Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Spiegel & spanningsbron (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Spiegel & spanningsbron (3)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de eerste twee artikelen over Spiegel & spanningsbron: opinievorming in reformatorische kerken over de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing zijn het onderzoeksveld waarop de promotiestudie van ds. J.M.D. de Heer uit Middelburg zich beweegt en de opinievorming over de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing in hervormd gereformeerde kring aan bod gekomen. In het derde deel van dit drieluik over De Heer’s proefschrift staan wij stil bij het hoofdstuk Evaluatie en perspectief waarmee hij zijn dissertatie besluit.

Godsdienstsociologie

De Heer gaat in zijn evaluatie in op de relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en evangelische en charismatische invloed op reformatorische kerken en de theologische thema’s die relevant zijn in de verhouding tussen reformatorisch aan de ene kant en evangelisch en charismatisch aan de andere kant. Hij begeeft zich in dit hoofdstuk dus zowel op godsdienstsociologisch als op theologisch gebied. De Heer erkent de beperkingen van de godsdienstsociologie. De socioloog blijft ‘op afstand staan, doet geen normatieve uitspraken, maar beschrijft alleen’. Hij kiest er desondanks voor om zijn evaluatie niet te beperken tot een bespreking van theologische thema’s. Maatschappelijke ontwikkelingen hebben namelijk onmiskenbaar hun weerslag op de levens van gemeenteleden en de gemeenten waar zij deel van uitmaken.

Verminderde binding

De Heer evalueert eerst een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die ervoor zorgen dat de binding die gemeenteleden met hun reformatorische kerk ervaren onder druk zetten. Hij noemt in dit verband allereerst de individualisering van onze samenleving. Het is voor de moderne mens gewoon geworden om zelf te kiezen. Het is dan ook veel minder vanzelfsprekend geworden om trouw te blijven aan de kerkelijke gemeenschap waarin men opgegroeid is. Deze ontwikkeling wordt zichtbaar in een alsmaar toenemend grensverkeer tussen reformatorische kerken onderling en van reformatorische gemeenten naar evangelische gemeenten.

De Heer wijst verder op het toegenomen opleidingsniveau in reformatorische kerken. Mensen die een wetenschappelijke opleiding gevolgd hebben, nemen de kritische houding die zij aangeleerd hebben gekregen mee naar hun kerkelijke gemeente. De Heer merkt in dit verband op dat studerende jongeren daardoor meer dan eens een lossere band met hun eigen gemeente ervaren en gemakkelijker van kerk veranderen. Hij legt met deze constatering niet alleen zijn vinger op een zere plek in veel gemeenten, maar spoort ons ook aan om ons verder te bezinnen op de vraag hoe wij de band met onze studerende jongeren vorm moeten geven. Het gaat er daarbij niet alleen om hen voor de gemeente te behouden, maar om hen vast te houden in het geestelijk klimaat waarin zij opgegroeid zijn.

De Heer wijst er in dit deel van zijn evaluatie ook op dat de organisatiestructuur van veel bedrijven en instellingen platter geworden is. Dit heeft ertoe geleid dat onderlinge verhoudingen in de samenleving minder duidelijk omschreven zijn, informeler zijn geworden en gezagsrelaties functioneler geworden zijn. Deze ontwikkeling werkt door in de reformatorische kerken. De eigen mening van het gemeentelid komt meer op de voorgrond te staan, het gezag van de ambtsdrager wordt minder vanzelfsprekend en de eigen gemeente wordt gemakkelijker ingewisseld voor een andere gemeente.

