Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

‘EN NIEMAND KAN ZEGGEN, JEZUS DEN HEERE TE ZIJN, DAN DOOR DEN HEILIGEN GEEST’ (1 KOR. 12:3B).

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Nieuwe Testament komen de persoon en het werk van de Heilige Geest het uitgebreidst aan de orde in het vierde evangelie en in de eerste brief die de apostel Paulus aan de gemeente van Korinthe schreef. In 1 Korinthe 12-14 gaat het dan om de gaven van de Heilige Geest. Meerderen in de gemeente van Korinthe gingen hier niet op een juiste manier mee om. Vooral de gave van tongentaal werd heel hoog aangeslagen. Degenen die deze gave bezaten keken neer op hen van wie dat niet gold. Paulus maakt een aantal dingen duidelijk. Gaven van Gods Geest zijn geen doel in zich. Ze zijn al helemaal niet bedoeld om er zelf mee te pronken. Wie er een ontvangt, ontvangt hem om de gemeente als het lichaam van Christus op te bouwen. Alle ware gelovigen, waarbij de een weer een andere gave heeft dan de ander, vormen samen het ene lichaam van Christus. In dat ene lichaam is elk deel nodig, al heeft niet elk deel dezelfde functie.

Als het gaat om de gaven van Gods Geest, slaat Paulus profetie hoger aan dan tongentaal. Immers profetie kan iedereen volgen en tongentaal moet worden uitgelegd. Gebeurt dat niet dan is het gebruik van deze gave in het bijzijn van anderen eerder schadelijk dan opbouwend. Ik ga nu niet uitvoerig in op de vraag of alle gaven van Gods Geest uit de apostolische tijd nog voorkomen. Met het wegvallen van de apostelen en de vastlegging van de apostolische boodschap in het Nieuwe Testament, verviel de noodzaak van gaven die verbonden zijn met openbaring. De kerkgeschiedenis leert ons dat die dan ook al aan het begin van de tweede eeuw begonnen te verdwijnen. Blijvend van betekenis is het onderwijs van Paulus dat gaven van de Geest die worden ontvangen altijd moeten worden gebruikt om Gods gemeente op te bouwen.

Echter, voordat Paulus in 1 Korinthe 12-14 over de gaven van de Heilige Geest schrijft, stelt hij een zaak aan de orde die daar in belang ver boven uitgaat. Breder dan de gaven is die van de geestelijke dingen of zaken. Zo begint Paulus in 1 Korinthe 12:1. In de Statenvertaling lezen we weliswaar ook daar het woord ‘gaven’, maar dat woord is schuin gedrukt. In de Statenvertaling gaat het dan niet om een woord dat extra nadruk moet ontvangen, maar juist om een woord dat niet te vinden is in de brontekst of grondtekst en alleen ter wille van de duidelijkheid is toegevoegd. En eigenlijk is de vertaling ‘geestelijke zaken’ beter dan ‘geestelijke gaven’.

Wat Paulus allereerst gaat noemen is namelijk dat niemand die door de Geest van God spreekt Jezus een vervloeking noemt en niemand kan zeggen dat Jezus de Heere is dan door de Heilige Geest. Als wij de Heilige Geest Zelf ontvangen, krijgen we Christus lief en gaan we Hem belijden. Al zou er nog zoveel druk op ons worden uitgeoefend, dan is het ons onmogelijk de Heere Jezus te verloochenen. Als een christen net als Petrus onder druk bezwijkt en dat doet, kunnen die de verloochening en vervloeking niet aan Gods Geest toeschrijven. Wie werkelijk de Heilige Geest heeft ontvangen en de Heere Jezus openlijk verloochent, zal net als Petrus tot inkeer komen. Onze inkeer en ons berouw zal dan even duidelijk naar anderen toe openbaar komen als onze verloochening. Praten wij het verloochen goed dan hebben we de Geest van God kennelijk niet ontvangen.

Wie echt een christen is belijdt Jezus als Heere. In het Nieuwe Testament vinden we de naam ‘Heere’ alleen met een hoofdletter in het begin. In het Oude Testament vinden we zowel HEERE als Heere. In het Hebreeuws gaat het om twee heel verschillende namen. De naam HEERE is de eigennaam van God. Wordt God Heere genoemd dan wordt daarmee aangegeven dat Hij de Bezitter van alle dingen en Gebieder over alles is. Hij is aller heren Heer. In de Griekse vertaling van het Oude Testament die reeds een aantal eeuwen vóór de geboorte van de Heere Jezus tot stad kwam zijn beide namen ‘Heere’. Dat wil zeggen in het Nieuwe Testament kan Heere ook een verwijzing naar Gods eigennaam zijn. Dat laat zien hoe bijzonder het is dat Jezus Heere wordt genoemd. Hij en de Vader zijn één. Hij is werkelijk God en zo wordt Hij mens. Bij de God van Abraham, Izak en Jacob moeten we niet alleen aan de Vader denken maar ook aan de Heere Jezus, Zijn Zoon.

