Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGING EN „DOODZONDEN"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGING EN „DOODZONDEN"

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een bekend parochieblad (zie volgend nummer) wordt de roomsche voor stelling van „doodzonde" aangehaald in verband met de deelname Jaan het H. Avondmaal. Wie in staat van doodzonde zich bevindt, mag niet ter communie gaan, aangezien het heilig brood voor zoo iemand een tegengestelde uitwerking zou hebben, n.1. „als gif in de ingewanden".

Wat zijn eigenlijk doodzonden? De vraag moet voor roomsch bewustzijn pijnlijk dringend geacht worden. Het mag zeker gewenscht, zoo niet noodzakelijk genoemd worden, een scherp geteekende afbakening te bezitten van waar het gebied der „gewone" zonden ophoudt en het terrein van de „doodzonden" begint.

Want uit de gevolgen ziet men het gewicht van een zaak. En de gevolgen zijn in dezen geweldig. Wie aan doodzonde zich schuldig maakt —• en dat kan eiken dag voorkomen — heeft „verliezen" te boeken en zich „straffen " verworven. En welke verliezen en straffen! Geen geringe, maar wel de meest ernstige, die zich denken laten.

De roomsche catechismus geeft ons hier het noodige licht. Op de vraag: „Wat verliezen wij door de doodzonde" wordt geantwoord: „Door de doodzonde verliezen wij: le. de heiligmakende genade en het recht op den hemel. 2e. de verdiensten van onze goede werken." Daarna wordt de vraag gesteld naar de straffen, welke verdiend worden door de doodzonde. En het antwoord luidt: „Door de doodzonde verdienen wij de eeuwige straffen der hel."

't Zijn dus geen kleinigheden, waar het om gaat in geval van doodzonde. Niet minder dan het eeuwig heil der ziel staat op het spel. Het staat eiken dag, elk uur op het spel. En Rome kent voor den christen geen anderen troost, dan dat hy zich van jongsaf stevig oefene in de haat tegen de zonde, ten einde aldus zichzelf te vrijwaren voor het verlies van de rechtvaardiging, de genade en het eeuwige leven.

Als men nu maar ten minste wéten kan, of een geval van doodzonde zich voordeed. Is er wel iets zoo ondragelijk, als de toestand van gedurige onzekerheid? Maar hier ontbreekt de maatstaf.

Het Concilie van Trente stelde wel het Specifiek roomsche leerstuk van de doodzonde vast, schilderde wel haar schrikkelijke gevolgen af, maar liet in het onzekere, wanneer de mogelijkheid van doodzonde was overgegaan in haar feitelijke aanwezigheid met al de consequenties van die. Wel wordt in de Catechismus de vraag gesteld: ,,Wanneer doen wij doodzonde", waarop ten antwoord gegeven wordt: „„Wij doen doodzonde, als wij de wet Gods in een groote zaak met 'olie kennis en met vrijen wil overtreden." " Maar het hoogst onvoldoende van dit antwoord springt dadelijk in het oog.

Wat is „met vrijen wil" overtreden? Heel de rekbaarheid van het gegeven antwoord komt hier reeds ten duidelijkste uit. Is de wil wel ooit vrij in vollen zin ies woords? Rome wil dit ons wel wijs •naken, doch leert de Schrift niet, naar ,/erdiepte Protestantsche overtuiging, dat 4>nze vrijheid steeds tege\ijk de diepst denkbare afhankelijkheid is van den levenden God en Zijn heliigen Geest? De „vrijheid" van den natuurlijken mensch is zijn gebondenheid in de zonde, en de „vrijheid" van den wedergeboren geestelijken mensch is zijn van God gegrepen en vastgehouden en geleid zijn, zijn gebondenheid in Christus den Verlosser.

Er is geen vrijheid des menschen in zichzelf. „Want niemand leeft zichzelf." En stemt de ervaring daar niet mede overeen? Socrates van het oude Griekenland bedoelde het wel anders dan wij Protestanten, maar hij sprak een diepzinniger woord, dichter bij de waarheid dan Rome's leer van den vrijen wil, toen hij zeide: „Niemand zondigt vrijwillig." Dit woord was geboren uit het innerlijk besef der algemeene gebondenheid. Dat besef openbaart zich ook in de ziel van den roomsche, die meer verdiept leeft. Wanneer dan oordeelt hij, met vrijen wil gezondigd te hebben? Wanneer komt hij tot zekerheid over het al of niet aanwezige van het voor hem zoo schrikkelijke feit van doodzonde?

Er moet, voor het geval van doodzonde, gezondigd zijn „met volle kennis"? Wat is dat: met volle kennis? Beteekent dit: met een reeds aanstonds volledig doorzien van het zondige feit, dat men overweegt te doen of doet? Maar, zoo vragen we, wordt het gewicht van een zonde, ja van iedere zonde, niet altijd eerst achteraan gevoeld? Is de opkomende begeerte niet juist reeds tevens de beneveling van de „kennis", van het doorzicht? Vertroebelt de zondige hartstocht niet als zoodanig de klaarheid der gedachten? O juist dit doet ons volledig breken met het vertrouwen in eigen kracht en zuiverheid van willen. En wij bidden om de genade van geleid, bewaard en beschermd te mogen worden.

