Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eeuwig Thuis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeuwig Thuis

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ze waren nog maar 28 en 26 jaar, toen zij de Heidelbergse Catechismus voltooid hadden; zij waren nog maar 51 en 49 jaar, toen zij de raad Gods hadden uitgediend, althans in dit leven. Het is daarbij onvoorstelbaar hoeveel deze beide mannen – die vaak in één adem genoemd worden – in hun korte leven hebben mogen betekenen. Hoe verschillend ze ook onderling waren en hoe verschillend hun levensloop ook geweest is, in hun ijver voor de gereformeerde waarheid stonden Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus schouder aan schouder. Helaas moesten zij na het overlijden van keurvorst Friedrich III ( Frederik de Vrome) Heidelberg verlaten en gingen hun wegen weer uiteen. Dit laatste niet in geestelijke zin, maar de Heere gaf hun beiden een nieuw arbeidsveld. Ursinus in Neustadt en – zoals we reeds gezien hebben – Olevianus eerst in Berleburg en daarna in Herborn.
In de laatstgenoemde stad bevindt zich ook het graf van Caspar Olevianus. Op 17 maart 1587 werd hij hier begraven in de oude Stadtkirche, namelijk onder de avondmaalstafel in het koor. Thans moet men in de kerk de grafsteen rechts achterin bij het koorgestoelte zoeken. Ter gelegenheid van de driehonderdste sterfdag van Olevianus werd in 1887 door de Gereformeerde Kerk van de Verenigde Staten van Noord-Amerika een neogotisch grafmonument geschonken, welke aan de oostkant van het schip geplaatst werd. Naast de eerder genoemde grafsteen van Olevianus bevindt zich nog een grafsteen. Hierop staat te lezen: ‘Anna Sinzichin, huisvrouw van wijlen Gerhard Olevian, Raadslid en Rentmeester van de stad Trier, welke op 4 juli anno 1596 zalig ontslapen is in de leeftijd van 82 jaar.’ Met andere woorden: in deze stadskerk ligt niet alleen Olevianus begraven, maar ook zijn moeder.

Terecht wordt ze omschreven als een dappere evangelische vrouw met een zeer bijzondere levensloop (Gunther Franz: ‘Die Mutter des Reformators Anna Olevian, geborene Sinzig, eine tapfere evangelische Frau in Trier’, als een artikel opgenomen in de herdenkingsbundel ‘Caspar Olevian und der Reformationsversuch in Trier vor 450 Jahren. 1559-2009’, Trier 2009, p. 85 e.v.). Hoe groot ook de verleiding is om op het leven van deze bijzondere vrouw dieper in te gaan, willen we het hier toch bij een paar opmerkingen laten. Temeer, daar haar leven veel meer aandacht verdient dan de ruimte die we het in dit artikel kunnen geven. Opvallend is dat zij na de verbanning van haar zoon uit Trier daar nog vijfentwintig jaar is blijven wonen, waarbij bovendien nog de gemeente samenkwam in de kelder van haar huis. Als laatste van de vrouwen die in Trier de gereformeerde leer waren toegedaan, vertrok zij in 1584 als zeventigjarige naar haar dochter Anna in Frankfurt. Van hieruit ging zij vervolgens naar Herborn om daar na vele jaren haar zoon Caspar Olevianus te ontmoeten. Helaas hebben moeder en zoon maar kort met elkaar mogen verkeren, daar Olevianus eind 1586 op bed terechtkwam en reeds enkele maanden later uit het leven werd weggenomen. In een brief, d.d. 30 december 1586, aan Johann VI von Nassau-Dillenburg schreef Olevianus aan de graaf dat hij zowel in zijn borstkas als in zijn hoofd veel pijn had. Hij was namelijk eerder op die dag twee keer hard gevallen, toen hij op weg was naar een zieke in het nabijgelegen Hirschberg. Naar alle waarschijnlijkheid was de weg bevroren en is hij uitgegleden. Echter hoe het ook zij, volgens D. Knodt was dit ongeval de oorzaak van zijn lijdensweg, die uiteindelijk zou eindigen in zijn dood (zie L.L.D. Bierma, ‘German Calvinism’, Grand Rapids 1996, p. 20 noot 27). Ten gevolge van zware, innerlijke verwondingen werd hij steeds zwakker. Zo zwak zelfs, dat hij op 25 februari 1587 niet meer van zijn ziekbed kon opstaan. Graaf Johann VI von Nassau-Dillenburg stelde nog voor om vanuit Frankfurt dr. Rivius te laten komen, die met de hierboven genoemde Anna gehuwd was en zijn medicijnenstudie in Bazel met de doctorstitel had afgerond.

