, in de kruisgestalte, dat ze dan gemeenschap heeft aan Christus’ lijden. Christus Zelf is dan ook in haar midden. Dat maakt de heerlijkheid van dat armzalige Juda, maar ook van de Kerk nu zo groot: Christus is bij haar. Hij is in het midden van haar, en zorgt en waakt over haar. Daar waar Christus is, tussen de mirten, daar is de Kerk veilig. Al bevindt die Kerk zich in het grootste stormgedruis, ziet de wereld schamper op haar neer, en zit Gods Juda van toen en van nu op de puinhopen van Jeruzalem, en kun je denken: Wat komt er van Gods Koninkrijk terecht; dan mag de Kerk toch gelovig weten: De Heere staat gereed om Zijn Kerk te verlossen.

Want Christus verschijnt hier, gezeten op een paard. Het paard is in het Oosten niet zozeer een rijdier – dat is de ezel – maar het is juist een strijddier. Christus trekt hier ten strijde om Zijn Kerk te gaan verlossen uit de machten van wereld, duivel, zonde en dood. Hij staat hier in het visioen nog vóór die strijd. En die strijd is zwaar. Want het paard waar Christus hier op rijdt, draagt nog niet de kleur wit, zoals de eerste paarden in de Openbaring, de kleur van de overwinning, maar het is diep en donkerrood gekleurd, wat wijst op het bloed dat in die strijd vergoten wordt. De strijd tegen de machten, die Christus Zijn eigen bloed heeft gekost, wordt hier in het visioen zichtbaar. Hij staat hier gereed om die strijd voor Zijn volk aan te gaan. Hij is in het midden van haar. Nog niet als de Overwinnaar, maar de Overwinning is wel zeker. Daar duiden de kleuren van die andere paarden op. Ze zijn overwegend rood. Eerst paarden van dezelfde kleur als het eerste paard, maar dan ook paarden die lichter rood zijn, voskleurig zijn, maar uiteindelijk zijn er ook witte paarden. Dat betekent: de strijd is zwaar en de gevolgen van het gevecht ook. Daar wijzen die eerste rode paarden op, maar het gaat naar de overwinning toe! In het einde van de strijd worden de paarden wit, als teken van de overwinning die wacht.

Dit krijgt de profeet nu als in één beeld te zien. De strijdpaarden onder aanvoering van die Ene staan klaar. Ze kunnen elk moment vertrekken om daarmee het ontzettende gebeuren van de eindstrijd in gang te zetten, dat de verlossing van Gods Kerk zal inluiden. En dan vertrekken ze vanuit de mirten. Dat zou je niet denken. Toch is het zo. Niet de machthebbers, niet de rijken, zijn het centrum van het wereldgebeuren. Niet om hen gaat het. Het gaat Christus om Zijn gemeente. Want aan Hem is, zoals de apostel zegt, de gemeente gegeven, tot een Hoofd boven alle dingen (Ef. 1:22). Vanuit Zijn gemeente en omwille van Zijn gemeente leidt Hij alles naar Zijn doel. Al lijkt het er niet op, voor Juda toen niet en voor Gods Kerk nu niet, toch ligt de overwinning vast. Dan hoeven wij het niet te zien zitten, maar als we Hem dan maar zien zitten als die Ruiter op het rode paard: want Christus is in het midden van Zijn Kerk. Hoe? Daarover de volgende keer meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 2012

Kerkblad | 16 Pagina's

Het gezicht van de Man op het rode paard (1)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 2012

Kerkblad | 16 Pagina's