Wanneer handelen wij dan met volle kennis, als wij zondigen, en dus wanneer is aan deze voorwaarde voor een doodzonde voldaan7 Het wordt wel heel moeilyk, voor zichzelf uit te maken, wat doodzonde is. Het pijnlijke zelfonderzoek zal wel altijd moeten eindigen met de onzekerheid, waarmede het was begonnen.

Voorts — het moet een groote zaak van de Wet Gods gelden. Wat zijn groote dingen en wat kleine in zake de Wet, die heilig is en geestelijk en goed! Het zal er ten slotte toch om gaan, hoe God de Wetgever oordeelt. Gesteld al, dat wij menschen een maatstaf weten aan te leggen voor wat voor ons algemeen menschelijke bewustzijn groot en klein is, zijn wij dan daarmede klaar? Neemt de Heere God onze onderscheidingen over? Oordeelt Hij juist zooals wij? Of staan wij bevend in onze onwetendheid tegenover de majesteit van Hem, die gezegd heeft: gij zult en gij zult niet? De wet is toch niet een opsomming maar van allerlei onsamenhangende geboden en verboden. Zij is in den grond een ondeelbare eenheid. Zij heeft maar één vervulling, die van de volmaakte liefde. En daar is een Schriftwoord, dat zegt: „Wie de geheele wet zal houden, en in een zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen." (Jakobus 2 : 10).

Ook de aanduiding dus van „een groote zaak" geeft geen bevrediging. En de roomsche kerk moet wel tot wanhoop komen, wanneer hij, gelijk geschiedt, de zaak van de doodzonde ernstig neemt.

Hoe onmogelijk het voor hem is, de moeilijkheden te overwinnen en voor zichzelf tot een oplossing te komen, kunt gij lezen uit de volgende uiteenzetting, gegeven door pater }, ïn.de St. Teres'taklok van 12 Juni 31. Daar lezen we:

Lezer, maak steeds onderscheid tusschen groote vrees om te zondigen en de onbevreesdheid om te handelen, te midden van flauwe en slechte voorbeelden; wees doordrongen van afschrik voor de zonde en zit toch niet in zak en asch uit vrees van te zondigen. Dit toch is van 't hoogste belang voor ons aardsch geluk, dat men in zijn jeugd een onverzoenlijken haat tegen de zonde opvat en tegelijk alle overdreven en ongepaste vrees ver van zich houdt. De H. Schrift zegt weliswaar: gelukkig de man, die altijd bevreesd is kwaad te doen. (Spreuken XXVIII. 14) doch deze uitspraak wordt soms door brave menschen te hoog opgenomen, waardoor zij hun leven vergallen en angstvallig worden, vreezend bij alles wat ze doen, God te zullen beleedigen. O, ellende van het menschelijk geslacht! De meesten hebben te weinig vrees voor God en vallen licht in zonde; vele brave menschen daarentegen zijn overdreven bevrees dvoor God en kwellen zich zelf en ook vaak hun biechtvader. Nochtans kan iemand niet tot het juiste midden komen, dan is het honderdmaal verkieslijker overdreven bevreesd te zijn dan niet bevreesd genoeg; want in dit punt is het beter angstig binnen de grenzen te blijven, dan die te overschrijden. De ondervinding toch leerde, dat die de grenzen lichtzinnig overschrijdt, veel \eerder door den zielsvijand verschalkt wordt.