Helaas mocht niets meer baten en Olevianus hield zoveel vocht vast, dat hij zijn einde voelde naderen. Naar een goede, zeer oude gewoonte stelde hij op 11 maart 1587 zijn testament op (zie voor het gehele testament K. Sudhoff: ‘C. Olevianus und Z. Ursinus’, Elberfeld 1857, p. 485 e.v.). Drs. K. Exalto wijst er in zijn studie ‘De dood ontmaskerd’ op, dat het vanaf de middeleeuwen tot een rechte voorbereiding op de dood algemeen noodzakelijk geacht werd om tijdig een testament op te stellen (drs. K. Exalto, a.w., Amsterdam 1975, p.9, zie in dezen ook W. Perkins, Stervenskunst, Kampen 2010, p. 69 e.v.). Dit testament nu van Olevianus was niet alleen een uiterste wilsbeschikking, maar ook een heerlijk getuigenis van Gods genade. Zo beleed hij enkele dagen voor zijn sterven, dat de Heere hem op krachtige wijze geroepen en het geloof geschonken had. De Heere had hem in de enige Middelaar en Heiland Jezus Christus levend gemaakt, daar hij in zonden gestorven was. De Heere had hem uit genade verkoren tot het kindschap in Christus. Kortom, dit testament is een rijk getuigenis van zijn enige troost, beide in het leven en sterven.

Ontroerend is ook de wijze, waarop hij zich in dit officieel document tot zijn vrouw Philippina en zijn moeder richtte. Opvallend is, dat Olevianus hierbij ook zijn beide zonen – Paulus en Ludwig – bij name noemde, maar niet zijn dochter Elisabeth. De reden van dit opmerkelijk feit zou kunnen zijn, dat zij in tegenstelling tot haar beide broers reeds gehuwd was en dus de huiselijke zorg niet meer nodig had. Hij noemde haar echter wel in een afscheidsbrief, die hij op 12 maart aan zijn zoon Paulus schreef. Deze verbleef namelijk in Kirchloch, een plaatsje in het bisdom Speyer en lag daar ook zelf ziek op bed. Olevianus had hem nog graag ontmoet, maar hij wilde niet, dat zijn zoon Paulus zijn gezondheid in gevaar zou brengen. Vandaar deze brief, waarin hij hem mededeelde dat hij alles geregeld had, zoals ‘een godvruchtige vader betaamde’. Opnieuw mocht Olevianus een rijk getuigenis geven van zijn verlangen om ontbonden te worden en met Christus te zijn: ‘Ik zeg met vader Jakob: Op Uwe zaligheid wacht ik, HEERE.’ Aan het slot zien we, dat Olevianus deze afscheidsbrief niet zelf geschreven heeft. Hij heeft ze gedicteerd en ze vervolgens ondertekend: ‘Ik, Uw vader Caspar Olevianus van Trier, dienaar van het Woord Gods heb met mijn eigen hand ondertekend. O, Heere Jezus! Ontvang mijn geest, Hand. 7’ (K. Sudhoff, a.w., p. 468).

Deze begeerte nu werd enkele dagen later vervuld, namelijk op zondag 15 maart. Reeds om zes uur in de morgen kwam zijn aangetrouwde neef Johannes Piscator aan zijn ziekbed (Opm.: dus niet zoals K. Sudhoff (a.w., p. 469) schoonzoon, zie K. Múller: Ahnentafel und Stammbaum der Familie Caspar Olvianus, ingebonden bij ‘Der Gnadenbund Gottes 1590’, facsimile Köln 1994, p. 499 e.v., zie ook Gunther Franz, a.w., p. 91). Later op de morgen kwam ook nog Jakob Alsted (1546-1622), eveneens predikant te Herborn en leraar aan de Hogeschool. Op verzoek van de stervende las Johannes Piscator uit Jes. 9:2-7, uit het begin van hoofdstuk 11, Ps. 103 en uit Hebr. 6 vanaf het 13e vers. Met woorden en gebaren gaf Olevianus te kennen welk een hemelse troost hij uit deze woorden mocht ontvangen. Hierna las Jakob Allsted nog uit Jes. 53.

Niet lang voor zijn sterven vroeg Olevianus of men de morgendienst op een vroeger tijdstip zou willen beginnen, opdat de gemeente nog voor hem kon bidden. Dit laatste vroeg hij ook aan hen die rondom zijn bed stonden. Hierna zong men nog op zijn verzoek ‘Nun bitten wir den Heiligen Geist’ en met een zwakke stem zong Olevianus met de anderen mee. Vervolgens richtte hij zich tot zijn moeder en gaf hij nog een korte samenvatting van de hoofdsom van de leer der Godzaligheid. En toen hij stervende was, trad Allsted op hem toe en vroeg: ‘Lieve broeder! U bent zonder twijfel van uw zaligheid in Christus zeker, gelijk u anderen geleerd hebt?’ Olevianus legde zijn hand op zijn hart en sprak met een stervende stem: ‘Certissimus (Geheel zeker).’ Hij zonk nu weg in een zachte slaap en … na een korte zucht was hij eeuwig thuis!

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2013

Kerkblad | 16 Pagina's

Eeuwig Thuis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2013

Kerkblad | 16 Pagina's