Of we echt een christen zijn, blijkt niet uit het hebben van bepaalde gaven, maar uit dat je je gedrongen voelt Jezus als Heere, als God Die mens werd, te belijden. Hoe weet je zo zeker dat Jezus Die stierf aan het kruis ook God is? Wel, anders had Hij met Zijn kruisdood de toorn van God nooit kunnen wegdragen. Geen schepsel is daartoe in staat. Wie de toorn van God over de zonde is gaan voelen en leerde schuilen bij Jezus weet dat Zijn dood en bloed goddelijke kracht hebben. Het is het bloed van Hem Die God bleef en mens werd. Dat Jezus Heere is, bleek ook uit Zijn opstanding. Alleen God is machtiger dan de dood. Wat van de Vader geldt, geldt ook van de Zoon.

Wie Jezus als Heere belijdt, weet dat Hij nog altijd leeft en zoekt Hem aan de rechterhand van Zijn Vader. Lodenstein dichtte: ‘'t Oog omhoog, het hart naar boven, hier beneden is het niet! 't Ware leven, lieven, loven, is maar, waar men Jezus ziet.’ Dat Jezus Heere genoemd mag worden laat zien dat Hij gelijk is aan de Vader. Paulus had in 1 Korinthe 8:6 geschreven: ‘Nochtans hebben wij maar een God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar een Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn, en wij door Hem.’

Jezus wordt ook Heere genoemd omdat Hij aller heren Heer is. Wie Jezus als Heere belijdt, geeft aan dat de Heere het voor het zeggen heeft over alle terreinen van zijn leven. Die dient niet meer de afgoden – welke dat ook zijn – maar zijn leven staat in dienst van de Heere Jezus. Of het gaat om geld, kleding, de manier waarop wij vakantie houden, hoe we omgaan met anderen – we kunnen het zo niet noemen – maar bij alles vragen we: ‘Heere wat wil U van mij?’ De wereld met al haar begeerlijkheden heeft haar aantrekkingskracht voor ons verloren, omdat Jezus ons hart heeft ingenomen. Waar het ene zit, kan het andere niet meer zitten. Hoe komen we nu zover dat wij op deze wijze Jezus als Heere belijden? Wel dat is geen werk van mensen. Mensen mogen het Evangelie van Gods genade in de Heere Jezus Christus tot het oor brengen. Dat is de taak van christenouders naar hun kinderen. Het is de taak van ambtsdragers en wel heel in het bijzonder van predikanten. Heel verdrietig is als zij daarin nalatig zijn. Het Evangelie tot het oor brengen betekent dat je net als Paulus mensen voorhoudt: ‘Laat u met God verzoenen’. Als wij zo het Evangelie hebben gehoord en dat ook echt zijn gaan geloven, hoe komt dat dan? Hebben onze ouders dat gedaan? Komt het omdat de dominee zo indringend preekte dat wij wel moesten geloven? Nee, dat is niet de verklaring.

Wie Jezus echt als Heere belijdt, doet dat door de levendmakende en vernieuwende werking van de Heilige Geest. Die overtuigt ons van zonde. We gaan voelen dat wij een Zaligmaker nodig hebben. De Heilige Geest laat ons zien dat dit er maar Eén kan zijn, de Heere Jezus Christus. Alleen als Zijn gerechtigheid onze gerechtigheid wordt, kunnen we zonder vrees God ontmoeten. De Heilige Geest overtuigt ons van gerechtigheid. We leren stamelen: ‘Ik ken de waarheid zo diep als gewis dat Jezus alleen mijn gerechtigheid is’. We belijden Jezus als Heere, omdat wij mogen geloven dat geen macht ter wereld ons van Zijn liefde kan scheiden. De Heilige Geest leerde ons dat de overste van deze wereld al geoordeeld is. Hij kan rondgaan als een briesende leeuw, maar hij heeft het al verloren.

Niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn dan door de Heilige Geest. Een christen is een mens die zijn zaligheid alleen in de Heere Jezus Christus zoekt en vindt en betuigt dat dit alles niet iets van hemzelf is. De Heilige Geest is hem gegeven. Die heeft de liefde van God, geopenbaard in de Heere Jezus Christus, uitgestort in zijn hart. In gaven zijn tussen kinderen van God grote verschillen, maar hierin zijn al Gods kinderen één. Heel ontroerend heeft Charles Wesley dat verwoord in een lied waarin hij niet alleen op 1 Korinthe 12 vers 3 zinspeelt maar ook op andere Bijbelteksten. Ik zou zeggen: zoek eens uit welke dat zijn. Ik besluit met het couplet waarin het een en ander naar voren komt en stel u en jou de vraag: Zeg je hier met heel je hart ja en amen op?


No one can truly say
that Jesus is the Lord,
unless thou take the veil away
and breathe the living Word.
Then, only then, we feel
our interest in his blood,
and cry with joy unspeakable,
‘Thou art my Lord, my God!’


(Niemand kan werkelijk zeggen
dat Jezus de Heere is,
tenzij U (de Heilige Geest; PdV) het deksel wegneemt
en het levende Woord ademt.
Dan en alleen dan voelen we
ons aandeel in Zijn bloed,
en roepen wij met onuitsprekelijke vreugde,
U bent mijn Heere, mijn God.)


Nunspeet, ds. P. de Vries

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 2019

Kerkblad | 24 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 2019

Kerkblad | 24 Pagina's