Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het geloof onzer vaderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het geloof onzer vaderen

XII

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om dus de Kerk van Christus te onderscheiden onder zoovele kerkgenootschappen, die allen op dien naam aanspraak maken, moeten wij onderzoeken 1°. welke Kerk de leer der Apostelen geheel en zonder voorbehoud predikt, en 2°. welke leeraars hunne zending, in eene onafgebroken opvolging, op de machtiging der Apostelen kunnen terugleiden.
De katholieke Kerk alleen leert de waarheden, die in alle opzichten gelijkluidend zijn met de eerste prediking van het Evangelie. De volgende vergelijking met de oorspronkelijke leer toont in peniae.. voorbeelden rlp afwijkingen der protestantsche Kerken, en de overeenstemming der katholieke leer. 1. Onze Verlosser gaf aan Petrus de oppermacht over de andere Apostelen: „Ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven." ,.Versterk uwe broederen." 10) ,,Weid mijne lammeren, weid mijne schapen." n) De katholieke Kerk geeft aan Petrus en zijne opvolgers het primaat van eer en rechtsmacht.
Alle andere Christelijke belijdenissen loochenen in practijk de oppermacht van Petrus over de andere Apostelen. 2. De kerk der Apostelen maakte aanspraak op onfeilbaarheid in hare leer; daarom sprak zij met onwankelbaar gezag, en hare woorden werden niet opgenomen als menschelijke meeningen, maar als goddelijke waarheden. ,,Daarom danken ook wij God onophoudelijk, dat gij, ontvangen hebbende het van ons gepredikte woord Gods, het hebt aangenomen, niet als een woord van menschen, maar, gelijk het waarlijk is, als het woord van God." 12) ,,Het heeft den Heiligen Geest en ons behaagtu geen meerderen last op te leggen. dan dit noodwendige." 13) „Zoo ook een Engel uit den Hemel u een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen wij u hebben verkondigd, hij zij verbannen." 14)
Onder alle Christelijke belijdenissen noemt alleen de katholieke Kerk zich onfeilbaar in hare leer. Hare leeraars gaan, van den kansel, steeds van deze onfeilbaarheid uit, en de geloovigen nemen met onbeperkt vertrouwen de onderrichtingen der Kerk aan, zonder ooit hare waarachtigheid in twijfel te trekken.
Alle Protestantsche Kerken verwerpen de onfeilbaarheid in leer. Zij ontkennen. dat zulk eene gave aan eenigen godsdienstleeraar geschonken is. De leeraars vorderen geen gezag voor hun onderrichtingen, maar stellen slechts meeningen voor, die naar hunne eigene opvatting de leer van den Bijbel weergeven. En de toehoorders zijn nooit verplicht hen te gelooven, men verwacht integendeel van hen, dat zij hunne eigene gevolgtrekkingen uit de H. Schrift maken zullen. In het vorig nummer van ons blad heeft.
Kardinaal Gibbons zijn inleidend woord gesproken over „de Apostoliciteit der Kerk", waarvan wij hierboven een vervolg gaven.
Daar is gezegd:
1e. dat de Kerk niet alleen één en heilig en katholiek (algemeen) en christelijk moet zijn, zooals de oudste belijdenis der Kerk het zegt, maar dat zij ook, volgens Nicea 325, apostoliek heeft te zijn.
2e. dat dit apostolieke der kerk beduidt, dat de ware Kerk altijd dezelfde leer moet verkondigen, welke de Apostelen hebben verkondigd.
3e. dat deze Kerk „overheden" heeft, die door een onofgebroken en wettige opvolging, hun ,,macht" aan de „apostelen" moeten ontleenen,
4e. dat de Apostelen zelf zijn voorgegaan, in elke kerk „priesters" aan te stellen.
5e. dat geroepen te zijn door God hetzelfde is als op wettige wijze (en d.i. in onafgebroken opvolging) aangesteld en gemachtigd te zijn door menschelijke waardigheidsbekleeders (de Apostelen en hun zoogenaamde opvolgers).
Het zal ons blijken, dat Gibbons een scherp zwaard in de hand heeft genomen, waarmede hij zijn eigen roomsche kerk treft en haar oordeelt als de valsche Kerk, die in geenen deele aan enkele zijner voorwaarden, die verlokkend voor den protestant klinken, beantwoordt.