De katechismus zegt in dit laatste antwoord, welke drie punten voor oogen moeten gehouden worden, om te kunnen beslissen, dat de overtreding 'n doodzonde geweest is. De overtreding moet gaan over een gewichtig punt der wet, over 'n levensdeel der wet. Om niet te dwalen in 't beoordeelen van dit gewicht moeten èn de godsdienstleer èn de biechtvader ons te hulp komen, want het gezond verstand en het Christelijk geweten blijven hier dikwijls het antwoord schuldig. Vervolgens moet die overtreding vrijwillig en met volle kennis geschied zijn, met volle kennis, d.i. wetend dat di ehandeling zwaar verboden is .ofwel hieraan twijfelend, maar besloten toch te handelen ook al was die daad zondig. Bij menig goed Christen nu zit de moeilijkheid hierin, dat hij niet voldoende kan onderscheiden tusschen vrijwillige, halfvrijwillige en onvooral tegen het zesde gebod, (Lees: 7e gebod (naar onze telling) ), waaruit dan helaas angstvalligheid volgt, zoodat de goede God niet meer met opgeruimdheid des harten gediend wordt. Voor hen wil ik hier wat meer licht ontsteken tegen het vijfde gebod (Lees: 6e gebod). Ik zit voor het venster naar de voorbijgangers te kijken, veel te lang, want ik ben vandaag wat lui en houd mij bezig met niets te doen, terwijl ik toch mijn werk heb. Nu, stilstaand water wordt troebel en 's menschen geest, vooral bij jeugdige personen, veel spoediger dan water, als beide stilstaan; zondige gedachten en begeerten komen dan licht naar boven gelijk de modder uit de diepte der sloot, als men er even in roert. Daar komt een man voorbij, die mij onlangs grof beleedigde, door mij in gezelschap voor een flap uit te schelden. Ik zie hem en terstond komt bij mij de gedachte: ,,Daar heb je die leelijkerd! ik zal 't hem betaald zetten. Wacht eens: weet ik niets van hem? Ja wel, dit en dat zal ik van hem bekend maken. Ik zal hem leeren!" Ik heb dus gedachten tegen het vijfde gebod, van afkeer, haat en wraakneming. Nu kan ik mij op drieërlei wijze tegenover die gedachten gedragen. Ik kan ze vrijwillig in mij opnemen, zoodra zij zich in mijn geest aanbieden en als een welkome vriend naar binnen halen. In dit geval koester ik vrijwillige gedachten tegen de naastenliefde. zondig ik tegen het vijfde gebod zwaar of licht, naarmate de zaak gewichtig is of niet. Doch nu stel ik het geval anders. Door het zien van dien vijand krijg ik de bovengemelde gedachten en blijf er eenige oogenblikken mede bezig zonder dat ik mij dit helder bewust ben. Ze spelen me door het hoofd, doch ofschoon ik wel weet, dat ze niet in mijn geest thuishooren, valt mijn aandacht slechts half op de verplichting om die liefdelooze gedachten weg te zetten. Maar de aandacht komt geheel terug en ik jaag ze heen. Nu bedreef ik slechts een dagelijksche zonde, wijl die gedachten niet dan half vrijwillig waren. Eindelijk het derde geval: Die gedachten van afkeer en wraakzucht komen in mij op en worden door mij terstond geheel verworpen of tenminste zoodra ik mij bewust ben, dat mijn geest er mede als aan 't spelen is. Ik overwin dan de bekoring en stelde een verdienstelijke handeling van zelfoverwinning.

Dit stuk begint met een poging om de vrees voor doodzonde eenigermate weg te nemen. Doch het eindigt met toe te geven, dat angstvalligheid welhaast niet te vermijden is. Wie beschikt over de weegschaal, waarmede tegenover elkander vrijwillige, halfvrijwillige en onvrijwillige gedachten en begeerten kunnen worden afgewogen?

Maar Rome wekt geen angsten, zonder ook het middel aan te wijzen om een betrekkelijk veiligen weg te gaan.

We hebben het gelezen! Èn de godsdienstleer èn de biechtvader komen te hulp. Het tot vrees gedreven hart wordt derhalve handig aan den priester gebonden. Men moet het gevaar van geestelijke zelfstandigheid duidelijk inzien, de onmogelijkheid toegeven zelf uit de impasse te komen, en nu welbesloten (zich toevertrouwen aan de leiding van den biechtvader!

Van de godsdienstleer als hulpmiddel blijft al heel weinig over. Bestudeering van den godsdienst is voor roomsche mentaliteit alleen taak van den geestelijken voorganger. Men bemoeit en vermoeit er zich niet mede. Het resultaat van de leer der doodzonde is ten laatste, dat de angstvallig gemaakte geloovige zich angstvallig gebonden acht aan het oordeel, dat hij te hooren krijgt in den biechtstoel.

Rome brengt haar kinderen de sfeer der angstvalligheid. Geloofd zij het Evangelie, dat den geloovigen gebracht heeft de sfeer van de vrijheid der kinderen Gods. Die gelooft in den Zoon, die heeft het eeuwige leven. Dit heeft, dit hebben heeft al de diepte en al de juichende kracht van de oneindige genade, welke het stelt. Het wordt door niets ter wereld aan het wankelen gebracht. Want het rust niet op den zandgrond van eigengerechtigheden, maar het steunt op het eeuwig welbehagen des Vaders.

Alle zonden „des doods" ziet ons oog in den gekruisten Heiland verzoend en weggenomen. Heilig opgetogen roept de apostel uit — en elk, die gelooft, met hem — God is het, die rechtvaardig maakt, wie is het, die verdoemt?

En welk een rust, welk een vrede ligt er in het antwoord van onzen Heid. Catechismus op de vraag: hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Lezen wij-het nog eens rustig na: „Alleen door een oprecht geloof in Jezus „Christus: alzoo, dat, al is het, dat mij mijn „geweten aanklaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd, en van dezelve geen gehouden heb, en nog steeds „tot alle boosheid geneigd ben, nochtans „God, zonder eenige mijner verdiensten. ,,uit loutere genade, mij de volkomene genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid „van Christus schenkt en toerekent, even- „als had ik nooit zonde gehad noch ge- „daan, ja als had ik ook al de gehoor- „zaamheid volbracht, welke Christus voor „mij volbracht heeft, zoo verre ik zulk een weldaad met een geloovig hart aanneem."

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1931

De Klok | 4 Pagina's

DE RECHTVAARDIGING EN „DOODZONDEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1931

De Klok | 4 Pagina's