Aantrekkingskracht

De Heer gaat niet alleen in op maatschappelijke ontwikkelingen die de binding die gemeenteleden van reformatorische kerken met hun eigen gemeente ervaren onder druk zetten. Hij wijst er ook op dat de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing kenmerken hebben die ze in het licht van de beschreven maatschappelijke ontwikkelingen aantrekkelijk maken. De Heer merkt bijvoorbeeld op dat de vele aandacht voor de keuze die de mens moet maken voor God en Jezus goed aansluit bij de geest van de tijd die zich richt op de mens en zijn persoonlijke keuzes. Hij maakt in dit verband de opmerking ‘dat reformatorische kerken juist meer nadruk leggen op de verkeerde keuzes die de zondige mens altijd weer maakt en de uitverkiezing door God als bron van het eeuwige behoud’. Het is daarbij zaak om woorden als ‘kiezen’ en ‘aannemen’ krampachtig te vermijden. De Heer is zich daarvan bewust als hij even verderop opmerkt ‘dat het appèl op de wil een puriteins accent is dat van blijvend belang is voor de prediking’. Ik vind het mooi dat hij hier de vinger bij legt, omdat oudvaders van eigen bodem en puriteinen uit Engeland en Schotland nogal eens tegen elkaar uitgespeeld worden.

De Heer laat verder overtuigend zien dat een groot deel van de aantrekkingskracht van de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing ligt in hun openheid voor de moderne cultuur (liedcultuur, begeleiding eigentijdse muziekinstrumenten, de inzet van middelen als film, dans en drama in de dienst, een opener houding tegenover zondagsheiliging, amusement en topsport). De Heer merkt op dat deze openheid voor de moderne cultuur niet alleen bekritiseerd wordt door reformatorische opiniemakers, maar ook in evangelische kring verontrustende reacties oproept: ‘Volgens de baptistentheoloog H.A. Bakker is de kracht van de evangelische beweging het vermogen om zich aan te passen aan de cultuur ten behoeve van de voortgang van het evangelie. Deze kracht is echter ook haar zwakte. Bakkers grote angst is dat de agenda voor de evangelische beweging uiteindelijk door de wereld wordt bepaald. Een dergelijke aanpassing lijkt op vernieuwing, maar is ten diepste veroudering en verarming.’ Wij doen er goed aan om deze waarschuwende woorden ter harte te nemen. Een christen is geroepen om wel in de wereld, maar niet van de wereld te zijn. Wij moeten deze twee dingen heel dicht bij elkaar houden, omdat de overaccentuering van ‘wel in de wereld’ resulteert in wereldgelijkvormigheid en ‘niet van de wereld’ leidt tot wereldmijding.

Het gebruik van de bronnen

De Heer betreedt in zijn evaluerende slothoofdstuk niet alleen het terrein van de godsdienstsociologie, maar ook van de theologie. Het eerste theologische thema waar hij op ingaat, is het gebruik van de bronnen door reformatorische kerken, de evangelische beweging en de charismatische vernieuwing. Hij merkt in dit verband op dat de wegen van de traditionele kerken en de charismatische vernieuwing uiteengaan bij de beoordeling van het spreken van de bronnen over de Geestesgaven. De Heer geeft toe dat Bijbelgedeelten als 1 Korinthe 12-14 weinig aandacht hebben gekregen in de reformatorische traditie en vroegchristelijke bronnen nogal eens uitsluitend door de bril van de Reformatie gelezen zijn. Dit neemt echter niet weg dat het spreken over de Geest in het kader van Christus’ verlossingswerk, zoals wij dat tegenkomen bij de reformatoren en in de belijdenisgeschriften, meer in lijn ligt met het filioque (de Geest gaat uit van de Vader en de Zoon) van de kerk van het Westen dan de zelfstandige behandeling van de Geest en de Geestesgaven bij de charismatische vernieuwing.

Gereformeerd

De Heer werpt aan het slot van dit hoofdstuk de vraag op of ‘de theologie gereformeerd blijft bij niet te verwaarlozen evangelische en charismatische invloeden’. Hij beantwoordt deze vraag ontkennend. De verhouding tussen God en mens, waarbij ‘er te weinig aandacht is voor het beslissende initiatief van Godswege en het accent structureel teveel ligt bij het antwoord van de mens’ brengt hem tot dit antwoord. Het is een antwoord dat ik aan het einde van dit drieluik over Spiegel & spanningsbron van harte onderstreep. Het is het antwoord dat Paulus de Efeziërs op het hart drukt: ‘Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme’.

Rouveen, ds. D.J. Diepenbroek

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 2019

Kerkblad | 24 Pagina's

Spiegel & spanningsbron (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 2019

Kerkblad | 24 Pagina's