De Kerk moet ook ,,apostoliek" zijn. Volgens Nicea 325 zou de Kerk toentertijd hebben beleden „Ik geloof in de ééne. heilige, katholieke en apostolieke kerk."
Is dit juist, dan stellen wij een tweevoudige verarming van de Belijdenis der 12 Artikelen vast in de vierde eeuw. Ten eerste belijdt de geloovige volgens onze oudste confessie wel te gelooven in God den Vader, den Almachtige, in Jezus Christus Zijn eeniggeboren Zoon onzen Heer, in den Heiligen Geest, maar hij gaat voort te zeggen: ik geloof ééne, heilige, algemeene, christelijke kerk. Het verschil is even opmerkelijk als belangrijk.
Wij gelooven niet in de Kerk. Zij, de Kerk, treedt als menschelijke organisatie aan den dag en kan daarom niet object zijn van het vertrouwen onzer ziel tot zaligheid. Hoezeer wij ook gelooven, dat het Christus is, die Zijn Kerk vergadert door Zijn Woord en Geest, en dat de H. Geest als de Geest des Heeren haar niet verlaat — de Kerk is naar haar gedaante feilbaar en gaat dan ook als zoodanig op en onder. Zij staat niet op één lijn met het drieëenig Goddelijk Wezen. Het menschelijke, al te menschelijke, dat ten allen tijde de Kerk heeft aangekleefd en dat steeds haar aankleven zal, belet gelóóf in haar te hebben. Daarom, luisterend naar de belofte, dat Christus niet op zal houden, Zijn Kerk te bouwen tot de eeuwen zijn voleindigd, spreken wij belijdend uit, dat zij is en zijn zal, ook al weten wij daarbij, dat haar verschijningsvorm van betrekkelijke, met de historie op en neergaande waardij is.
Rome echter eischt naast het geloof in God het geloof in de Kerk en haar machtsinstanties, haar paus en haar geestelijkheid. Zelfs maakt Rome het geloof in God en Zijn Woord afhankelijk van het gelcof in de Kerk en de voorstellingen, welke zij van dien God en dat Woord belieft te geven. Niemand mag door de Kerkmuur heenbreken om tot God zelf en Zijn Evangelie der genade door te dringen. Zulk een euvelmoed wordt gestraft met verbanning uit de gemeenschap der kerk van Rome, gelijk de duizenden in| den Reformatietijd met Luther hebben ondervonden.
Welk een verarming van de oorspronkelijke belijdenis. Het menschelijk instituut, van God verordend om Hem en de zaak van Zijn Koninkrijk te dienen, verheft zich tot Gode gelijkwaardige autoriteit, en eischt geloof in zich allereerst, met g loof in God achteraan! .j^Maar er is een tweede verarming. In de plaats van de benaming der Kerk naar Christus is haar benaming gekomen naar de Apostelen.
De attributen één, heilig, katholiek en christelijk worden niet maar aangevuld met „apostoliek", doch het attribuut „christelijk" is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor „apostoliek". Zijn dan de apostelen de meerderen van Christus geworden? Het is duidelijk hoe zeer de oude belijdenis hier wordt geschonden. Maar Rome is van deze schending zeer gediend, niet zoozeer vanwege de apostelen van Jezus, op wie zij zich gaarne zou beroepen, maar meer vanwege de „opvolgers" van deze apostelen, de pausen der verschillende eeuwen, wier dwaalleeringen de kracht zijn van Rome's heerschappij. Is de kerk apostoliek, en Zijn de pausen evenzeer „apostelen" als Petrus en Johannes en Paulus, dan is de kerk aan de autoriteit der pausen gebonden.
Hoe onwaarachtig de voorlichting van den heer Gibbons hier is, blijkt ons, als hij tracht, de benaming ,,apostoliek" een schriftuurlijken grondslag te geven. Ephese II: 20 wordt aangehaald op deze wijze: „de Kerk, zegt de H. Paulus, is „opgebouwd op den grondslag der Apostelen."
Wie dit leest en de moeite niet neemt, zelf zijn bijbel op te slaan, zal zich een oogenblik overbluft gevoelen, terwijl de rooro.schgezinde zelfs geen bijbel in huis heeft en glunderend verzekerd is, dat de bijbel „het toch ook maar zegt". Wat lezen wij echter in Epheze II: 20 en v.v.?
Paulus schrijft daar aan de geloovigen van Epheze, dat zij „gebouwd zijn op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, op welken het geheele gebouw bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere, op welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest." Gij hebt hier een voorbeeld van wel buitengewoon geraffineerd valsch roomsch schriftgebruik. Alleen een brokstuk van een zin wordt geciteerd, waardoor datgene, wat de apostel Paulus eigenlijk zegt, geheel en al teloor gaat.
Verkondigt Paulus aan de Epheziërs, dat zij, of de Kerk, opgebouwd staat op den grondslag der apostelen? Dus van menschen, zij het geloovige menschen, vrome menschen, maar menschen?
Integendeel.
De geloovigen van Epheze zijn gebouwd op het fundament der apostelen en profeten. Deze toevoeging „en profeten" verandert al dadelijk het begrip der aangehaalde woorden. Bedoeld is het fundament of de grondslag, door apostelen en profeten gelegd. Zij zeiven zijn dit fundament niet, maar als de heilige mannen Gods, door den H. Geest gedreven, hebben zij, het Woord Gods sprekende, het fundament gelegd. Dit fundament is dus niets anders dan het door de apostelen en de profeten gesproken Woord van God! Dat dit zoo is, blijkt ten overvloede uit het vervolg van Paulus' brief: „waarvan, n.m. van welk fundament, Jezus Christus is de uiterste hoeksteen." Jezus Christus is niet de uiterste hoeksteen (met welke alles staat en valt) van de apostelen en profeten, maar van het door hen gelegde fundament. Zij zeiven als de bemiddelaars van het Woord Gods vallen geheel en al in het niet, waar het gaat om hetgeen de gemeente draagt. En het Woord Gods, dat als grondslag de gemeente draagt, heeft zijn vastheid en levende werkelijkheid in Jezus Christus, als de hoeksteen, die het geheel te saam houdt.
Waar zijn de apostelen als dragers van de kerk? Maar bovendien! Paulus gaat voort, en zegt: ,.op welken (d.i. Jezus Christus) het geheele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere", en nogmaals: „op welken (d.i. Jezus Christus) ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest." Kan het duidelijker? Het staat voor mij zeker, dat hier een opzettelijk onwaarachtige voorstelling door den heer Gibbons is gegeven van hetgeen Paulus leert. Tevens concludeeren wij, dat, waar naar roomsch inzicht de Kerk rust op de apostelen, en niet op Jezus Christus en het Woord Gods. dat in Hem levend en krachtig is, de roomsche Kerk niet die van Christus is, welke genaamd wordt een woonstede Gods in den Geest.

In de tweede plaats, zegt Gibbons, wordt de ware kerk daardoor gekenmerkt, dat zij altijd dezelfde leer moet verkondigen, welke de Apostelen hebben verkondigd. Zelfs het woord „gelijkluidend" gebruikt hij.
Het klinkt wel-luidend in onze protestantsche ooren. Doch — waar wordt de verkondiging van het Woord der Apostelen en der profeten gevonden, dat slechts van eén alles schragende uiterste hoeksteen weet, n.m. Jezus Christus?
Wel in de Kerken der reformatie. Het Protestantisme breekt steeds opnieuw door de kerkmuur heen. en gaat terug op het Woord, dat gezaghebbend, duidelijk en genoegzaam den weg des heils openbaart. Maar Rome houdt zich bij het onderwijs ver van de H. Schrift en het Kruis des Verlossers.
Men weet niet van den éénigen Middelaar Gods en der menschen. door Wien wij den toegang tot God hebben met vrijmoedigheid.
Vele middelaars en middelaressen,, met Maria vooraan, verdonkeren de lichtende gestalte des Heeren. Men weet niet van het ééne volbrachte werk. waardoor, als door ééne offerande, tot in eeuwigheid volmaakt zijn, degenen die geheiligd worden. Vele eigen of door aflaat te verkrijgen ..goede" werken worden noodig geacht om het Huis van den Vader, die in de hemelen is. in te gaan. Dagelijksche missen als onbloedige offeranden van den eens gekruisten Heiland, door menschenhand gebracht, moeten Zijn blijkbaar te kort geschoten werk aanvullen. Het geloof in Christus is bij Rome geloof in Christus, èn in den priester met diens kerkelijke macht, èn in zichzelf met het vermogen, verdiensten te kweeken. Gibbons heeft een zwaard in de hand genomen waarmede hij de kerk, die hij wil verdedigen, in de hartader treft. Van het Zuivere Evangelie is in Rome maar weinig over. En gevoelt Gibbons zich. om de Protestantsche ketters aan te lokken, geroepen het Woord Gods aan te halen, dan blijkt hemzelf de afstand tusschen ziin kerk en dat Woord zóó groot, dat hij er toe over gaat, gelijk we zaoen. om enkele woorden uit hun verband te rukken. Want het Woord, gelijk het is. veroordeelt hem en zijn roomsche kerk ten eenenmale.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Klok | 4 Pagina's

Het geloof onzer vaderen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Klok | 4 Pagina's